ECLI:NL:RBROT:2019:2192

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
C/10/543758 / HA ZA 18-97
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van verzekeringsovereenkomst na schade aan motorvrachtschip Albatros

In deze zaak vordert De Vereende N.V. als pandhouder van de vordering van [naam bedrijf] op Reaal Schadeverzekeringen N.V. een schadevergoeding na een incident met het motorvrachtschip Albatros. De schade deed zich voor op 14 juli 2011, toen een zware steen uit de kraan van het schip viel. De Vereende stelt dat Reaal ten onrechte heeft geweigerd de schade uit te keren, terwijl er een verzekeringsovereenkomst bestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam bedrijf] haar mededelingsplicht niet is nagekomen door eerdere schades niet te vermelden in het aanvraagformulier voor de verzekering. Dit leidde tot de vraag of er sprake was van opzet tot misleiding. De rechtbank oordeelt dat, hoewel er geen bewijs is dat [naam bedrijf] opzet had, de mededelingsplicht wel is geschonden. De Vereende is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De zaak is aangehouden voor verdere bewijsvoering en zal opnieuw op de rol komen op 17 april 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/543758 / HA ZA 18-97
Vonnis van 6 maart 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DE VEREENDE N.V.,
gevestigd te Rijswijk,
eiseres,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer,
tegen
de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna De Vereende respectievelijk Reaal genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 december 2017 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 2 mei 2018 en de daarin genoemde processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 juli 2018;
  • de brief van mr. Leerink van 28 augustus 2018 met opmerkingen aangaande het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) is een bedrijf dat zich bezig houdt met baggerwerkzaamheden. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is sinds mei 2009 haar (middellijk) statutair directeur. [naam bedrijf] is eigenaar van motorkraanschip de Albatros (hierna ook het schip of de Albatros).
2.2.
[naam bedrijf] heeft via assurantietussenpersoon Assurantiekantoor [naam assurantietussenpersoon] (hierna: [naam assurantietussenpersoon] ) een offerteverzoek gedaan aan Reaal voor een cascoverzekering voor de Albatros. In het e-mailbericht van [naam assurantietussenpersoon] van 9 december 2010 (productie 4 bij dagvaarding) staat – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

Klant vraagt een polis met een verz. Bedrag van € 240.000,- tegen vervangingswaarde […]
2.3.
Bij e-mailbericht van 20 januari 2011 (productie 5 bij dagvaarding) heeft Reaal aan [naam assurantietussenpersoon] een bericht van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) van Reaal doorgezonden waarin – voor zover van belang – het volgende staat:

Wij kunnen op basis van de bestaande condities,inkl. een dekking voor de motor(en) het volgende aanbieden:
Verz.som € 240.000,- (A.u.b. nader opgeven wat de splitsing is tussen schip en grijperkraan)
Eigen risico casco € 5000,- per geb. vast. (geen aftrek nieuw voor oud dus)[…]
2.4.
Op de vraag van [naam assurantietussenpersoon] waarom er een splitsing diende te zijn tussen het schip en de grijperkraan heeft [naam 2] bij e-mailbericht van 16 februari 2011 (productie 6 bij dagvaarding) geantwoord:
“De vraag is of de kraan aard- en nagelvast verbonden is met het schip en niet los daarvan kan opereren. Het taxatierapport kan ons dat waarschijnlijk duidelijk maken. Bovendien moet het m.i. toch mogelijk zijn een splitsing aan te brengen. Het komt daarbij niet op € 1.000,- aan. Hiermee kan mogelijk discussie bij schade voorkomen worden.”
2.5.
De lopende verzekering van [naam bedrijf] bij AON is per 1 april 2011 geëindigd. [naam assurantietussenpersoon] heeft op 13 april 2011 voorlopige dekking aangevraagd bij Reaal. Een medewerker van Reaal heeft [naam assurantietussenpersoon] op 18 april 2011 per e-mailbericht (9 bij dagvaarding) geantwoord:

De voorlopige dekking is akkoord per 13-04-2011. […] Ik heb begrepen dat de plotselinge opzegging door de Rabobank geen oorzaak heeft die ons zou doen besluiten om de polis niet te accepteren.
Wij zien het aanvraagformulier dan ook graag tegemoet.
[…]
Als laatste hebben we besproken dat u de polis gaat sluiten via Van Kampen[rb: beursmakelaar Van Kampen Groep]
, beursmatig dus. […]
2.6.
Bij e-mailbericht van 20 april 2011 heeft [naam assurantietussenpersoon] het aanvraagformulier (productie 1 bij conclusie van antwoord) aan Reaal toegestuurd. In overleg met [naam 1] is op dit formulier “nee” geantwoord op de vragen:

Heeft een verzekeringsmaatschappij u, of een persoon wiens belang mede is gedekt bij het sluiten van deze verzekering(en) ooit een verzekering opgezegd, geweigerd of tegen beperkende voorwaarden of verhoogde premie geaccepteerd dan wel voortgezet?
en

Heeft u of een van de belanghebbenden in het afgelopen jaar en de vijf voorafgaande jaren schade met betrekking tot de aangevraagde dekkingen gehad?
Voorts stond in het aanvraagformulier onder “
Gewenste dekking” het vakje “
Casco Uitgebreid” aangekruist.
Aan het einde van het formulier staat het volgende vermeld:

*Toelichting op de reikwijdte van de mededelingsplicht
Als aanvrager/kandidaat-verzekeringnemer bent u verplicht de gestelde vragen in dit aanvraagformulier zo volledig mogelijk te beantwoorden. Bij de beantwoording is bovendien niet alleen uw eigen wetenschap bepalend, maar ook die van de andere belanghebbenden bij deze verzekering. Vragen waarvan u het antwoord bij REAAL bekend veronderstelt, moet u toch zo volledig mogelijk beantwoorden.
Indien u niet (volledig) aan uw mededelingsplicht heeft voldaan, kan dit ertoe leiden dat het recht op uitkering wordt beperkt of zelfs vervalt. Indien u met opzet tot misleiden van REAAL heeft gehandeld of zij bij kennis omtrent de ware stand van zaken de verzekering nimmer zou hebben gesloten, heeft zij tevens het recht de verzekering op te zeggen.”
2.7.
Op 14 juli 2011 heeft zich een schade voorgedaan doordat een zware steen uit de kraan van de Albatros is gevallen. Reaal heeft expertise- en taxatiebureau Verweij & Hoebee ingeschakeld. De totale kosten voor de te verrichten werkzaamheden aan de beschadigde kraan zijn door deze begroot op een bedrag van € 115.000,-. In het schaderapport van 12 augustus 2011 is het volgende opgenomen:

Verzekerde kon zich bij monde van de heer [naam 1] op 11 augustus 2011 met het vastgestelde bedrag verenigen.
2.8.
Op verzoek van Reaal van 27 juli 2011 heeft [naam assurantietussenpersoon] de schadehistorie bij AON opgevraagd en op 1 augustus 2011 aan Reaal en Van Kampen Groep doorgestuurd. In het overzicht van AON (productie 12 bij dagvaarding) staan de volgende schades vermeld:
- schade aan een lier van € 8.410,- in 2007,
- schade wegens diefstal van een grijper van € 18.185,48 in 2009 en
- schade aan een schroefas van € 2.275,71 in 2009.
2.9.
Op 26 augustus 2011 heeft Van Kampen Groep een conceptpolis opgemaakt en aan [naam assurantietussenpersoon] gemaild. Deze polis (productie 2 bij conclusie van antwoord) vermeldt op pagina 9 dat dekking bestaat voor “
alle gevaren van de vaart […] incluis diefstal en/of vermissing en/of verduistering”.
Op een vraag van [naam assurantietussenpersoon] waar te vinden is dat er geen aftrek oud voor nieuw plaatsvindt, heeft Van Kampen Groep op 26 augustus 2011 geantwoord dat dit niet van toepassing is, zodat het geheel is weggelaten.
2.10.
Bij e-mailbericht van 30 augustus 2011 heeft Van Kampen Groep [naam assurantietussenpersoon] het volgende bericht van Reaal (productie 15 bij dagvaarding) doorgestuurd:

De bijgaande, door jou op ons verzoek verstrekte, statistiek is ronduit schokkend. Immers in het door ons indertijd ontvangen, ondertekende, aanvraagformulier wordt nadrukkelijk vermeld dat er zich de laatste 6 jaren geen schade heeft voorgedaan die tot een uitkering heeft geleid. Ook wordt daarin aangegeven dat er nimmer een verzekering tegen beperkende voorwaarden of verhoogde premie werd geaccepteerd dan wel voortgezet. De statistiek doet echter vermoeden dat er na de schade van 2009 per de continuatie 2010 wel degelijk een premieverhoging is doorgevoerd. Op grond van hetgeen in hetzelfde aanvraagformulier onder “Toelichting op de reikwijdte van de mededelingsplicht.” wordt vermeld wensen wij deze verzekering met terugwerkende kracht tot 13 april 2011 op te zeggen.
2.11.
Reaal is niet overgegaan tot uitkering van schade aan [naam bedrijf] .
2.12.
[naam bedrijf] heeft ten behoeve van De Vereende een stil pandrecht gevestigd op haar vordering op Reaal tot vergoeding van de schade aan de Albatros. De Vereende heeft hiervan op 4 augustus 2016 mededeling gedaan aan Reaal.

3.Het geschil

3.1.
De Vereende heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
  • voor recht te verklaren dat Reaal ten onrechte heeft geweigerd de schade die op 14 juli 2011 aan de Albatros is ontstaan aan [naam bedrijf] uit te keren;
  • betaling aan De Vereende als pandhouder van de verzekeringsuitkering van € 163.726,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2011;
  • betaling aan De Vereende als pandhouder van een bedrag van € 2.842,- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
  • de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis.
3.2.
De Vereende heeft haar vordering gegrond op nakoming door Reaal van haar verplichtingen uit de met [naam bedrijf] gesloten verzekeringsovereenkomst. De schade aan de Albatros valt onder de voorlopige dekking die Reaal heeft verleend. [naam bedrijf] heeft een bedrag van € 168.726,- aan kosten van herstel en vervanging van de beschadigde kraan en de fundatie daarvan gemaakt, zodat Reaal dit bedrag, verminderd met het eigen risico, aan [naam bedrijf] dient te vergoeden. Aangezien De Vereende een pandrecht heeft op de vordering van [naam bedrijf] op Reaal en daarvan mededeling heeft gedaan aan Reaal, is De Vereende op grond van artikel 3:246 lid 1 BW bevoegd om betaling te vorderen.
3.3.
Reaal heeft als verweer tegen de vordering van De Vereende aangevoerd dat zij geen uitkering verschuldigd is op grond van artikel 7:630 BW, omdat [naam bedrijf] haar mededelingsplichten als omschreven in artikel 7:928 BW niet is nagekomen. [naam bedrijf] heeft de vraag naar het schade- en verzekeringsverleden op het aanvraagformulier onjuist beantwoord met de opzet Reaal te misleiden. Voor zover er geen opzet tot misleiding was, dan geldt dat Reaal bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten, zodat evenmin een uitkering verschuldigd is. Meer subsidiair heeft Reaal een beroep gedaan op artikel 7:930 lid 3 BW.
Reaal heeft voorts aangevoerd dat [naam bedrijf] heeft ingestemd met de beëindiging van de verzekering, gelet op het afgegeven royementsaanhangsel en de teruggeboekte premie.
Reaal heeft ook de hoogte van de gevorderde schade betwist. De uitkering kan niet meer zijn dan € 35.000,-, zijnde de dagwaarde van de kraan op het moment van de schade, dan wel € 100.000,-, zijnde het bedrag dat [naam bedrijf] heeft genoemd als waarde van de kraan, dan wel € 115.000,-, zijnde het bedrag dat door de expert is vastgesteld aan herstelkosten, waarmee [naam bedrijf] heeft ingestemd. [naam bedrijf] heeft bovendien kosten in rekening gebracht die niet zijn aan te merken als herstelkosten maar als revisiekosten.
Tot slot heeft Reaal de medegevorderde rente en buitengerechtelijke kosten betwist.

4.De beoordeling

Schending van de mededelingsplicht

4.1.
Met het verlenen van een voorlopige dekking door Reaal voor schade aan de Albatros is een (volwaardige) verzekeringsovereenkomst tussen [naam bedrijf] en Reaal tot stand gekomen. Op grond van artikel 7:928 lid 1 BW is een verzekeringnemer verplicht voor het sluiten van een overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of hij de verzekering zou willen sluiten – en zo ja, op welke voorwaarden – afhangt of kan afhangen. Deze mededelingsplicht geldt ook bij het aanvragen van een voorlopige dekking. Bij voorlopige dekking is, in het algemeen, sprake van een verzekering zonder vragenformulier, zodat (bijvoorbeeld) schades in het verleden spontaan gemeld moeten worden. De rechtbank zal er echter, met partijen, vanuit gaan dat de verzekering in dit geval moet worden beschouwd als een verzekering naar aanleiding van een vragenformulier.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [naam bedrijf] de vraag op het aanvraagformulier over het schadeverleden onjuist heeft ingevuld. Hiermee is [naam bedrijf] tekort geschoten in haar mededelingsplicht jegens Reaal. Dat [naam bedrijf] ook de vraag omtrent het verzekeringsverleden onjuist heeft beantwoord, heeft Reaal met het enkele uiten van het vermoeden dat eerder een premieverhoging zou zijn doorgevoerd, onvoldoende onderbouwd. Dit verweer wordt verworpen.
4.3.
Aangezien [naam bedrijf] de op haar rustende mededelingsplicht niet is nagekomen, dient te worden beoordeeld welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden.
Opzet tot misleiding?
4.4.
Op grond van artikel 7:930 lid 4 respectievelijk lid 5 BW leidt een schending van de mededelingsplicht alleen tot verlies van elk recht op uitkering indien de verzekeringnemer heeft gehandeld met de opzet tot misleiding van de verzekeraar of indien de verzekeraar de verzekering bij kennis van de ware stand van zaken in het geheel niet zou hebben gesloten.
4.5.
Reaal heeft in de eerste plaats gesteld dat [naam bedrijf] heeft gehandeld met de opzet Reaal te misleiden door de vragen in het aanvraagformulier over het schade- en verzekeringsverleden bewust met “nee” te beantwoorden. Onder opzet tot misleiding in de zin van artikel 7:930 lid 5 BW dient volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld HR 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:507) te worden verstaan dat de verzekeringnemer feiten of omstandigheden niet aan de verzekeraar heeft medegedeeld die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen, terwijl de verzekeringnemer aldus heeft gehandeld met de bedoeling de verzekeraar ertoe te bewegen een overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. De stelplicht en – zo nodig – de bewijslast van de opzet tot misleiding rust op Reaal.
4.6.
[naam bedrijf] heeft de vragen in het aanvraagformulier over het schadeverleden onjuist beantwoord.
4.6.1
Ten aanzien van de kleine schades uit 2007 en 2009 kan thans niet worden vastgesteld dat [naam bedrijf] de opzet tot misleiding had. De Vereende heeft immers - onbetwist - gesteld dat [naam 1] , die het formulier heeft ingevuld, ten tijde van het optreden van die schades nog niet in functie was als bestuurder van [naam bedrijf] en niet van deze schades op de hoogte was. Dat hij daarvan, vanwege zijn functie als bestuurder, op de hoogte had kunnen (en moeten) zijn is juist, maar op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat hij (als vertegenwoordiger van [naam bedrijf] ) deze bewust heeft verzwegen met het opzet om Reaal te misleiden. Reaal heeft op dit punt geen nadere stellingen betrokken, zodat voor bewijslevering geen plaats is.
4.6.2
De diefstal uit 2009 daarentegen was wel bekend bij [naam 1] maar hij heeft deze schade desbewust niet gemeld. De Vereende heeft als verklaring hiervoor gegeven dat [naam 1] in de veronderstelling verkeerde dat deze schade niet relevant was. Dat volstaat niet.
Indien een verzekering wordt gesloten op basis van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen voor hem relevant zijn. [naam bedrijf] is in het aanvraagformulier ook gewaarschuwd voor de gevolgen van het onjuist beantwoorden van de vragen en werd bijgestaan door een assurantietussenpersoon.
Aangezien [naam 1] de diefstal uit 2009 desbewust niet heeft gemeld op het aanvraagformulier, terwijl hij op grond van voorgaande omstandigheden wist of had moeten weten van de noodzaak daartoe, kan uit dat bewuste onvermeld laten voorshands worden afgeleid dat hij (namens beoogd verzekeringnemer [naam bedrijf] ) heeft beoogd een gunstiger beeld te schetsen dan de werkelijkheid toeliet. Nu tot dusver een steekhoudende verklaring daarvoor is uitgebleven wordt daarom voorshands bewezen geacht dat [naam bedrijf] de vraag naar het schadeverleden onjuist heeft beantwoord met de opzet om Reaal te misleiden. De Vereende zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, gelet op het bewijsaanbod dat zij heeft gedaan.
Causaal verband schending mededelingsplicht en verzekeringsovereenkomst
4.7.
Voor het geval De Vereende erin slaagt het bewijsvermoeden dat sprake is van opzet tot misleiding te ontzenuwen, moet het beroep van Reaal op artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW worden beoordeeld. Reaal heeft in dit verband primair gesteld dat zij geen verzekeringsovereenkomst met [naam bedrijf] zou hebben gesloten als zij op de hoogte zou zijn geweest van de ware stand van zaken aangaande de schades; zij heeft erop gewezen dat de Albatros een oud schip was met een oude kraan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Reaal daarmee niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht ter zake. Voor zover zij zich beroept op de kleine schades zijn geen bijzonderheden gesteld die voor de acceptatie door een redelijk handelend verzekeraar van belang zouden zijn geweest. De schade uit 2009 bedraagt minder dan het eigen risico en ook de schade uit 2007 is, met nog geen € 8.500, geen grote schade voor een kraanschip dat voor € 240.000 cascoschade is verzekerd.
Omtrent de diefstalschade uit 2009, die wat de omvang betreft ernstig is, is evenmin enige concrete omstandigheid aangevoerd waarop een redelijk handelend verzekeraar in 2011 de beslissing tot het niet aangaan van de verzekering zou hebben gebaseerd. Het bouwjaar en de leeftijd van de kraan volstaan daartoe niet. De Vereende heeft ter zitting verklaard dat het schip, gelet op de gemiddelde leeftijd van dit soort (binnen)schepen in het algemeen, een relatief nieuw schip was en heeft verwezen naar het taxatierapport van expertisebureau Dooren uit 2009. Namens De Vereende is ter zitting verklaard dat haar advocaat met andere verzekeraars heeft gebeld en dat die hebben gemeld dat de diefstal en ook de andere kleine schades geen reden zouden zijn geweest voor het niet afsluiten van de verzekering. Reaal heeft daar niets concreets tegenover gesteld. Daarbij komt dat als onweersproken vast staat dat het schip inmiddels wederom, tegen cascoschade, verzekerd is op een beurspolis die vergelijkbaar is met de onderhavige.
4.8.
Reaal heeft subsidiair gesteld dat als een redelijk handelend verzekeraar het schip ondanks bekendheid met de schades wel zou hebben verzekerd, dit onder andere condities zou zijn geweest. Ook van deze stelling rust op Reaal de stelplicht en – zo nodig – de bewijslast. Reaal heeft slechts aangevoerd dat zij een inspectie zou hebben uitgevoerd indien de schadehistorie bekend zou zijn geweest. Reaal heeft niet concreet gesteld en evenmin onderbouwd welke gevolgen de kennis van de ware stand van zaken – te weten de drie eerdere schademeldingen – zou hebben gehad voor de te berekenen premie en/of het verzekerd bedrag en/of de te hanteren verzekeringsvoorwaarden. Gelet op het verweer van De Vereende heeft Reaal haar stellingen op dit punt onvoldoende geconcretiseerd.
De schade aan de Albatros
4.9.
Partijen twisten over de vraag hoe hoog de uiteindelijke schade aan de Albatros is en welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, voor zover de opzet tot misleiding na het leveren van tegenbewijs niet komt vast te staan. De Vereende vordert € 163.726,= (na aftrek van eigen risico). Zij stelt, en onderbouwt, dat de aanschaf van een vervangende kraan alsmede het monteren daarvan dat bedrag heeft gekost. Nu dat bedrag minder bedraagt dan € 240.000 meent zij dat de polis voor dat volledige bedrag dekking biedt.
4.10.
Uit de e-mailcorrespondentie tussen [naam assurantietussenpersoon] en (medewerkers van) Reaal in de periode 9 december 2010 tot en met 18 april 2011 is af te leiden dat [naam bedrijf] de Albatros, inclusief de daarop bevestigde kraan, wenste te verzekeren tegen een vervangingswaarde van € 240.000 en dat Reaal ook voor dat bedrag voorlopige dekking voor het schip heeft verleend. Tevens zijn partijen overeengekomen dat geen aftrek nieuw voor oud zou plaatsvinden.
4.11.
Onder “vervangingswaarde” moet worden verstaan het bedrag dat [naam bedrijf] nodig zou hebben om een naar soort, kwaliteit, staat en ouderdom gelijkwaardig kraanschip terug te kopen. Het gaat hier dus, mede gelet op de vaststaande overeenstemming omtrent het ontbreken van een nieuw voor oud aftrek, om een getaxeerde polis in de zin dat [naam bedrijf] in geval van totaal verlies aanspraak kan maken op € 240.000.
Nu, naar vast staat, van totaal verlies geen sprake is komt daaraan echter niet de betekenis toe die De Vereende daaraan toekent.
4.12.
Het door Reaal ingeschakelde expertisebureau Verweij & Hoebee heeft de reparatiekosten van de kraan in overleg met de firma Rusch Kraantechniek vastgesteld op een bedrag van € 115.000,-. In dit bedrag zijn, blijkens de kostenbegroting van Rusch Kraantechniek, het demonteren van de kraan en het wederom monteren van de kraan op het schip inbegrepen. [naam 1] heeft zich blijkens de laatste pagina van het expertiserapport van Verweij & Hoebee akkoord verklaard met het vastgestelde schadebedrag. De Vereende heeft dit niet betwist, maar heeft gesteld dat [naam bedrijf] het recht op een hogere uitkering steeds nadrukkelijk heeft voorbehouden. Reaal heeft dit laatste betwist. Aangezien De Vereende haar stelling op dit punt niet nader heeft onderbouwd, wordt ervan uitgegaan dat [naam bedrijf] zich akkoord heeft verklaard met die vaststelling van de schade.
4.13.
Voorshands bestaat er, nu Reaal zelf de schade heeft laten vaststellen door een expert en [naam 1] , namens [naam bedrijf] , met die schadebegroting heeft ingestemd geen reden om nader op het debat op dit punt in te gaan. De schadevaststelling heeft plaatsgevonden volgens de gebruikelijke, in de polisvoorwaarden voorziene methode en Reaal noemt geen (polis)bepaling die in dit geval tot een ander schadebedrag zou moeten leiden. Dat de dagwaarde van de kraan op het moment van de schade slechts € 35.000,- bedroeg doet niet ter zake, gelet op de afspraak dat geen nieuw voor oud aftrek zou plaatsvinden.
4.14
Ten overvloede merkt de rechtbank aangaande de schade nog het volgende op. Ook de stellingen van De Vereende bieden voorshands geen aanknopingspunt om af te wijken van het bedrag van € 115.000,-.
Met de overlegging van de factuur van de firma Waterwerken.nl (producties 17 bij dagvaarding) heeft De Vereende aangetoond dat zij een vervangende kraan heeft gekocht voor een bedrag van € 45.000,-.Reaal heeft aangevoerd dat sprake is van aanpassing en verbetering, omdat er een andere kraan is geplaatst, te weten een Sennebogen kraan in plaats van een Hitachi 185-3 kraan, waardoor ook de ondergrond moest worden vervangen. Reaal heeft tevens aangevoerd dat er grote onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd.
Reaal heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de vervangende kraan op zich een verbetering opleverde en niet alleen vervanging was. Het enkele feit dat de vervangende kraan van een ander merk is dan de oorspronkelijke kraan, is hiervoor onvoldoende. Daarmee is dus in het door de expert vastgestelde bedrag nog € 70.000 ruimte voor inbouw- en herstelwerkzaamheden.
De Vereende heeft weliswaar onderbouwende stukken overgelegd die uitkomen op een hoger bedrag, doch uit de omschrijving daarvan valt onvoldoende op te maken dat deze louter zien op vervanging van de kraan, inclusief inbouwing en herstel, en niet (ook) op aanpassing en onderhoud.
4.16
Als De Vereende slaagt in het tegenbewijs ontbrak de opzet tot misleiding. Uit het voorgaande blijkt dat Reaal ook overigens in rechte geen reden had om de verzekering met terugwerkende kracht op te zeggen. Dat [naam bedrijf] die opzegging heeft geaccepteerd leidt zij af uit het (behouden van het) royementsaanhangsel en het terugboeken van de premie. Dat zijn echter geen daden van [naam bedrijf] zelf, die het beroep op afstand van recht, dat Reaal met deze stellingen kennelijk doet, rechtvaardigen. Omtrent enige ondubbelzinnige uiting van [naam bedrijf] waaruit Reaal mocht opmaken dat zij afstand deed van haar rechten op een uitkering onder de polis is niets gesteld of gebleken. Omtrent de eventuele consequenties voor de premie vanaf april 2011 hebben partijen zich niet uitgelaten, zodat daaromtrent kennelijk geen beslissing noodzakelijk is.
Slotsom
4.17
In beginsel zal dus, als De Vereende slaagt in het tegenbewijs, de vordering toewijsbaar zijn tot een bedrag van € 110.000,= in hoofdsom; dat € 5.000 eigen risico moet worden verrekend staat immers vast.
Als zij daarin niet slaagt zal de vordering worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat De Vereende toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat [naam bedrijf] op de vraag naar het schadeverleden op het aanvraagformulier de diefstal uit 2009 niet heeft vermeld, met de opzet om Reaal te misleiden;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 april 2019voor uitlating door De Vereende of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat De Vereende, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat De Vereende, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juni 2019 tot en met november 2019 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2019.
424/106