ECLI:NL:RBROT:2019:2666

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
7152382
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting huur na overlijden huurster en bewijs van duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak vorderde de moeder van drie kinderen de voortzetting van de huurovereenkomst na het overlijden van haar moeder, de huurster. De kantonrechter had eerder in een tussenvonnis bepaald dat de moeder moest bewijzen dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met haar overleden moeder. Tijdens de procedure heeft de moeder stukken overgelegd, maar geen getuigenbewijs aangeboden. De kantonrechter concludeerde dat, hoewel de moeder regelmatig in Hoogvliet aanwezig was en zorg droeg voor de kinderen, niet bewezen was dat zij een gemeenschappelijke duurzame huishouding voerde met haar moeder. De kantonrechter wees op de tegenstrijdigheden in de verklaringen en de inschrijving van de moeder in de basisregistratie, die niet overeenkwamen met haar stellingen. De kantonrechter oordeelde dat de bewijsopdracht zowel op de gemeenschappelijkheid als op de duurzaamheid van het samenwonen betrekking had. De vordering van de moeder werd afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. In reconventie vorderde de verhuurder, Stichting Woonbron, de ontruiming van het gehuurde, maar deze vordering werd ook afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat zolang het huurrecht wordt voortgezet, er geen grond is voor ontruiming. Beide partijen werden in het ongelijk gesteld, en de kosten van het geding werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7152382 CV EXPL 18-35009
uitspraak: 12 april 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 13 augustus 2018, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. K. T. Ghaffari, advocaat te Nijmegen,
tegen
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. N.J. Glen-Boedhram, advocaat te Rotterdam,
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “Woonbron”.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter verwijst naar het op 7 december 2018 gewezen tussenvonnis. In dit tussenvonnis is [eiseres] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met haar overleden moeder.
1.2
[eiseres] heeft vervolgens een akte houdende uitlating bewijs met producties genomen.
1.3
Woonbron heeft een antwoordakte genomen.
1.4
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1
[eiseres] heeft stukken in het geding gebracht om aan de bewijsopdracht te voldoen. Zij heeft geen getuigenbewijs aangeboden.
De kantonrechter krijgt uit deze stukken weliswaar de indruk dat [eiseres] met grote regelmaat in Hoogvliet aanwezig was en mede zorg droeg voor de kinderen, maar uit de overgelegde stukken volgt niet dat zij heeft bewezen dat zij een gemeenschappelijke duurzame huishouding voerde met haar moeder, de overleden huurster.
De kantonrechter heeft bij het vellen van dit oordeel de volgende overwegingen gebruikt.
2.2
De bewijsopdracht ziet zowel op de gemeenschappelijkheid als op de duurzaamheid van het samenwonen en is vooral ingegeven door het feit dat [eiseres] eerst in juni 2018 toestemming heeft gevraagd om zich als inwonend te mogen inschrijven en eerst op 5 juli 2018, een dag voor het overlijden van moeder, heeft laten inschrijven in de basisregistratie.
Deze feitelijkheden laten zich moeilijk rijmen met de stellingen van [eiseres] .
2.3
Dat [eiseres] op 8 februari 2017 is teruggekeerd in Nederland vanuit Curaçao staat vast door het overleggen van het vliegticket, maar deze terugkeer toont op geen enkele wijze dat [eiseres] ook is teruggekeerd in het gehuurde. [eiseres] heeft zich eerst op 15 augustus 2017 laten inschrijven in Nederland, maar niet op het adres waar het nu om gaat.
Voorts overlegt [eiseres] verschillende foto’s van haarzelf, de kinderen en haar overleden moeder. Uit deze foto’s blijkt dat [eiseres] op de genoemde data met haar kinderen samen was, maar de foto’s tonen op geen enkele wijze dat [eiseres] ook in het gehuurde woonachtig was.
Dat [eiseres] op 10 maart 2017 aanwezig was op de rechtbank toen werd geoordeeld over het gezag over de kinderen staat wel vast, maar ook dat feit toont op geen enkele wijze dat [eiseres] op dat moment in het gehuurde woonachtig was. Dat [eiseres] , als zij in Nederland was, mede voor de kinderen zorgde, kan al evenmin impliceren dat zij in het gehuurde woonde. Het is goed mogelijk om elders te wonen en toch ook een rol te spelen bij het verzorgen van de kinderen. Juist het feit dat sprake is van een gemeenschappelijk gezag met oma geeft reden te veronderstellen dat [eiseres] niet altijd aanwezig kon zijn. Uit de inschrijving blijkt dat [eiseres] zich, enkele maanden na de zitting heeft laten inschrijven op een ander adres dan het gehuurde. De tegenstrijdigheid tussen beide feiten wordt niet goed verklaard. Voor de stelling dat dit is omdat [eiseres] schulden zou hebben, is onvoldoende onderbouwing beschikbaar.
De verklaring van mevrouw [naam] roept te veel vragen op. Ze verklaart dat moeder inwoonde bij oma, maar uit niets blijkt hoe zij aan deze kennis komt. Het is duidelijk dat mevrouw [naam] het belang van de kinderen voorop stelt, maar de verklaring biedt onvoldoende duidelijkheid om te kunnen oordelen dat [eiseres] bij haar moeder inwoonde. Hier wreekt zich de omstandigheid dat [eiseres] geen getuigenbewijs heeft aangeboden, zodat mevrouw [naam] niet nader en onder ede kan worden bevraagd.
Hetzelfde geldt voor de verklaring van de school van de kinderen. De leerkrachten schrijven dat moeder regelmatig op school komt en dat er gesprekken met haar worden gevoerd, maar ook deze verklaring geeft geen zekerheid over het woonadres van [eiseres] . De leerkrachten schrijven dat zij niet beter weten dan dat moeder in het gehuurde woont. Dit deel van de verklaring roept vragen op over deze wetenschap, maar die vragen kunnen niet aan de leerkrachten worden gesteld, zodat de verklaring niet tot het bewijs kan bijdragen.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de verklaringen die zien op de positie van de kinderen. De kinderen hebben er uiteraard belang bij in het gehuurde te kunnen blijven wonen. Dit vormt evenwel een onvoldoende grond om de eisen die de wet stelt aan een voortzetting van de huur na overlijden opzij te kunnen zetten.
2.4
De overwegingen in 2.3, gecombineerd met wat al in het tussenvonnis is overwogen, met andere woorden alle omstandigheden van het geval in overweging nemend, moet worden geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat van een duurzame gemeenschappelijke huishouding sprake is geweest.
Daarom is niet aannemelijk geworden dat [eiseres] voldoet aan de vereisten van artikel 7:268 lid 2 BW en wordt de vordering afgewezen.
2.5
In reconventie heeft Woonbron de ontruiming van het gehuurde gevorderd. Deze vordering wordt niet toegewezen.
Artikel 7:268 lid 2 BW bepaalt dat de eisende partij de huur ook na de periode van 6 maanden na het overlijden voortzet, zolang niet onherroepelijk is beslist op de vordering. Nu tegen dit vonnis hoger beroep openstaat, is nog geen sprake van een onherroepelijke beslissing. Dit betekent dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard, zodat in elk geval de beroepstermijn en, eventueel, het hoger beroep zal moeten worden afgewacht voordat kan worden vastgesteld of de voortzetting van de huur onherroepelijk ten einde is gekomen. Niet is gesteld of gebleken van bijzondere omstandigheden die uitvoerbaar verklaring van het vonnis nodig maken. Zolang het huurrecht wordt voortgezet is er geen grond voor een ontruiming. De gevorderde vergoeding gelijk aan de huurprijs wordt evenmin toegewezen. Zolang sprake is van een voortzetting van de huur, is [eiseres] op die grond de huurprijs verschuldigd en niet een vergoeding, niet zijnde de huur. Woonbron heeft geen belang bij een veroordeling tot huurbetaling, nu niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] de huur niet voldoet.
2.6
Nu [eiseres] in conventie en Woonbron in reconventie in het ongelijk worden gesteld is er grond om de kosten van het geding te compenseren in dier voege dat iedere partij de eigen kosten voldoet.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1
In conventie:
wijst de vordering af;
3.2
In reconventie:
wijst de vorderingen af;
3.3
In conventie en in reconventie:
compenseert de kosten van het geding in dier voege dat iedere partij de eigen kosten voldoet.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
401