ECLI:NL:RBROT:2019:2829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
10/741381-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en poging zware mishandeling tijdens vechtpartij op openbare weg

Op 11 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een vechtpartij op 13 augustus 2017 te Rotterdam. De verdachte heeft het slachtoffer, dat al door een medeverdachte was geslagen en op de grond lag, tegen het hoofd geschopt. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien het slachtoffer geen wapen bij zich had en al weerloos was. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweerexces, maar dit werd verworpen. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 109 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, waarbij rekening werd gehouden met eigen schuld van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op omstanders, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte in zijn persoonlijke leven werd meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741381-17
Datum uitspraak: 11 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2017, 1 februari 2018, 26 april 2018 en 28 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (primair) en onder 2 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde;
  • vrijspraak van de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 109 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd;

4.Waardering van het bewijs

Wat is er gebeurd?
Ter terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat de verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte] op 13 augustus 2017 betrokken is geraakt bij een vechtpartij met de heer [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ) op de Oude Binnenweg. Deze vechtpartij is op beelden vastgelegd door de vriendin van [naam slachtoffer] en door een getuige op een terras.
Ook heeft niet ter discussie gestaan dat de aanleiding voor de vechtpartij is geweest dat [naam slachtoffer] een aantal waterballonnen vanaf de tweede verdieping naar beneden heeft gegooid. Vervolgens heeft de medeverdachte geprobeerd een steen te pakken om naar de woning van [naam slachtoffer] te gooien. In reactie daarop is [naam slachtoffer] naar beneden gekomen en is een vechtpartij ontstaan tussen de medeverdachte en [naam slachtoffer] . De medeverdachte heeft [naam slachtoffer] daarbij een aantal keren gestompt, waardoor [naam slachtoffer] op de grond is gevallen. Op het moment dat aangever [naam slachtoffer] languit op straat lag, heeft ook de verdachte zich gemengd in de vechtpartij. De verdachte heeft op dat moment de aangever geschopt en hij is daarna samen met de verdachte weggerend.
Tegen het hoofd geschopt?
De verdediging betwist dat de schop die de verdachte heeft gegeven, de aangever tegen het hoofd heeft geraakt. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij tegen de arm of het bovenlichaam van de aangever heeft geschopt.
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tegen het hoofd en niet tegen de arm van aangever heeft geschopt.
Ten eerste zijn er twee getuigen (Getuige [naam getuige 1] en getuige [naam getuige 2] ) die verklaren dat ze gezien hebben dat de verdachte tegen het hoofd van de aangever schopt. Dat deze getuigen – zoals de verdediging heeft gesteld - die avond alcohol hadden gedronken, wil niet zeggen dat hun waarneming op dit punt onjuist is. De getuigen verklaren immers op vrijwel alle andere onderdelen in lijn met wat ook op de beelden te zien is. Ook uit de camerabeelden blijkt dat verdachte tegen het hoofd van [naam slachtoffer] schopt. De politie heeft deze beelden bekeken en beschrijft dat de verdachte ‘
hem vervolgens een kopschop geeft’. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze observatie van de politie. De conclusie is kortom dat de verdachte de aangever tegen het hoofd heeft geschopt.
Poging doodslag?
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat een poging doodslag niet bewezen kan worden. De verdachte heeft de aangever weliswaar tegen het hoofd geschopt, maar dit ging niet met een dusdanige kracht dat hij er rekening mee moest houden dat dit de dood tot gevolg zou hebben. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. hij op 13 augustus 2017 te Rotterdam, op de openbare weg,
te weten Oude Binnenweg openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] ,
welk geweld bestond uit het
- stompen tegen het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam
van die [naam slachtoffer] , en
- schoppen tegen het gezicht/hoofd, van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag;
en
2. hij op 13 augustus 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht
heeft geschopttegen het gezicht/hoofd van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
Feit 1:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feit 2:
Poging zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging doet een beroep op noodweerexces of putatief noodweerexces. De aangever was onder invloed van alcohol en drugs. Bovendien is op de beelden te zien dat hij een voorwerp (een mes of een sleutelbos) in zijn hand had en beide verdachten hebben dit ook gezien. Verder is de aangever groot en stevig. Dit alles maakt dat sprake was van een noodweersituatie (noodweerexces), althans dat de verdachte hierover verontschuldigbaar heeft gedwaald (putatief noodweerexces).
6.2.
Beoordeling
Noodweerexces
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, zodat ook geen sprake kan zijn van noodweerexces. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat het slachtoffer een mes bij zich had. Geen van de getuigen heeft een mes (of iets anders) bij de verdachte gezien en ook op de beelden is geen mes te zien. De politie of de hulpverleners hebben verder geen mes bij het slachtoffer aangetroffen. Bovendien lag het slachtoffer op het moment dat de verdachte zich heeft gemengd in de vechtpartij al stil op de grond. Zelfs als de aangever een mes of een ander wapen gehad zou hebben, was de dreiging die daarvan uit zou zijn gegaan, ook jegens de medeverdachte, al verdwenen.
Putatief noodweerexces
Ook als de verdachte gedwaald heeft over de vraag of het slachtoffer een mes of ander wapen had, bijvoorbeeld doordat de aangever zijn rechterarm tijdens het lopen stil langs zijn lichaam hield, is geen sprake van putatief noodweerexces. Zoals hiervoor al overwogen, lag het slachtoffer stil en weerloos op de grond toen de verdachte hem een schop gaf. Als de verdachte al mocht menen dat het slachtoffer een mes had, dan zou hier geen dreiging meer van zijn uitgegaan gezien de toestand (liggend op de grond) van het slachtoffer. Tijdens de vechtpartij tussen het slachtoffer en medeverdachte [naam medeverdachte] stond de verdachte bovendien enkele meters verderop. De verdachte kwam juist naar die vechtpartij toe rennen. Hij heeft er dus zelf voor gekozen om naar het slachtoffer toe te komen en dat past niet bij een situatie die hij naar eigen zeggen als bedreigend heeft ervaren.
Het beroep op noodweerexces of putatief noodweerexces is ongegrond.
6.3
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft openlijk en in vereniging geweld gepleegd en daarbij het slachtoffer flink mishandeld. Hij heeft zich gemengd in een vechtpartij tussen de medeverdachte [naam medeverdachte] en slachtoffer [naam slachtoffer] op het moment dat het slachtoffer al weerloos op de grond lag en hem toen een schop tegen het hoofd gegeven.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij, terwijl hij had kunnen zien dat medeverdachte [naam medeverdachte] het slachtoffer al heel hard had gestompt, het leed van het slachtoffer nog heeft willen verergeren door hem ook een schop tegen het hoofd te geven. Bovendien heeft hij dit gedaan op straat, op een plek waar mensen op een terrasje zaten. Voor omstanders is het vervelend en beangstigend om een dergelijke vechtpartij te zien.
In het voordeel van de verdachte laat de rechtbank meewegen dat het slachtoffer ook iets te verwijten valt bij het ontstaan van de vechtpartij. Het begon er immers mee dat het slachtoffer waterballonnen naar beneden gooide. Toen de verdachte en de medeverdachte daarop reageerden, vond het slachtoffer het kennelijk nodig om naar beneden te gaan en verhaal te gaan halen. Ook dit was geen verstandige keus van het slachtoffer, al was dat voor de verdachten natuurlijk geen reden om het slachtoffer ernstig te mishandelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 januari 2018. In dit rapport staat dat de verdachte zijn leven redelijk goed op de rails heeft en dat hij afstand heeft genomen van keuzes die leiden tot delicten. Hij is werkzaam als jongerenbegeleider bij [naam stichting] en geeft lezingen bij de reclassering en het Openbaar Ministerie. Hij wordt gezien als voorbeeld van iemand die een streep heeft gezet onder zijn criminele bestaan. Toch is hij nu betrokken geraakt bij dit delict. Daarom adviseert de reclassering naast de meldplicht bij de reclassering ook deelnamen aan gedragsinterventie: Cognitieve vaardigheden (Cova) en een inspanningsverplichting om zich in te zetten voor het verkrijgen en behouden van dagbesteding.
Op 25 maart 2019 heeft Reclassering Nederland ook een voortgangsverslag voor het toezicht opgemaakt. Hierin staat dat de verdachte zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en dat hij zich al vrijwillig heeft aangemeld voor een COVA-training.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdachte heeft al geruime tijd (255 dagen) in voorarrest gezeten.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij al vrijwillig is gestart met een COVA-training om ervoor te zorgen dat hij een volgende keer eerst denkt en dan pas doet. Hiermee heeft hij laten zien dat hij bereid is om zich in te spannen om dergelijke feiten in de toekomst te voorkomen.
Omdat de verdachte inmiddels zijn leven op de rit lijkt te hebben, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade en een vergoeding van € 1.879,80 aan materiële schade.
8.1.
Beoordeling
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen voor de materiële schade als gevolg van de beschadigde kleding, de reis- en parkeerkosten en de ziektekosten.
Daarbij houdt de rechtbank er nog wel rekening mee dat het slachtoffer zelf een aandeel heeft gehad in de aanleiding voor de vechtpartij, omdat hij waterballonnen is gaan gooien op het hoofd van voorbijgangers. Toen de verdachte daarop reageerde, heeft het slachtoffer een verdere bijdrage aan de escalatie geleverd door naar beneden te gaan en op de medeverdachte af te lopen. Dit levert een zekere mate van eigen schuld op. Het slachtoffer heeft bovendien onvoldoende gedaan om de schade te beperken, doordat hij tegen de aanwijzingen van de arts het ziekenhuis heeft verlaten.
Het bovenstaande leidt er toe dat 25% van de materiële schade in mindering wordt gebracht. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 405,- toewijzen (€ 125,- + € 30,20 + € 385,-= € 540,20, minus 25%).
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen is betwist en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Bovendien is de vordering in zoverre onvoldoende onderbouwd. Daarnaast is niet duidelijk of de beslissing van de heer [naam slachtoffer] om tegen het advies van de arts het ziekenhuis voortijdig te verlaten, invloed heeft gehad op de duur van de periode waarin hij niet heeft kunnen werken. Dit gedeelte van de vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard en kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook het deel van de vordering dat betrekking heeft op de kosten voor huishoudelijke hulp, wordt niet-ontvankelijk verklaard. De heer [naam slachtoffer] heeft niet onderbouwd dat hij kosten heeft moeten maken voor een huishoudelijke hulp of dat hij zijn vriendin voor deze hulp heeft betaald. Bovendien is niet onderbouwd om welke werkzaamheden het ging en waarom de heer [naam slachtoffer] niet in staat was om die zelf te doen.
Immateriële schade
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-. Dit bedrag is lager dan het gevorderde bedrag. De rechtbank neemt in aanmerking dat het slachtoffer heeft verklaard dat hij geen blijvend letsel heeft overgehouden aan het incident. Dit blijkt ook uit de Farr-verklaring van 24 oktober 2017.
Daarnaast houdt de rechtbank, zoals hiervoor overwogen bij de bespreking van de materiele schade, rekening met een percentage van 25% eigen schuld. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 750,- toewijzen.
Wettelijke rente en kosten
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 augustus 2017. Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.2.
Conclusie
De verdachte en / of zijn mededader moet(en) de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.155,- (€ 405,- + € 750,-), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 365 (driehonderd en vijfenzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
110 (honderd en tien) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training cognitieve vaardigheden (COVA) van De Waag, of een soortgelijke instelling;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 1.155,- (zegge: elfhonderd en vijfenvijftig euro), bestaande uit € 405,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.155,-,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.155 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
21 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en B. Krijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van den Bosch, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 13 augustus 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg,
te weten Oude Binnenweg, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] ,
welk geweld bestond uit het (meermalen)
- slaan en/of stompen op/tegen het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam
van die [naam slachtoffer] , en/of
- schoppen op/tegen het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer]
, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door het:
- slaan en/of stompen op/tegen het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam
van die [naam slachtoffer] en/of
- schoppen op/tegen het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer]
, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 13 augustus 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht te schoppen op/tegen het gezicht/hoofd, althans het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht