ECLI:NL:RBROT:2019:261

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
ROT 18/3281
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand en de rechtsgeldigheid van beleidsregels inzake leningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 17 januari 2019, is de zaak behandeld van eiseres, die bijzondere bijstand had aangevraagd voor inrichtingskosten en de eerste huurbetaling. Het Drechtstedenbestuur, als verweerder, had in een eerder besluit bijzondere bijstand toegekend, maar een deel daarvan als lening verstrekt. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de bijstand volledig als gift had moeten worden verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de verstrekking van bijzondere bijstand voor de eerste huur als lening niet in overeenstemming was met de Participatiewet, omdat de huur niet als schuld kan worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de toekenning van bijzondere bijstand voor de eerste huur als lening betrof en herstelde de situatie door te bepalen dat deze bijstand om niet moest worden verleend. Voor de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten oordeelde de rechtbank dat verweerder deze terecht als lening had verstrekt, in overeenstemming met de beleidsregels. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/3281

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Dordrecht, eiseres,

gemachtigde: mr. A. de Raad,
en

het Drechtstedenbestuur, verweerder,

gemachtigde: mr. C.A.M. Nusteling.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 3.521,36, waarvan € 2.453,33 als lening is verstrekt. Daarbij heeft verweerder het maandelijkse aflossingsbedrag vastgesteld op € 50,-.
Bij besluit van 6 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 7 maart 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten en de eerste huurbetaling. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres bijzondere bijstand verstrekt voor: stofferingskosten (€ 990,- als gift), inrichtingskosten
(€ 1.940,- als lening), de eerste huurnota (€ 513,33 ten behoeve van de huur als geldlening en € 70,- ten behoeve van de administratiekosten als gift) en een woonkostentoeslag over de maand maart 2018 (€ 8,03 als gift). Het aflossingsbedrag voor de leenbijstand heeft verweerder vastgesteld op € 50,- per maand.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, onder handhaving van het primaire besluit, ten grondslag gelegd dat er geen aanleiding is om de bijzondere bijstand volledig als gift te verstrekken of het aflossingsbedrag te verlagen.
3. Eiseres stelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Eiseres voert hiertoe aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom de bijzondere bijstand in de vorm van een lening is verstrekt en waarom verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 51, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) geboden mogelijkheid om de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen als gift te verstrekken. Voorts stelt eiseres dat verweerder gelet op artikel 48 van de Pw en artikel 9 van de Beleidsregels minimabeleid Drechtsteden (de beleidsregels) gehouden was de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en de eerste huurnota om niet te verstrekken. Ten aanzien van het aflossingsbedrag stelt eiseres dat verweerder bij het vaststellen hiervan onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de schulden die zij heeft bij familie en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
4.1.
Artikel 48, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de bijstand om niet wordt verstrekt, tenzij de wet anders bepaalt. Het tweede lid van dit artikel bevat een opsomming van de situaties waarin de bijstand als lening kan worden verstrekt, te weten indien:
a. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;
b. de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
c. de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;
d. het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.
4.2.
Artikel 30, vijfde lid, van de beleidsregels bepaalt dat de bijzondere bijstand voor de eerste huur als lening wordt verstrekt.
5.1.
Ten aanzien van de bijzondere bijstand voor de eerste huur wordt het volgende overwogen. Aan de verlening van deze bijstand in de vorm van een lening heeft verweerder in het bestreden besluit artikel 30, vijfde lid, van de beleidsregels ten grondslag gelegd. Zoals uit het hiervoor weergegeven wettelijk kader volgt, verhoudt deze beleidsregel zich niet met artikel 48, eerste en tweede lid, van de Pw. In de Pw is verder geen bepaling opgenomen waaruit volgt dat de bijstand voor de eerste huur als lening kan worden verstrekt. Artikel 30, vijfde lid, van de beleidsregels dient dan ook buiten toepassing te worden gelaten.
5.2.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bijstand voor de eerste huur als lening kan worden verstrekt, omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder d, van de Pw. Anders dan verweerder betoogt is de eerste huur echter niet aan te merken als een schuld, omdat de huur betrekking heeft op een toekomstige periode. Verweerder kon dan ook evenmin op deze grond de bijzondere bijstand voor de eerste huur in de vorm van een lening verstrekken.
5.3.
Nu niet gesteld of gebleken is dat één van de andere van de in artikel 48, tweede lid, van de Pw genoemde situaties aan de orde is, dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit, voor zover daarbij de toekenning van de bijzondere bijstand voor de eerste huur als lening is gehandhaafd te worden vernietigd. De rechtbank ziet voor het vernietigde deel van het bestreden besluit aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit voor zover dat ziet op de bijzondere bijstand voor de eerste huur wordt herroepen en dat de bijzondere bijstand voor de eerste huur om niet wordt verleend.
6. Het beroep is tevens gericht tegen de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten voor zover die ook als lening is verstrekt. In artikel 51, eerste lid, van de Pw is bij wet voorzien dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen als lening kan worden verstrekt, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Ter invulling van deze bevoegdheid heeft verweerder de beleidsregels vastgesteld. Verweerder heeft overeenkomstig zijn beleid, dat de rechtbank op dit punt niet onredelijk acht, de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, bestaande uit duurzame gebruiksgoederen, in de vorm van een lening verstrekt. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen gronden voor de conclusie dat verweerder het bestreden besluit, voor zover dat de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen betreft, niet in redelijkheid heeft kunnen baseren op de beleidsregels. Het betoog van eiseres dat verweerder had moeten motiveren waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 51, eerste lid, van de Participatiewet geboden mogelijkheid om de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen om niet te verstrekken, slaagt dan ook niet.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder het aflossingsbedrag heeft berekend met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de beleidsregels. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden voor de conclusie dat het aflossingsbedrag lager moet worden vastgesteld. Daarbij is van belang dat eiseres de door haar gestelde schulden bij haar familie en DUO niet met concrete en verifieerbare bewijsstukken heeft onderbouwd en eiseres heeft verklaard niet af te lossen op de schuld die zij bij DUO heeft.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de toekenning van bijzondere bijstand voor de eerste huur als lening is gehandhaafd;
  • herroept het primaire besluit voor zover het de verstrekking van bijzondere bijstand voor de eerste huur in de vorm van een lening betreft, bepaalt dat de bijzondere bijstand voor de eerste huur om niet wordt verleend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 januari 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.