ECLI:NL:RBROT:2019:2871

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
ROT 18/1276
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van persoonsgebonden budgetten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres, die lijdt aan een psychisch ziektebeeld en een reumatologische aandoening, had eerder een indicatie voor begeleiding, persoonlijke verzorging en dagbesteding. Na een verzoek om verlenging van haar indicatie, heeft verweerder haar ondersteuning toegekend in de vorm van een pgb, maar eiseres was van mening dat de indicatie en het toegekende pgb onvoldoende waren om in haar zorgbehoefte te voorzien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Maassluis de indicaties van eiseres op een zorgvuldige manier heeft vastgesteld en dat de pgb-tarieven ten tijde van de primaire besluiten onbevoegd waren vastgesteld, maar inmiddels hersteld zijn. De rechtbank oordeelde dat de toekenning van het pgb niet op een juiste juridische grondslag rustte, maar dat de indicaties en de zorgbehoefte van eiseres voldoende waren onderzocht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten betreft. Eiseres kreeg een vergoeding van € 1.024,- voor de gemaakte proceskosten en het griffierecht werd vergoed.

De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de zorgbehoefte en de indicatie in het kader van de Wmo 2015 verschilt van die in het kader van de Zorgverzekeringswet. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor de toekenning van maatwerkvoorzieningen en de rol van de gemeente in het proces van indicatiestelling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/1276

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord, verweerder,

gemachtigde: mr. T. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2017 (primair besluit I) heeft verweerder eiseres ondersteuning bij de persoonlijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Bij besluit van 21 juli 2017 (primair besluit II) heeft verweerder eiseres ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren in de vorm van een pgb toegekend op grond van de Wmo 2015.
Bij besluit van 18 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eiseres is bekend met een psychisch ziektebeeld en een reumatologische aandoening als gevolg waarvan zij beperkingen ondervindt op het gebied van haar zelfredzaamheid en participatie. Eiseres beschikte sinds juni 2015 over een indicatie voor begeleiding, persoonlijke verzorging en dagbesteding op grond van de Wmo 2015. Op 10 mei 2017 heeft eiseres zich met een verzoek om verlenging van haar indicatie gemeld bij verweerder. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het indicatierapport van 19 juli 2017.
Op grond van het verrichte onderzoek heeft verweerder eiseres bij de primaire besluiten voor de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2019 ondersteuning bij de persoonlijke verzorging (gebaseerd op een ondersteuningsscore van 28 punten per vier weken) en ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren (gebaseerd op een ondersteuningsscore van 72 punten per vier weken) toegekend. Eiseres ontvangt deze voorzieningen in de vorm van een pgb voor informele zorg. Het pgb voor ondersteuning bij persoonlijke verzorging is voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 588,80 en het pgb voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren is voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 4.542,17.
1.2
Naar aanleiding van het door eiseres gemaakte bezwaar, heeft verweerder nader onderzoek verricht en Salude Deskundige Dienst (Salude) verzocht een medisch advies uit te brengen. De bevindingen van de medisch adviseur van Salude zijn neergelegd in een rapportage van 20 november 2017.
1.4
De indicaties van eiseres zijn per 25 augustus 2018 beëindigd omdat eiseres per deze datum is verhuisd naar Puttershoek (gemeente Hoeksche Waard).
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat met de aan eiseres toegekende maatwerkvoorzieningen een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres, nu eiseres met het haar toegekende pgb de noodzakelijke ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren en bij persoonlijke verzorging kan inkopen.
3. Eiseres stelt - samengevat - dat het indiceren op basis van punten in plaats van in uren onvoldoende inzichtelijk is, dat haar zorgbehoefte door verweerder onvoldoende zorgvuldig in kaart is gebracht en dat het toegekende pgb onvoldoende is om de noodzakelijke zorg in te kopen. Daarnaast stelt eiseres dat sprake is van verboden delegatie, nu verweerder de voorwaarden en het tarief voor het pgb niet in een verordening, maar in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam (Besluit) heeft opgenomen.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015, voor zover hier van belang, definieert maatschappelijke ondersteuning als het ondersteunen van de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving. Een maatwerkvoorziening wordt, voor zover hier van belang, gedefinieerd als een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen. Participatie wordt gedefinieerd als het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.
4.2
Artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. Volgens het tweede lid, aanhef en onder a, wordt in de verordening in ieder geval bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Volgens het tweede lid, aanhef en onder b, wordt in de verordening in ieder geval bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
4.3
Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college ervoor zorgdraagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
4.4
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, onderzoek doet naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het college betrekt daarbij – onder meer – de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt.
4.5
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
5.1
De gemeente Maassluis heeft uitvoering gegeven aan artikel 2.1.3 van de Wmo 2015 door vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2018 (Verordening).
5.2
Volgens artikel 10, vierde lid, onder b, van de Verordening - zoals van toepassing ten tijde van het bestreden besluit – wordt de hoogte van een pgb voor begeleiding/ondersteuning bij sociaal en persoonlijke functioneren en persoonlijke verzorging door een niet daartoe opgeleid persoon of een persoon die behoort tot het sociale netwerk vastgesteld op: bruto loon trede 1 functieschaal 40 GGZ, vermeerderd met 8% vakantiegeld en 25% sociale lasten inclusief verzekering en tegenwaarde van verlofuren (bijlage 1).
5.3
Artikel 14B, eerste lid, van het Besluit - zoals luidend op 1 juli 2017 en voor zover van belang – stelde de hoogte van het pgb voor sociaal en persoonlijk functioneren door een hulp uit het sociaal netwerk vast op € 9,60 per punt (ondersteuningsscore). Het tweede lid stelde de hoogte van het pgb voor persoonlijke verzorging door een hulp uit het sociaal netwerk vast op € 3,20 per punt (ondersteuningsscore).
6.1
Het onderzoek van verweerder ten behoeve van het vaststellen van de indicatie voor de maatwerkvoorzieningen voldoet aan de daaraan gestelde eisen in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819). Verweerder heeft voldoende onderzoek verricht naar de beperkingen en de zorgbehoefte van eiseres. De Wmo-consulent heeft, blijkens het indicatierapport van 19 juli 2017, de hulpvraag vastgesteld, de ziekten en stoornissen van eiseres in kaart gebracht en de ondersteuningsbehoefte onderzocht. Daarnaast heeft Salude tijdens de bezwaarprocedure een medisch advies uitgebracht. Dit advies is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en is concludent. Wat eiseres heeft aangevoerd, is onvoldoende om te concluderen dat verweerder het advies niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Door eiseres zijn geen stukken overgelegd die reden geven tot twijfel aan de juistheid van het medisch advies.
6.2
Verweerder heeft de omvang van de maatwerkvoorzieningen voldoende inzichtelijk vastgesteld. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de puntensystematiek is gebaseerd op de normering zoals deze gold op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten en dat er geen sprake is van een wijziging in de mate van ondersteuning ten opzichte van de vorige indicaties. Verder blijkt uit de dossierstukken dat de verlaging van het pgb ten opzichte van de vorige indicatie hoofdzakelijk het gevolg is van het feit dat thans geen pgb is toegekend voor dagbesteding en vervoer naar de dagbesteding en het pgb is vastgesteld op het lagere tarief voor hulp uit het sociale netwerk (en niet langer, deels, op het hogere tarief voor ‘formele zorg’). Daarnaast had verweerder bij de vorige indicatie voor persoonlijke verzorging abusievelijk een pbg naar het tarief voor formele zorg toegekend, terwijl hiervoor het tarief voor informele zorg gehanteerd had moeten worden.
6.3
Dat door zorgverzekeraar DSW per 4 april 2018 een pgb voor persoonlijke verzorging voor 2,5 uur per week is toegekend is onvoldoende om te concluderen dat de door verweerder gestelde indicatie niet juist is. De beoordeling in het kader van de Zorgverzekeringswet is een andere dan die in het kader van de Wmo 2015 en de beoordeling van DSW maakt derhalve niet dat de indicatie van verweerder in de voorliggende zaak niet juist is. Ook de omstandigheid dat door het college van de gemeente Hoeksche Waard nadien een hoger pgb is toegekend leidt niet tot een ander oordeel, nu verweerder een eigen beoordelingsbevoegdheid heeft, uit het indicatierapport van Hoeksche Waard niet volgt dat de beoordeling van verweerder onjuist was en de indicatie van Hoeksche Waard, op verzoek van eiseres, mede voorziet in toekenning van formele zorg/professionele ondersteuning. De omstandigheid dat het door verweerder toegekende pgb lager is dan het pgb dat eiseres eerder ontving en dit, zo eiseres stelt, tot financiële problemen bij haar zorgverlenende moeder leidt, betekent niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is wat betreft de mogelijkheid tot het inkopen van zorg voor eiseres. Dat eiseres al sinds enige jaren een arbeidsovereenkomst met haar moeder heeft op basis van een uurtarief van € 20,- leidt niet tot een ander oordeel. Een pgb is immers geen inkomensvoorziening voor de zorgverlener. Voor de vraag of het pgb een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres is niet het met de zorgverlener overeengekomen tarief, maar de mogelijkheid om met het pgb de geïndiceerde zorg in te kopen leidend. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij met het toegekende pgb niet in staat was de noodzakelijke zorg in te kopen. De enkele stelling dat haar vader maandelijks een lening heeft verstrekt om de zorg te kunnen continueren is hiertoe onvoldoende. Door eiseres is niet aannemelijk gemaakt dat de door haar vader verstrekte lening is aangewend ten behoeve van noodzakelijke zorg.
7. Niet in geschil is dat de pgb-tarieven ten tijde van de primaire besluiten door verweerder onbevoegd waren vastgesteld door deze niet in de Verordening op te nemen, maar in het Besluit. Eveneens is niet in geschil dat de pgb-tarieven ten tijde van het bestreden besluit inmiddels in de Verordening waren opgenomen, zodat hiermee het bevoegdheidsgebrek is hersteld. Dit laat echter onverlet dat de primaire besluiten voor wat betreft de daarin gehanteerde pgb-tarieven niet op een juiste juridische grondslag rustten. Verweerder had deze besluiten daarom in zoverre behoren te herroepen en aan eiseres de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten moeten vergoeden.
8.1.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover dit ziet op de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar door eiseres gemaakte kosten.
8.2.
Het verzoek om verweerder te veroordelen de schade van eiseres te vergoeden moet worden afgewezen, nu eiseres als gevolg van het bestreden besluit geen schade heeft geleden; voor de proceskosten in bezwaar geeft het Besluit proceskosten bestuursrecht een exclusieve regeling.
9. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt door verweerder worden vergoed tot een bedrag van € 1.024,-. Deze uitspraak treedt in zoverre in de plaats van het bestreden besluit.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoed.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten is afgewezen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat eiseres alsnog een vergoeding van de door haar in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten wordt toegekend tot een bedrag van
€ 1.024,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en
prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 april 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.