ECLI:NL:RBROT:2019:1656

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
10/960318-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een terroristische organisatie en voorbereiden van terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 maart 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Koeweit, die zich schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) en het voorbereiden van terroristische misdrijven. De verdachte heeft in de periode van 2015 tot en met 2017 in Irak deelgenomen aan IS, waarbij zij zich het radicale gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd eigen heeft gemaakt en een automatisch vuurwapen voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in 2014 naar Syrië is gereisd en daar in het strijdgebied verbleef, maar heeft haar voor het eerste tenlastegelegde feit deels vrijgesproken omdat de eerste uitreis niet als strafrechtelijk relevant werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de deelname aan IS in de periode 2015-2017, onderbouwd door foto’s en verklaringen die de betrokkenheid van de verdachte bij de organisatie bevestigden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering en deelname aan schuldhulpverlening. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in aanmerking genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar geloofsbeleving en de invloed van haar familie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960318-17
Datum uitspraak: 4 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Kuwait (Koeweit) op [geboortedatum verdachte] ,
preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught, Nieuw Vosseveld, Bijzondere Afdeling,
raadsvrouw mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2019. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 4 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 13 november 2018 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B. Haneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan re-integratie (dagbesteding), meewerken aan gesprekken met een externe theologische deskundige en een mediaverbod.

4.Partiële vrijspraak

Standpunt van de officier van justitie
In de periode september-november 2014, reeds nadat het kalifaat was uitgeroepen, is de verdachte uitgereisd naar de Islamitische Staat (hierna: IS). De verdachte wist dat IS zich schuldig maakte aan terroristische misdrijven voordat zij besloot naar Syrië af te reizen. Desondanks heeft de verdachte zich in het strijdgebied gevestigd, door aldaar te verblijven in het huis van haar broer en schoonzus.
Het vestigen in het kalifaat en het erkennen van het gezag van IS kan worden aangemerkt als een gedraging – waarin de verdachte een aandeel had dan wel deze ondersteunde – ter verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, namelijk het plegen van terroristische misdrijven om het kalifaat te bewerkstelligen. De verdachte heeft aldus in de periode september-november 2014 deelgenomen aan een terroristische organisatie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde deels vrijspreken, in die zin dat de door het openbaar ministerie gestelde eerste uitreis niet als stafrechtelijk relevant valt te duiden. Indien en voor zover de verdachte in september-november 2014 al bij haar schoonzus in Syrië ( Al-Bab ) zou zijn geweest, is daarmee nog geen verbinding met dan wel lidmaatschap van IS vast te stellen.
De voor de verdachte bezwarende informatie in de vorm van de verklaringen van haar schoonzus (de echtgenote van haar overleden broer), is daarvoor onvoldoende nu deze informatie slechts uit één bron komt, onvoldoende concreet is en ook in onvoldoende mate wordt ondersteund door de afschriften van WhatsApp-/chatverkeer die zich in het dossier bevinden. De officier van justitie heeft nog gewezen op de brief die de vader van de verdachte, met betrekking tot de verdwijning van haar broer [naam 1] , heeft gestuurd aan IS, maar deze brief leest de rechtbank niet als een bevestiging van het lidmaatschap van de verdachte van IS op dat moment.

5.Waardering van het bewijs

Het onder 1 (overig) tenlastegelegde

Standpunt van de verdediging
In 2015 is de verdachte afgereisd naar Bagdad (Irak). Zij heeft zich aldaar vervolgens, samen met haar echtgenoot, gevestigd. Hoogzwanger bezocht zij met haar echtgenoot een vriend van hem in de stad Falluja, alwaar zij op 6 januari 2016 beviel van haar eerste zoon. Na de bevalling keerde zij weer terug naar Bagdad. Vervolgens heeft de verdachte eind mei/begin juni 2016, samen met haar gezin en schoonfamilie, enkele weken verbleven in Mosul, bij een tante van haar echtgenoot, in de wijk [naam wijk] , een wijk die toen al uit handen van IS was. Echter, nadat het geweld daar weer oplaaide, keerde zij met haar zoon en schoonfamilie terug naar Bagdad.
Voor deelname aan een terroristische organisatie of voorbereiding van terroristische misdrijven is geen bewijs, simpelweg omdat er niets bekend is over de functie of rol die de verdachte in de periode 2015-2017 zou hebben vervuld. Vrijspraak dient te volgen.
Oordeel van de rechtbank
Wat betreft de in de tenlastelegging bedoelde tweede uitreis (periode 2015-2017) komt de rechtbank, in tegenstelling tot de hiervoor besproken eerste uitreis in 2014, wel tot strafrechtelijke relevantie en wel in die zin dat de verdachte naar Irak is uitgereisd en daar kennelijk lid is geweest van IS. De rechtbank leidt dit af uit foto’s die medio 2015 op de telefoon van de broer van de verdachte zijn aangetroffen en waarop de verdachte poseert naast een IS-vlag, is gekleed in militaire kleding en een kalasjnikov-vuurwapen vasthoudt, waarvan de verdachte heeft verklaard dat dat een echt wapen is. Daarnaast is de verdachte, in die periode dat zij in Irak verbleef, aanwezig geweest in Falluja en Mosul op momenten dat deze plaatsen door IS werden gecontroleerd en beheerst.
Over het verblijf in Falluja heeft de verdachte in eerste instantie verklaard dat zij daar uitsluitend heeft verbleven in verband met de geboorte van haar zoon. Ter terechtzitting heeft de verdachte evenwel verklaard dat zij enkele weken vóór haar uitgerekende bevallingsdatum in Falluja was om een bruiloft bij te wonen, dat haar bevalling zich eerder aandiende en dat zij daarom in Falluja is bevallen. Beide verklaringen komen de rechtbank niet geloofwaardig voor. Het is niet goed denkbaar dat een hoogzwangere vrouw vanuit het relatief veilige Bagdad (zoals de verdachte Bagdad zelf ook omschrijft) naar het door IS gecontroleerde en onveilige Falluja is afgereisd hetzij om daar te bevallen hetzij om daar
– zeer kort vóór haar uitgerekende datum – een bruiloft bij te wonen. De rechtbank neemt daarbij ook in ogenschouw dat de verdachte in eerste instantie heeft verklaard dat haar zoon op 20 augustus 2016, toen Falluja al niet meer in handen van IS was, is geboren, terwijl later is gebleken, hetgeen de verdachte ter terechtzitting ook heeft bevestigd, dat dit op 6 januari 2016, toen Falluja nog wel in handen van IS was, is gebeurd. Kennelijk heeft zij met haar eerste verklaring geprobeerd te verhullen dat zij ten tijde van de geboorte in door IS gecontroleerd gebied heeft verbleven.
Over het verblijf in Mosul heeft de verdachte verklaard dat zij met haar oudste zoon in een kelder heeft moeten schuilen, waarbij zij haar zoon van een mondkapje heeft moeten voorzien in verband met rondvliegend puin en stof, kennelijk als gevolg van beschietingen en bombardementen en alwaar zij sieraden van geplunderde en vernietigde winkels heeft opgeraapt en meegenomen. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat het bezoek aan Mosul ofwel uitsluitend in verband met een bezoek aan een tante van haar echtgenoot zou zijn geweest of, zoals de verdachte ter terechtzitting verklaarde, ter bezichtiging van toeristische attracties en bezienswaardigheden.
Bij dit alles is nog van belang dat de verdachte heeft verkeerd in een omgeving met familieleden van haar man die allen kennelijk militair actief zijn geweest. Zo zijn foto’s in het dossier aangetroffen van haar schietende echtgenoot, haar zwager en haar schoonvader, beiden getooid in militaire outfit, waarbij haar schoonvader een kalasjnikov dan wel een ander machinegeweer draagt en tegelijkertijd de bekende moslimgroet met de rechter wijsvinger omhoog brengt, welke groet onder deze omstandigheden niet anders kan worden geïnterpreteerd dan die van IS die hier in het hiervoor omschreven gebied actief is geweest.
Door de verdediging is nog verwezen naar de zaak tegen Laura H., waarbij de rechtbank niet tot een lidmaatschap van een terroristische organisatie is gekomen omdat Laura H. uitsluitend haar man en kinderen zou verzorgen, terwijl haar man strijder zou zijn geweest. Die vergelijking treft, gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen tegen de verdachte, evenwel geen doel. Op grond van deze bewijsmiddelen kan de rechtbank – anders dan in de zaak tegen Laura H. – met de wettelijke vereiste mate van zekerheid kan vaststellen dat de verdachte in de jaren 2015 tot en met 2017 zelf (gewapend) lid van en (daarmee) deelnemer aan IS was. Daarmee zijn de overige facetten van haar leven en verblijf in Irak, zoals de zorg voor haar kinderen, voor de bewijsvraag niet meer relevant.
Dat IS een terroristische organisatie is staat wel vast gezien haar plaatsing op de VN- en EU-lijsten van terroristische organisaties.
Het onder 2 tenlastegelegde
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het lidmaatschap van de verdachte van IS, komt de rechtbank toe aan bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde terroristisch oogmerk, zodat alle verweren met betrekking tot rechtsmacht voor dat feit geen behandeling behoeven.
Conclusie
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij
in de periode van 01 januari
2015tot en met 04 december 2017, in plaatsen in Irak
heeft deelgenomen aan
deterroristische organisatie Islamitische Staat (verder IS), welke organisatie tot oogmerk had en heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie) gedownload
en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad en/of
en
zij
in de periode van 01 januari
2015tot en met 04 december 2017, in plaatsen) in Irak, telkens
met het oogmerk om ter voorbereiding van de te plegen misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals
bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan
zichzelf heeft verschaft en/of- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf immers heeft zij, verdachte,
zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie Islamitische Staat (verder IS), eigen gemaakt en
de reis naar Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, althans naar door de terroristische organisatie IS gecontroleerd gebied en (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld strijdgebied in Irak en
in Irak
eenvuurwapen voorhanden gehad, in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk;
welke gedragingen en voorwerp en informatie, al dan niet in combinatie met
elkaar, kennelijk bestemd waren tot het begaan van die misdrijven;
2.
zij
in de periode van 01 februari 2015 tot 01 juli 2017 te Irak, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet, geschikt om automatisch te vuren, in de vorm van een aanvalsgeweer, van het merk (Bulgarian) Arsenal, model ‘AK47’ (/ ‘SAM7UF’), kaliber 7.62x39, voorhanden heeft gehad terwijl het feit is begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf (als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. eerste cumulatief/alternatief.

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven

en
1. tweede cumulatief/alternatief.
met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden, zich gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van het misdrijf verschaffen en een voorwerp voorhanden hebben waarvan zij weet dat zij bestemd is tot het plegen van het misdrijf;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II, begaan met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een terroristische organisatie in Irak, te weten IS. Zij heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan zowel het daartoe eigen maken van het radicale en extremistische gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd van die organisatie als het in dat kader voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen.
Deelnemen aan de gewapende strijd (in het onderhavige geval) in Irak, in welke vorm dan ook, is een terroristisch misdrijf. Terroristische misdrijven worden, ook internationaal, gezien als de ernstigste misdrijven.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte (althans in Nederland) niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 februari 2019. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
De verdachte heeft vrijwillig meegewerkt aan gesprekken met een externe theologische deskundige (op het gebied van de islam). Deze deskundige heeft in de gevoerde gesprekken vooral stilgestaan bij de geloofsbelevenis van de verdachte en haar interpretatie daarvan.
De verdachte is in haar geloofsbeleving beïnvloed door haar inmiddels overleden broer, die eerder naar het strijdgebied in Syrië is afgereisd en zich heeft aangesloten bij terreurorganisatie IS. In het begin van het conflict in Syrië steunde de verdachte IS en andere strijdende partijen en zag ze de door hen gevoerde strijd als legitieme jihad. Ondanks dat ze zegt deze partijen niet meer te steunen, neemt ze in de gevoerde gesprekken niet ondubbelzinnig afstand van de legitimiteit van de jihad in het strijdgebied.
Hoewel de verdachte uiteraard vrij is om te geloven wat zij wil, stelt zij zich vrijwillig en ontvankelijk op voor een andere visie op haar interpretatie van de islam. Het is echter de vraag of zij een herinterpretatie van de aangeleerde ideologie ten opzichte van haar familieleden kan ontwikkelen. Het herinterpreteren van de ideologie hangt samen met de sociale- en religieuze norm die in de directe omgeving, zoals het gezin van herkomst, wordt gehanteerd. En daar heeft de reclassering geen invloed op.
Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden op te leggen.
Namens het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) te Utrecht is door de GZ-psycholoog R. Haverman en de forensisch milieuonderzoeker
J.L.J. Volders een gezamenlijk rapport betreffende de verdachte opgemaakt, respectievelijk gedateerd 5 en 4 februari 2019.
Het rapport van de GZ-psycholoog houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
Er worden ten aanzien van de verdachte geen aanwijzingen gevonden voor psychische problematiek, ook niet ten tijde van het tenlastegelegde. Wat betreft het risico op recidive komt uit de risicotaxatie naar voren dat er binnen de familie van de verdachte diverse leden zijn die met gewelddadig extremisme zijn of worden geassocieerd. De indruk is dat dit de meest destabiliserende factor rondom de verdachte is. Uit het onderzoek komt naar voren dat er bij de verdachte duidelijke aanwijzingen zijn dat zij een radicale geloofsovertuiging heeft, maar komen er geen concrete aanwijzingen voor gewelddadig extremisme naar voren. Deze zijn wel heel duidelijk in haar omgeving aanwezig. Het geheel wordt, de informatie in het strafdossier volgend, als laag tot matig beoordeeld als het gaat om het risico op gewelddadig extremisme.
Vanwege het ontbreken van psychische problematiek in engere zin, worden er geen gedragskundige behandelinterventies geadviseerd. Gelet op de informatie die in onderhavig onderzoek naar voren is gekomen lijkt een programma gericht op resocialisatie en toezicht het meest voor de hand liggend. De interventies die gepleegd kunnen worden om de geconstateerde risico’s te beheersen liggen meer in toezicht en begeleiding vanuit de reclassering.
Nu de conclusies van de GZ-psycholoog gedragen worden door diens bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de forensisch milieuonderzoeker.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Voorts wordt bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf rekening gehouden met de partiële vrijspraak wat betreft de eerste uitreis van de verdachte en wordt in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat de zij gedurende een korte periode, voorafgaand aan haar aanhouding door de Nederlandse autoriteiten, in Turkije in vreemdelingenbewaring heeft verbleven. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard van het delict, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gezien de relatie tussen de verdachte en haar echtgenoot, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
De door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde inhoudende een contactverbod met de media zal evenwel niet worden toegewezen. Een dergelijk verbod zal de verdachte, gelet op de duur van de proeftijd, te lang beperken in de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 57, 83a, 96, 140a, 157, 176a, 288a, 289 en 289a van het Wetboek van Strafecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam 2] ;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met strijders en/of personen die in het (voormalige) strijdgebied hebben verbleven;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met personen die op de Sanctielijst Terrorisme staan;
de veroordeelde zal meewerken aan een gemeentelijk traject gericht op schuldhulpverlening, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal meewerken aan gesprekken met een door de reclassering aan te wijzen externe deskundige op het gebied van culturele- en religieuze onderwerpen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal meewerken aan een gemeentelijk traject gericht op het verkrijgen van een dagbesteding en het behouden daarvan;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan Reclassering Nederland opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 maart 2019.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
feit 1
zij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2014
tot en met 04 december 2017,in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak
Turkije en/of Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een (terroristische) organisatie zoals de Islamitische
Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic
State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder AQ) of Ha'yat Tahrir
al-Sham (HTS) en/of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen Jabhat al Nusra,
JaN) althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische
strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat,
welke organisatie tot oogmerk had en/of heeft het plegen van terroristische
misdrijven, te weten
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie) gedownload
en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad en/of
(art. 140a Wetboek van Strafrecht)
en/of
zij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2014
tot en met 04 december 2017,in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak
Turkije en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, telkens
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals
bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan
zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd waren tot
het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie
zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and
Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder
AQ) of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) en/of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen
Jabhat al Nusra, JaN) althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde
Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het
strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, althans naar door de terroristische organisatie IS(IS/IL)of Al
Qaida of Jabhat al Nusra gecontroleerd gebied en/of (gedurende enige tijd)
verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of Irak en/of
D. zich gevoegd bij één of meer mededader(s) en/of IS(IS/IL) strijder(s),
althans perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie die de
gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of is zij (op Islamitische wijze) een
huwelijk aangegaan met een IS(IS/IL)of Al Qaida of Jabhat al Nusra strijder,
althans een persoon die (eveneens) deelnam aan een terroristische organisatie
die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd
gevoerd
door de (terroristische) organisatie IS(IS/IL) en/of Jabhat al Nusra, althans
aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisaties, althans (een)
terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
F. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens gebruikt en/of gedragen en/of voorhanden gehad,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting
en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een
terroristisch oogmerk;
welke gedragingen en/of voorwerp(en) en/of informatie al dan niet in combinatie met
elkaar, kennelijk bestemd waren tot het in vereniging, althans alleen, begaan van
dat/die misdrijf/misdrijven;
(art. 96 lid 2 jo 289 jo 289a jo 83 en 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo 176b jo 83
Wetboek van Strafrecht)
feit 2.
zij
op één of meer tijdstippen in de periode van 01 februari 2015
tot 01 juli 2017 te Irak en/of Syrië en/of Turkije en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
één of meermalen (telkens),
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die
wet, geschikt om automatisch te vuren, in de vorm van een aanvalsgeweer, van
het merk (Bulgarian) Arsenal, model ‘AK47’ (/ ‘SAM7UF’), kaliber 7.62x39,
voorhanden heeft gehad
terwijl het feit is begaan met het oogmerk om een terroristisch misdrijf (als bedoeld in
artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht) voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken
(artikel 26 jo. 55 lid 5 Wet wapens en munitie)