ECLI:NL:RBROT:2019:1575

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
10/964001-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in proces-verbaal en schending van ambtsgeheim door politieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieambtenaar die beschuldigd werd van het opzettelijk valselijk opmaken van een proces-verbaal en het schenden van haar ambtsgeheim. De verdachte, die op dat moment werkzaam was bij de politie, had vertrouwelijke informatie uit een lopend onderzoek doorgespeeld aan een derde partij. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd verklaard en een taakstraf opgelegd zou krijgen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet opzettelijk valsheid heeft gepleegd in het proces-verbaal. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de intentie had om onjuiste informatie te verstrekken en dat de onjuistheid in het proces-verbaal niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het eerste feit.

Wat betreft het tweede feit, de schending van het ambtsgeheim, oordeelde de rechtbank dat de verdachte opzettelijk informatie had gedeeld die zij uit hoofde van haar functie verplicht was te bewaren. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 4 augustus 2008 een e-mail had gestuurd naar een derde partij met vertrouwelijke informatie. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan dit feit, maar legde geen straf op, gezien de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de tijd die inmiddels was verstreken. De rechtbank benadrukte de ernst van de schending van het ambtsgeheim en de noodzaak voor politieambtenaren om vertrouwelijke informatie te beschermen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/964001-14
Datum uitspraak: 12 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. C. Zuur, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.G. Janssen – de Boer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe voert de officier van justitie aan dat de verdachte - samen met haar medeverdachte - op 12 februari 2009 op ambtseed een proces-verbaal van bevindingen heeft opgemaakt en ondertekend, terwijl uit het dossier blijkt dat de inhoud hiervan in strijd is met de waarheid.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 12 februari 2009 te [plaats 1] , samen met de medeverdachte [medeverdachte] , op verzoek van officier van justitie mr. M.M.M. Smits een proces-verbaal van bevindingen op ambtseed heeft opgemaakt over de contacten die er zijn geweest tussen het onderzoeksteam van het (destijds) lopende onderzoek [code 1] en het Internationaal Schade- en recherchebureau [code 2] , vertegenwoordigd door de heer [onderzoeksrechercheur] .
In het proces-verbaal van 12 februari 2009 is als antwoord op vraag 3 van officier van justitie mr. M.M.M. Smits gerelateerd dat informatieverstrekking van [onderzoeksrechercheur] telkens plaatsvond op diens verzoek of initiatief. Anders dan door de verdediging is aangevoerd, stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat de informatie - zoals weergegeven bij de beantwoording van vraag 3 in het proces-verbaal van bevindingen - feitelijk onjuist is. De onjuistheid blijkt uit de in de tenlastelegging genoemde e-mails van 13 juni 2008, 7 augustus 2008 en 25 augustus 2008, die telkens afkomstig zijn van de verdachte. In deze e-mails heeft de verdachte aan [onderzoeksrechercheur] immers gevraagd om informatie, die op dat moment feitelijk nog niet ter beschikking stond van het onderzoeksteam. Dit betrof dus (voor het onderzoeksteam) nieuwe informatie. Het feit dat [onderzoeksrechercheur] eerder een min of meer ‘open’ aanbod deed aan de verdachte ter verstrekking van informatie, doet daar geenszins aan af.
Gelet op de omstandigheden waaronder de verklaring van de verdachte is vastgelegd in het proces-verbaal en haar toelichting hierop ter terechtzitting, is de rechtbank echter niet tot de overtuiging gekomen dat de verdachte ten tijde van het opmaken van het proces-verbaal van 12 februari 2009 het opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om daarin vals te relateren over de vraag op wiens initiatief de informatieverstrekking door [onderzoeksrechercheur] plaatsvond. Het is immers zeker niet uitgesloten dat de verdachte, zoals ook door de verdediging ter zitting is betoogd, ten behoeve van het op te maken proces-verbaal in februari 2009 in een kort tijdsbestek een grote hoeveelheid e-mails uit 2008 heeft moeten doorspitten die betrekking hadden op het onderzoek [code 1] en dat de verdachte daarbij de drie in de tenlastelegging opgenomen e-mails over het hoofd heeft gezien.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 2. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van [betrokkene] , zoals opgenomen in de e-mail van 4 augustus 2008, niet correspondeert met de samenvatting van het verhoor van [betrokkene] bij de politie op 30 juli 2008. Voorts heeft zij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist wat [betrokkene] heeft verklaard en dat evenmin kan worden vastgesteld dat zij opzettelijk haar ambtsgeheim heeft geschonden door uit een ambtsedig opgemaakte verklaring te citeren. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het een ander dan de verdachte was die vanaf haar e-mail account de mail van 4 augustus 2008 aan [onderzoeksrechercheur] heeft verzonden. Evenmin is uit te sluiten dat de bedoelde mail aan [onderzoeksrechercheur] een terugkoppeling betreft van eerder door [onderzoeksrechercheur] zelf verstrekte informatie, door hem verkregen via de Poolse of Duitse politie.
4.2.2.
Beoordeling
Het staat vast dat er vanaf het e-mailadres van de verdachte op 4 augustus 2008 een e-mail is gestuurd aan [onderzoeksrechercheur] , waarin wordt bedankt voor informatie en waarin is medegedeeld dat “
[betrokkene] verklaart dat hij bij het bedrijf [bedrijf 1] in Venlo legaal twee zeilwagens heeft gekocht en deze heeft verkocht aan [bedrijf 2] . Hij had wel gezien dat het kenteken van een zeilwagen op de dieplader zat.” De e-mail is ondertekend met “MvG [Naam verdachte] ”.
Uit het dossier blijkt dat [betrokkene] (die – zo begrijpt de rechtbank – één van de verdachten was in het onderzoek [code 1] ) zich op 4 augustus 2008 in voorlopige hechtenis bevond. De rechtbank leidt uit die omstandigheid af dat met de zinsnede
‘ [betrokkene] verklaart’, wordt bedoeld een door [betrokkene] ten overstaan van de politie als verdachte afgelegde verklaring. De aard van de informatie is vertrouwelijk en kan de verdachte slechts bekend zijn geworden uit hoofde van haar ambt. Dat het zou gaan om een terugkoppeling van eerder door [onderzoeksrechercheur] zelf verstrekte informatie, acht de rechtbank op basis van het strafdossier en van de inhoud van de mail niet aannemelijk. Uit de aard van de informatie volgt dat de verdachte als politieambtenaar wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij verplicht was deze geheime informatie te bewaren. Dat de letterlijke tekst van het door de politie samengevat verhoor van [betrokkene] enigszins afwijkt van de tekst van de e-mail van 4 augustus 2008, doet aan deze conclusie niets af.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte ten tijde van het versturen van de e-mail op 4 augustus 2008 wetenschap had van het feit dat er geen convenant gesloten was en dat de officier van justitie niet de intentie had om dat alsnog te doen. De verdachte mocht de verklaring van [betrokkene] dan ook niet met [onderzoeksrechercheur] delen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat alleen zij de beschikking had over de inloggegevens van haar e-mail account. Voorts volgt uit het dossier dat de verdachte dienst had op 4 augustus 2008. De rechtbank leidt daar uit af dat het de verdachte was die de hiervoor genoemde e-mail heeft verstuurd en acht het door de raadsvrouw geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk. De spelfout in de achternaam van verdachte ( [Naam verdachte] met één [letter] ) is eveneens onvoldoende om aan te nemen dat de e-mail niet door haar verstuurd zou zijn. Ook overigens is in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden dat het scenario van de raadsvrouw ondersteunt. Het verweer wordt verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk haar ambtsgeheim heeft geschonden en dat de delictsomschrijving is vervuld.
Dit betekent dat de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren.
4.3.
Bewezenverklaring feit 2
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 4 augustus 2008 te [plaats 1] , een geheim waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, te weten
- artikel 125a van de Ambtenarenwet en
- artikel 7 van de Wet Politiegegevens,
verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft zij, verdachte, aan [onderzoeksrechercheur] (per e-mail) een deel van een verklaring
opgenomen in een strafrechtelijk onderzoek (te weten: “ [betrokkene] verklaart dat hij bij het bedrijf [bedrijf 1] in Venlo legaal twee zeilwagens heeft gekocht en deze heeft verkocht aan [bedrijf 2] . Hij had wel gezien dat liet kenteken van een zeilwagen op de dieplader zat!”) medegedeeld.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Oplegging straf of maatregel

6.1.
Algemene overweging
De rechtbank heeft acht geslagen op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schending van haar ambtsgeheim door informatie over een strafrechtelijk onderzoek per e-mail aan een derde te verstrekken. Hoewel de rechtbank de hierbij door de verdachte geschetste omstandigheden binnen een lopend politieonderzoek in aanmerking neemt, lag daarmee vertrouwelijke informatie door een
“slip of the tongue”feitelijk op straat. Hiermee heeft verdachte de integriteit van het overheidsapparaat geschonden. Zowel burgers als de politie moeten er vanuit kunnen gaan dat met dit soort gegevens vertrouwelijk wordt omgegaan door alle medewerkers van de politie.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, iets dat overigens voor een politieambtenaar voor zich spreekt.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit zou daarop in beginsel met een straf dienen te worden gereageerd. Gelet echter op de tijd die inmiddels is verstreken, de daarmee samenhangende overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, dient oplegging van een sanctie naar het oordeel van de rechtbank geen redelijk doel (meer). De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke taakstraf dan ook niet passend en zal, overeenkomstig het subsidiaire standpunt van de verdediging, verdachte schuldig verklaren maar daarbij afzien van het opleggen van een straf of maatregel.

7.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.B. Reuter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 februari 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 12 februari 2009 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk, schriftelijk, persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd in een, door toen daar, in het door haar, verdachte en haar, verdachtes, medeverdachte schriftelijk, op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2009 (proces-verbaal nr. [nummer 1] ) opzettelijk te vermelden dat:
“3. Vraag: Zo ja, op wiens initiatief heeft deze informatieverstrekking plaats gehad?
Antwoord:
Zoals ook uit het antwoord op vraag 2 reeds is gebleken vond informatieverstrekking van [onderzoeksrechercheur] aan het onderzoeksteam telkens plaats op diens verzoek/initiatief.”
terwijl zij, verdachte, wist dat zij, verdachte en/of haar, verdachtes, medeverdachte die [onderzoeksrechercheur] (per e-mail) de volgende vragen heeft gesteld:
-d.d. 13 juni 2008) “Heb jij misschien een onderzoeksdossier mbt de identificatie van de Caterpillar, Liebherr en de dieplader en de aangetroffen Caterpillar bij [bedrijf 3] . Verder ben ik benieuwd uit welke informatie blijkt dat de Komatsu ook op de groep is terug te brengen. Verder heb je in ons telefoongesprek aangegeven dat je op het terrein in Herten een vrachtwagen met OE kenteken hebt zien staan en hiervan foto’s hebt gemaakt. Graag zou ik willen weten wanneer je deze daar hebt gezien en liet gehele kenteken van deze vrachtwagen en eventueel de gemaakte foto’s.”
-(d.d. 7 augustus 2008) “Ik begreep dat jij hiervan foto’s zou hebben gemaakt. Zo ja, heb jij deze nog en zou je mij deze willen mailen. We vermoeden namelijk dat deze van diefstal afkomstig was.”
-(d.d. 25 augustus 2008) “Ik zie inderdaad dat ze de type plaatjes hebben vervalst met nr [nummer 2] . Heb jij het VINnr nog bekeken of ze dit ook hebben veranderd”
2.
zij op of omstreeks 4 augustus 2008 te [plaats 1] , althans in Nederland, een geheim waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten
- artikel 125a van de Ambtenarenwet en/of
- artikel 7 van de Wet Politiegegevens,
althans enige wettelijk voorschrift, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft zij, verdachte, aan [onderzoeksrechercheur] (per e-mail) een deel van een verklaring
opgenomen in een strafrechtelijk onderzoek (te weten: “ [betrokkene] verklaart dat hij bij het bedrijf [bedrijf 1] in Venlo legaal twee zeilwagens heeft gekocht en deze heeft verkocht aan [bedrijf 2] . Hij had wel gezien dat liet kenteken van een zeilwagen op de dieplader zat!”) medegedeeld.