ECLI:NL:RBROT:2019:2666
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L.J. van Die
- Rechtspraak.nl
Voortzetting huur na overlijden huurster en bewijs van duurzame gemeenschappelijke huishouding
In deze zaak vorderde de moeder van drie kinderen de voortzetting van de huurovereenkomst na het overlijden van haar moeder, de huurster. De kantonrechter had eerder in een tussenvonnis bepaald dat de moeder moest bewijzen dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met haar overleden moeder. Tijdens de procedure heeft de moeder stukken overgelegd, maar geen getuigenbewijs aangeboden. De kantonrechter concludeerde dat, hoewel de moeder regelmatig in Hoogvliet aanwezig was en zorg droeg voor de kinderen, niet bewezen was dat zij een gemeenschappelijke duurzame huishouding voerde met haar moeder. De kantonrechter wees op de tegenstrijdigheden in de verklaringen en de inschrijving van de moeder in de basisregistratie, die niet overeenkwamen met haar stellingen. De kantonrechter oordeelde dat de bewijsopdracht zowel op de gemeenschappelijkheid als op de duurzaamheid van het samenwonen betrekking had. De vordering van de moeder werd afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. In reconventie vorderde de verhuurder, Stichting Woonbron, de ontruiming van het gehuurde, maar deze vordering werd ook afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat zolang het huurrecht wordt voortgezet, er geen grond is voor ontruiming. Beide partijen werden in het ongelijk gesteld, en de kosten van het geding werden gecompenseerd.