3.5.Dit leidt tot de conclusie dat de door de rechtbank in de tussenuitspraak op het punt van de mantelzorgverklaring geconstateerde gebreken niet zijn hersteld, zodat niet is aangetoond dat sprake is van mantelzorg in de zin van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
4. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat – behoudens toepassing van artikel 1, vierde lid, van bijlage II van het Bor – het onderhavige bouwwerk niet kan worden aangemerkt als een bouwwerk dat functioneel verbonden is met het hoofdgebouw als bedoeld in de definitie van bijbehorend bouwwerk, opgenomen in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Op grond van artikel 1, vierde lid, van bijlage II van het Bor wordt voor de toepassing van deze bijlage huisvesting in verband met mantelzorg aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw. Nu, gelet op het onder 3. overwogene, verweerder ten onrechte het bouwwerk heeft aangemerkt als huisvesting in verband met mantelzorg volgens de definitie van mantelzorg die is gegeven in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor, is geen sprake van functionele verbondenheid van het bouwwerk met het hoofdgebouw. Gelet hierop heeft verweerder het bouwwerk niet kunnen aanmerken als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚ van de Wabo van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd.
5. Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
6. Gelet op het feit dat verweerder de in de tussenuitspraak gegeven herstelmogelijkheid niet heeft kunnen benutten, acht de rechtbank het uitgesloten dat verweerder in staat zal zijn de geconstateerde gebreken alsnog te herstellen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Omdat vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is, had verweerder de aanvraag om omgevingsvergunning dienen te weigeren wegens strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚ van de Wabo in verbinding met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Daarom zal de rechtbank het bezwaar van eisers gegrond verklaren en het primaire besluit herroepen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.304,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie op de nadere motivering met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).