In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 maart 2019 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van de veroordeelde, die preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere het verbod op het gebruik van verdovende middelen en de verplichting tot klinische behandeling voor verslavingsproblematiek in de Piet Roordakliniek te Zutphen. De officier van justitie diende op 8 februari 2019 een vordering in tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de veroordeelde de eerste fase van zijn behandeling in de Piet Roordakliniek naar tevredenheid had doorlopen, maar dat hij in december 2018 en februari 2019 teruggevallen was in middelengebruik. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde verwijtbaar de bijzondere voorwaarden niet had nageleefd, wat aanleiding gaf tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel. De rechtbank besloot de tenuitvoerlegging te gelasten voor de duur van vier maanden, in afwachting van de plaatsing van de veroordeelde in de Piet Roordakliniek. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de veroordeelde opnieuw werd opgenomen in de kliniek om het risico op terugval in middelengebruik te verminderen.
De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd uitgesproken op de openbare terechtzitting. De jongste rechter was niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.