Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 22 november 2018;
- het verweerschrift, met producties, ontvangen op 14 februari 2019;
- de ten behoeve van de mondelinge behandeling nader ingediende producties aan de zijde van Albert Heijn;
- de ten behoeve van de mondelinge behandeling nader ingediende productie aan de zijde van [verweerster] ;
- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van de zijde van Albert Heijn.
2.De feiten
‘Laatste waarschuwing’ aan [verweerster] gestuurd:
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
Kamerstukken II2014/15, 33988, 3, p. 12).
‘de problematiek ten aanzien van de arbeidsrelatie op te lossen, eventueel met een onafhankelijke 3e persoon’. Dat gesprek heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 2 juni 2017. Albert Heijn heeft vooraf duidelijk aan [verweerster] gecommuniceerd dat het gesprek plaatsvindt met de nieuw gestarte supermarktmanager en haar assistent en dat er geen derde zal aanschuiven. Niet gesteld of gebleken is dat [verweerster] op dat moment tegen die gang van zaken bezwaar heeft gemaakt. [verweerster] heeft ook onvoldoende weersproken dat het gesprek van 2 juni 2017 een ‘goed gesprek’ was, zoals Albert Heijn in haar mail van 27 juni 2017 schrijft. De kantonrechter oordeelt dat met dit gesprek eventuele plooien in de arbeidsverhouding moeten zijn gladgestreken. Dat [verweerster] vervolgens op 4 augustus 2017, bijna 2 maanden na het gesprek, alsnog aangeeft om met een onafhankelijke derde om de tafel te willen en daarbij verwijst naar de second opinion van het UWV geeft er naar het oordeel van de kantonrechter niet blijk van dat [verweerster] zich op de toekomst richt maar blijft ‘hangen’ in een opmerking van het UWV. Zelfs 2,5 jaar later, in onderhavige procedure, grijpt [verweerster] terug op het ‘vrijblijvende’ advies van het UWV, hetgeen blijk geeft van een weinig constructieve houding. In de gegeven omstandigheden kan het Albert Heijn niet worden tegengeworpen dat het gesprek op 2 juni 2017 zonder een derde heeft plaatsgevonden.
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer is artikel 7:673 lid7 sub c BW niet van toepassing. [verweerster] heeft recht op een transitievergoeding die de kantonrechter becijfert op afgerond € 1.691,00 bruto (19 halve dienstjaren x 1/6 x € 494,63 per maand te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag). De verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen vanaf 14 dagen na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
6.De beslissing
maandag 25 maart 2019 tot 12:00 uurin de gelegenheid het ontbindingsverzoek door middel van een aan de griffie gericht schrijven (met afschrift aan de gemachtigde van [verweerster] ) in te trekken, waarbij bepalend zal zijn het moment van ontvangst van dat schrijven ter griffie;
1 mei 2019;