In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenote en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van mishandeling, omdat de verklaringen van de aangeefster niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet in overeenstemming waren met de verklaring van de aangeefster zelf, en dat er onvoldoende bewijs was om de mishandeling te bevestigen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het tweede feit.
Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de bedreiging van zijn echtgenote. De verdachte had dreigende woorden geuit, die volgens de rechtbank in het algemeen geschikt zijn om de vrees teweeg te brengen dat de bedreigde het leven zou kunnen verliezen. De aangeefster had verklaard dat zij zich door de bedreigingen daadwerkelijk bang en bedreigd voelde. De rechtbank heeft de context van de bedreiging en de verklaringen van de getuigen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bedreiging.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gezien de lange tijd die verstreken was sinds het bewezenverklaarde feit en de behandeling die de verdachte inmiddels onderging, heeft de rechtbank besloten om geen straf of maatregel op te leggen, maar de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.