Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding d.d. 3 oktober 2017, met producties 1 t/m 15;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 6;
- de brief van de rechtbank d.d. 10 januari 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief van mr. Kools d.d. 31 mei 2018, houdende een eisvermindering, met bijlage (productie 16);
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 5 juni 2018 en de reactie daarop van mr. Van Oijen bij brief d.d. 20 juni 2018 (abusievelijk gedateerd 20 juni 2017).
2.De feiten
dezevordering geen verweer gevoerd omdat deze vordering in eerste instantie is erkend door de vereffenaar. Aangezien deze vordering echter integraal is afgewezen, en volgens mij, gelet op artikel 4:218 lid 5 BW in samenhang met artikel 187 Faillissementswet, niet tijdig beroep in cassatie is ingesteld (welk beroep door de te late toezending door de Rechtbank wellicht ook niet meer kan worden ingesteld), kan uw door de Rechtbank afgewezen vordering ad € 6.977,20 niet als boedelschuld worden erkend, en behoeft zij niet door de nalatenschap te worden betaald. Helaas is het niet anders."
3.Het geschil
4.De beoordeling
- € 94,38
1.086,00(2,0* punten × tarief € 543,00)
5.De beslissing
,vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 1 augustus 2015 tot de dag van volledige betaling,
,