In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een chirurg, eiser, en het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, gedaagde, naar aanleiding van een tijdelijke overeenkomst van zes maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reële kans op voordeel is verloren door eiser, die in het kader van de schadebegroting een vordering heeft ingediend. Eiser stelt dat hij in de resterende twee maanden van de overeenkomst € 15.000,00 per maand aan netto inkomsten had kunnen genereren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze claim niet onderbouwd is en heeft de schadebegroting zelf vastgesteld op € 6.674,25 per maand, wat resulteert in een totale schadevergoeding van € 13.348,50, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 december 2010.
Daarnaast heeft eiser ook immateriële schade van € 25.000,00 gevorderd, omdat hij meent dat zijn reputatie en goede naam door de acties van het Erasmus MC ernstig zijn beschadigd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de gestelde immateriële schade. De vordering tot vergoeding van immateriële schade is dan ook afgewezen.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd worden, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering tegen de overleden gedaagde sub 2 is afgewezen, en eiser is veroordeeld in de kosten van de procedure tegen deze gedaagde. Het vonnis is uitgesproken door mr. C. Bouwman op 6 maart 2019.