ECLI:NL:RBROT:2019:1664

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
ROT 18/3279
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag wegens langdurige ziekte en onderzoek naar passende arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres, die sinds 1 november 2007 in dienst was bij verweerder, was langdurig ziek en had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Na een periode van ziekte van meer dan 36 maanden heeft verweerder eiseres eervol ontslag verleend op grond van gedeeltelijke ongeschiktheid voor haar functie. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar passende arbeid en dat de functie waarvoor zij had gesolliciteerd mogelijk passend was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij de besluitvorming de WIA-claimbeoordeling in aanmerking heeft genomen en dat er inspanningen zijn gepleegd om passende arbeid te vinden. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet hoefde te onderzoeken of de functie bij de stichting Fonds Bijzondere Noden Rotterdam passend te maken was, omdat eiseres zonder bemiddeling op de vacature had gesolliciteerd en de functie door een arbeidsdeskundige als niet passend was beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht en dat het beroep van eiseres ongegrond is verklaard.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/3279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2019 in de zaak tussen

[eiseres]

gemachtigde: mr. P. Bots,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. M.H.E. van Veeren.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2017 (primair besluit 1) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de vacaturehouder niet verder gaat met haar sollicitatie voor de vacature Oproepkracht Adviseur/Toetser bij het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam.
Bij besluit van 12 januari 2018 (primair besluit 2) heeft verweerder eiseres op grond van artikel 90bis, eerste, tweede en negende lid van het Ambtenarenreglement Rotterdam (AR) in samenhang met artikel 97 van het AR, vanaf twee maanden plus één dag na 12 januari 2018, eervol ontslag verleend.
Bij besluit van 14 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en E. van Elk, HR-adviseur.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is vanaf 1 november 2007 bij verweerder in dienst, laatstelijk in de functie van Adviseur, fsk 11, bij de afdeling Verkeer en Vervoer Bureau B van het cluster Stadsontwikkeling. Vanaf 29 augustus 2013 is eiseres langdurig ziek geweest. Op 26 juni 2015 heeft eiseres een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend. Op 6 augustus 2015 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de aanvraag afgewezen. Volgens de verzekeringsarts van het UWV is geen reden voor een urenbeperking en moet eiseres kunnen opbouwen naar haar volledig aantal uren in eigen werk. Verweerder heeft tot 30 augustus 2016 een loonsanctie opgelegd gekregen. Bij besluit van 10 december 2015 heeft het UWV het door verweerder daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Omdat het eiseres niet lukte om op te bouwen naar 36 uur per week heeft zij, op advies van de bedrijfsarts, in april 2016 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 17 juni 2016 heeft verweerder het salaris van eiseres met ingang van 1 juni 2016 verminderd voor het aantal uren dat zij minder werkt dan haar formele aanstellingsuren (het verschil tussen 36 en 20 uur). Na bezwaar door eiseres heeft verweerder dit besluit met ingang van 5 augustus 2016 gewijzigd in die zin dat het salaris wordt verminderd met het verschil tussen 36 en 30 uur per week.
1.4.
In een deskundigenoordeel van 13 juli 2016 heeft het UWV geoordeeld dat eiseres in staat is 30 uur per week haar eigen werk te verrichten. De bedrijfsarts achtte eiseres in staat haar volledige contracturen van 36 uur per week te verrichten. De verzekeringsarts kon zich in dit oordeel van de bedrijfsarts vinden. Bij besluit van het UWV van 29 augustus 2016 is aan eiseres geen WIA-uitkering toegekend vanwege een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. Na bezwaar is aan eiseres bij besluit van 15 maart 2017 alsnog een WIA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 79,7%. Daarbij is een urenbeperking van gemiddeld 4 uur per dag en 20 uur per week vastgesteld en zijn functies voor haar geselecteerd.
1.5.
De arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 24 april 2017 aangegeven dat er, gelet op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 februari 2017, waarschijnlijk geen structureel passende werkzaamheden bij verweerder zijn en dat een extern re-integratie traject aan de orde is. Met ingang van 16 juni 2017 is het tweede spoor ingezet via outplacementbureau Van Ede & Partners. Het traject liep tot 18 januari 2018. Op 25 februari 2018 is het eindverslag opgemaakt.
1.6.
Begin december 2017 heeft eiseres gesolliciteerd op de functie van Oproepkracht Adviseur/Toetser (de functie) bij de stichting Fonds Bijzondere Noden Rotterdam (de stichting).
1.7.
Op 12 december 2017 heeft verweerder het voornemen bekend gemaakt om eiseres met ingang van 15 februari 2018 eervol te ontslaan wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in verband met ziekte voor de functie van Adviseur. Bij brief van 9 januari 2018 heeft eiseres gereageerd op het voornemen.
1.8.
Bij e-mail van 21 december 2017 (primair besluit 1) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de vacaturehouder niet verder gaat met haar sollicitatie naar de functie.
1.9.
Bij primair besluit 2 is aan eiseres eervol ontslag verleend op grond van gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van haar functie wegens ziekte (langer dan 36 maanden) en omdat het na zorgvuldig onderzoek in spoor 1 en 2 niet mogelijk is gebleken passende arbeid op te dragen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder aan primair besluit 1 ten grondslag gelegd dat eiser zich ten onrechte beroept op een voorrangspositie, die wel geldt voor herplaatsingskandidaten. Het fonds is een zelfstandige stichting en gaat over haar eigen personeelsbeleid. Er is sprake van een eigenstandige beslissingsbevoegdheid van de selectiecommissie, gebaseerd op opleiding, kennis en ervaring. De functie is aan de arbeidsdeskundige voorgelegd en deze heeft de functie als niet passend voor eiseres beoordeeld. Verweerder wijst er op dat deze conclusie overigens niet met de vacaturehouder is gedeeld. De reden dat eiseres werd afgewezen is omdat zij op geen enkele wijze aan de functie-eisen voldeed.
3.1.
Eiseres heeft bij brief van 20 juni 2018 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft daarbij onder andere verwezen naar de gronden van bezwaar en naar wat tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. Het bestreden besluit is volgens eiseres onjuist en onvolledig gemotiveerd en verweerder heeft een te geringe invulling hebben gegeven aan zijn re-integratieverplichtingen gedurende de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Bij brief van 3 januari 2019 heeft eiseres de beroepsgronden nader aangevuld.
3.2.
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting het standpunt ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de enkele verwijzing naar de bezwaargronden niet als beroepsgronden gezien kan worden en omdat de aanvulling van de beroepsgronden gelet op artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te laat heeft plaatsgevonden.
3.3.
De rechtbank constateert dat eiseres naast de verwijzing naar de bezwaargronden ook als grond heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en dat verweerder zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. Daarmee is de kern van het geschil benoemd. De aanvullende beroepsgronden zijn niet te laat ingediend, nu deze binnen de termijn als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb zijn ingediend. Verweerder is daarom niet in zijn mogelijkheden tot verweer geschaad, temeer niet omdat verweerder op 10 januari 2019 aanvullend verweer heeft gevoerd.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat de functie bij de Stichting mogelijk passend was en dat verweerder had moeten onderzoeken of deze functie passend te maken was.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de e-mail van 21 december 2017 gezien kan worden als een primair besluit dat kan worden toegerekend aan verweerder. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hoewel de stichting beslist over haar eigen personeelsbeleid, betekende de e-mail van het Team Mobiliteit van verweerder van 21 december 2017 dat verweerder had besloten om eiseres niet te detacheren bij de stichting.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, voor zover dat op de weg van verweerder lag, niet hoefde te onderzoeken of de functie passend te maken was en acht daarvoor het volgende van belang. Eiseres heeft zonder bemiddeling op de vacature gesolliciteerd. Zonder dat eiseres en de stichting het wisten, heeft een arbeidsdeskundige de functie getoetst en niet geschikt bevonden. Eiseres is door de stichting afgewezen op basis van onvoldoende kennis en ervaring voor de functie en het feit dat er andere betere kandidaten waren. De afwijzing is niet gebaseerd geweest vanwege haar beperkingen. Dat kon ook niet, omdat die niet bekend waren bij de stichting. Verder heeft eiseres op grond van het Sociaal Statuut geen voorrangspositie als re-integratiekandidaat omdat de voorrangsregeling alleen voor herplaatsingskandidaten geldt.
5. Aan het bestreden besluit heeft verweerder aan primair besluit 2 ten grondslag gelegd dat er zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er voldoende inspanningen zijn gepleegd om passende arbeid binnen de gemeentelijke dienst te vinden.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder vanaf 15 maart 2017 onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar passende arbeid binnen de gemeentelijke dienst. Een onderzoek naar ondersteunende administratieve werkzaamheden, zoals de arbeidskundige had geadviseerd, heeft volgens haar niet plaatsgevonden. Ten onrechte is er alleen een retrospectief onderzoek verricht naar functies met salarisniveau 5 en 6. Verweerder had volgens eiseres ook naar toekomstige te verwachten vacatures tot aan de ontslagdatum moeten kijken. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom functies niet passend gemaakt kunnen worden.
6.1.
In geschil is de vraag of verweerder heeft voldaan aan zijn verplichting tot het verrichten van een zorgvuldig herplaatsingsonderzoek.
6.2.
In artikel 90bis, eerste lid, van het AR is bepaald dat ontslag aan de ambtenaar kan worden verleend op grond van gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. In het tweede lid van dit artikel is vastgelegd dat ontslag als bedoeld in het eerste lid slechts mag plaatsvinden indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 36 maanden en na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 54 van het AR. Op grond van het derde lid van dit artikel betrekt het college bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid het resultaat van de claimbeoordeling van de WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling.
6.3.
Vast staat dat eiseres ten tijde van het ontslag meer dan 36 maanden ongeschikt was voor het vervullen van haar eigen functie. Verder staat vast dat verweerder bij de besluitvorming de WIA-claimbeoordeling zoals die uiteindelijk in bezwaar is aangepast, in aanmerking heeft genomen. Er zijn inspanningen gepleegd in het eerste spoor waarbij het deskundigenoordeel van het UWV een grote rol heeft gespeeld. Na het besluit van 15 april 2017 is retrospectief onderzocht, gelet op de door UWV in de FML aangegeven beperkingen, of er in de functiegroepen 5 en 6 geschikte functies waren omdat binnen deze functiegroepen het grootst was om passende functies te vinden. Verder zijn er inspanningen in spoor twee verricht en is er een re-integratiebureau ingeschakeld. Uit het arbeidsdeskundig rapport van 24 april 2017 blijkt dat alle functies bij verweerder van schaal 11 (het niveau van eiseres) tot schaal 6 (de laagste administratieve functies) niet passend zijn voor eiseres in verband met haar beperkingen voor onder andere werkdruk, concentratie, regelmaat en structuur. Hieruit blijkt dat een onderzoek naar ondersteunende administratieve werkzaamheden wel heeft plaatsgevonden. Functies in lagere schalen zijn niet geschikt omdat deze fysiek te belastend zijn gezien de beperkingen van eiseres. Uit onderzoek naar geschiktheid voor vacatures is ook gebleken dat dat deze niet geschikt waren gelet op de beperkingen. Het is de rechtbank uit de stukken dus niet gebleken dat verweerder te weinig daadwerkelijke re-integratie-inspanningen heeft verricht.
6.4.
Een onderzoek naar toekomstig te verwachten functies is naar het oordeel van de rechtbank niet reëel omdat vaak niet bekend is wanneer er vacatures gaan ontstaan. Verder mag van verweerder niet verwacht worden dat functies dusdanig moeten worden aangepast, dat daardoor voor andere medewerkers een ander takenpakket zou ontstaan, dan wel dat een functie specifiek gecreëerd zou moeten worden. Eiseres wordt daarom niet gevolgd in haar stelling dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting om zorgvuldig onderzoek te doen teneinde haar passende arbeid aan te bieden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Nieuwstraten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 februari 2019.
griffier rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.