Op 20 februari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting en mishandeling van zijn vriendin. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken. De officier van justitie, mr. M. Blom, eiste vrijspraak voor het eerste feit en bewezenverklaring van het tweede feit, met een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bewijs voor de tenlastegelegde feiten niet overtuigend was. De aangeefster heeft tijdens haar verhoor bij de politie verklaard dat zij meerdere keren door de verdachte is mishandeld, maar tijdens het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris ontkende zij dat de verdachte haar ooit heeft geslagen. De verklaringen van getuigen waren voornamelijk gebaseerd op wat de aangeefster hen had verteld, en de rechtbank vond de bewijswaarde daarvan gering. Gezien de inconsistenties in de verklaringen en het gebrek aan overtuigend bewijs, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de verkrachting als de mishandeling. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken.