ECLI:NL:RBROT:2019:2959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
558277 HA ZA 18-872
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en verrekening in het kader van een vervoersovereenkomst

In deze zaak vorderden PostNL Pakketten Benelux B.V. en Koninklijke PostNL B.V. betaling van onbetaalde facturen van de gedaagde, Collect & Deliver Nederland B.V. (C&D), op basis van een vervoersovereenkomst. De rechtbank Rotterdam heeft op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. De eisers stelden dat C&D in gebreke was gebleven met de betaling van verschillende bedragen die voortvloeiden uit de overeenkomst, waaronder een naheffing en een volumegarantieafspraak. C&D voerde verweer en stelde dat de overeenkomst onder druk was gesloten en dat de tarieven onterecht waren. De rechtbank oordeelde dat de vordering van PostNL c.s. toewijsbaar was, omdat C&D niet had bestreden dat de gevorderde bedragen aan hoofdsom juist waren. De rechtbank verwierp het beroep van C&D op verrekening onder toepassing van artikel 6:136 BW, omdat de hoogte van de door C&D gestelde vordering niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft C&D veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer: 558277 HA ZA 18-872
vonnis van 27 maart 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POSTNL PAKKETTEN BENELUX B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE POSTNL B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eisers bij exploot van dagvaarding van 31 juli 2018,
advocaat: mr. F. Diepraam te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COLLECT & DELIVER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
gedaagde,
advocaat: mr. A. Noest te Lisserbroek.
Eisers worden hierna afzonderlijk ‘PostNL Pakketten’ respectievelijk ‘Koninklijke PostNL’ genoemd en gezamenlijk worden zij aangeduid met ‘PostNL c.s.’ (enkelvoud). Gedaagde wordt hierna aangeduid met ‘C&D’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de conclusie van antwoord, met producties;
 het tussenvonnis (de brief) van de rechtbank van 2 januari 2019 , waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
 de akte van PostNL c.s. houdende een vermeerdering van eis, met producties;
 het proces-verbaal van de op 13 februari 2019 gehouden comparitie van partijen.
 de brief van de advocaat van PostNL d.d. 7 maart 2019, waarin gereageerd is op het proces-verbaal.
1.2
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is door de rechtbank op heden bepaald.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld of blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend of niet (voldoende) gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
PostNL Pakketten houdt zich bezig met pakketvervoer, terwijl Koninklijke PostNL zich bezighoudt met postvervoer, waaronder de bezorging van brievenbuspakketten.
2.2
C&D is een franchiseonderneming die pakketten collecteert en bezorgt in heel Nederland. Daar waar zij zelf niet tot die bezorging in staat is, maakt zij gebruik van samenwerkingsverbanden met onder andere PostNL c.s.
2.3
Op 15 mei 2017 hebben C&D en PostNL Pakketten schriftelijk een overeenkomst gesloten, hierna: ‘de Vervoersovereenkomst’, op grond waarvan C&D pakketten van haar klanten zou verzamelen en bundelen en deze centraal ter bezorging (door PostNL Pakketten) zou aanbieden op een aantal vooraf overeengekomen aanbiedingslocaties. Daarbij gold: hoe groter het door C&D aangeboden volume pakketten, hoe lager de door PostNL Pakketten gehanteerde tarieven voor het vervoer daarvan.
2.4
De Vervoersovereenkomst behelst (voorts) onder meer de volgende afspraken:
a. C&D garandeert per contractjaar (te rekenen vanaf 15 mei 2017, de ingangsdatum van de Vervoersovereenkomst) minimaal 300.000 pakketten ter verzending te zullen aanbieden, waarbij PostNL gerechtigd is om per aangeboden pakket een bedrag conform de gemaakte tariefafspraken te factureren;
indien het aantal daadwerkelijk aangeboden pakketten lager is dan 300.000 (zodat op grond van de gemaakte tariefafspraken een hoger tarief per pakket had moeten worden gefactureerd) zal in juli 2018 een naheffing plaatsvinden. Deze naheffing wordt berekend door het verschil tussen de gehanteerde prijs per pakket en de prijs per pakket die had moeten worden gehanteerd, te vermenigvuldigen met het aantal daadwerkelijk aangeboden pakketten (hierna: ‘de Naheffingsafspraak’);
indien het aantal daadwerkelijk aangeboden pakketten lager is dan 300.000, is C&D voorts verplicht om 30 dagen na afloop van het contractjaar PostNL Pakketten een extra vergoeding te betalen. De hoogte daarvan wordt berekend door het verschil tussen het aantal daadwerkelijk aangeboden pakketten en het gegarandeerde aantal pakketten te vermenigvuldigen met het overeengekomen tarief per pakket (hierna: ‘de Volumegarantieafspraak’);
indien C&D pakketten niet centraal aanbiedt maar op andere locaties dan de overeengekomen aanbiedingslocaties, zal haar met terugwerkende kracht een toeslag in rekening worden gebracht (hierna: ‘de Aanbiedingstoeslag’).
2.5
Ten gevolge van het sluiten van de Vervoersovereenkomst kon C&D ook via de online omgeving van ‘PostNL’ diensten van andere ‘PostNL-entiteiten’, zoals Koninklijke PostNL, afnemen. Op die wijze heeft zij Koninklijke PostNL opdrachten verstrekt met betrekking tot de bezorging van ‘brievenbuspakketten’ (pakketten die door hun formaat en gewicht kunnen worden bezorgd in brievenbussen).

3.Het geschil

3.1
PostNL c.s. heeft -na vermeerdering van eis- gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, C&D te veroordelen:
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PostNL Pakketten te betalen € 312.314,84 (ter zake van onbetaalde facturen), vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vervaldata van de respectieve facturen tot aan de dag van volledige voldoening en met € 3.142,73 aan buitengerechtelijke kosten,
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Koninklijke PostNL te betalen € 38.917,51 (ter zake van onbetaalde facturen), vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vervaldata van de respectieve facturen tot aan de dag van volledige voldoening en met € 388,43 aan buitengerechtelijke kosten,
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PostNL Pakketten te betalen € 57.021,75 (ter zake van de Naheffingsafspraak), vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 1 augustus 2018 tot aan de dag van volledige voldoening,
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PostNL Pakketten te betalen € 466.851,07 (ter zake van de Volumegarantieafspraak), vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening, en
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PostNL Pakketten te betalen € 168.137,50 (ter zake van de Aanbiedingstoeslag), vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de (rol)datum waarop de akte vermeerdering eis is genomen tot aan de dag van volledige voldoening,
met veroordeling van C&D in de kosten van de procedure alsook in de nakosten en de beslagkosten, al deze kosten eveneens vermeerderd met wettelijke rente.
3.2
Aan die vordering heeft PostNL c.s. -samengevat en voor zover thans van belang- ten grondslag gelegd dat C&D ondanks aanmaning en een met haar getroffen betalingsregeling in gebreke is gebleven met betaling van hetgeen zij aan PostNL Pakketten uit hoofde van de Vervoersovereenkomst met betrekking tot pakketten en aan Koninklijke PostNL uit hoofde van de onder 2.5 bedoelde opdrachten met betrekking tot brievenbuspakketten verschuldigd is geworden. Het betreft (a) een bedrag van € 312.314,84 aan onbetaald gelaten facturen van PostNL Pakketten en (b) een bedrag van € 38.917,51 aan onbetaald gelaten facturen van Koninklijke PostNL. Naast deze bedragen en de wettelijke handelsrente daarover maken PostNL Pakketten en Koninklijke PostNL jegens C&D aanspraak op een bedrag van € 3.142,73 respectievelijk € 388,43 aan buitengerechtelijke kosten.
Voorts maakt PostNL Pakketten jegens C&D aanspraak op (c) een bedrag van € 57.021,75 aan naheffing (zie 2.4 onder b) vanwege het feit dat het aantal door C&D in 2017 en 2018 aangeboden aantal pakketten beduidend lager is dan het overeengekomen aantal van 300.000 zodat daarvoor een ander tarief geldt, op (d) een bedrag van € 466.851,07 omdat C&D in het contractjaar 2017-2018 113.039 pakketten te weinig heeft aangeboden ten opzichte van de Volumegarantieafspraak (zie 2.4 onder c), en op (e) een bedrag van € 168.137,50 aan Aanbiedingstoeslag (zie 2.4 onder d) in verband met het feit dat C&D pakketten heeft aangeleverd op andere dan de overeengekomen locaties, al genoemde bedragen eveneens vermeerderd met de wettelijke handelsrente.
3.3
C&D heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat zich -eveneens voor zover nu van belang- als volgt laat samenvatten. Zij stelt voorop dat de Vervoersovereenkomst onder de nodige tijdsdruk is gesloten en dat deze niet zonder voorbehouden is aangegaan. Van begin af aan zijn de daarin vermelde tarieven namelijk onderwerp van discussie geweest.
De achtergrond van dat alles is dat PostNL c.s. C&D van meet af aan heeft aangemerkt als ‘fysieke intermediair’ terwijl C&D meent dat zij een postvervoerbedrijf is, net als PostNL c.s. Haar standpunt is ook bevestigd door de Autoriteit Consument en Markt (‘ACM’), in verband waarmee C&D heeft gewezen op het door haar als productie 3 overgelegde schrijven van 6 augustus 2018 van de ACM. Het gevolg van de kwalificatie van C&D als postvervoerbedrijf is dat tot 1 augustus 2017 artikel 9 van de Postwet (‘Pw’) van toepassing was, uit welk artikel volgt dat een groot postvervoerbedrijf als PostNL c.s. haar diensten voor andere postvervoerbedrijven tegen eerlijke en gelijke tarieven moet aanbieden. Het wegvallen van dit wetsartikel per genoemde datum heeft de ACM trachten te repareren met het ‘Marktanalysebesluit 24-uurs zakelijke post’ van 27 juli 2017 (productie 4 bij conclusie van antwoord), waarmee de ACM tariefverplichtingen aan PostNL c.s. heeft opgelegd, die maximum ‘wholesale-tarieven’ bevatten die PostNL c.s. aan andere postvervoerbedrijven mag doorberekenen. Eén en ander betekent dat C&D, als postvervoerbedrijf, onder het regime van artikel 9 Pw alsook onder het Marktanalysebesluit aanspraak kon maken op eerlijke, non-discriminatoire tarieven en zelfs op een gemaximeerd wholesale-tarief onder het Marktanalysebesluit.
Dit alles is al vanaf de eerste gesprekken over een samenwerking onderwerp van gesprek geweest. Daarbij stelde C&D zich -terecht- op het standpunt dat zij een postvervoerbedrijf in de zin van de Postwet is, en geen ‘fysieke intermediair’, zodat zij (dus) aanspraak kon maken op eerlijke en voor C&D veel gunstigere tarieven die PostNL c.s. aan andere postvervoerbedrijven in rekening brengt, maar PostNL c.s. bleef volhouden dat zij haar klanten nu eenmaal in verschillende categorieën indeelt en zij C&D in de categorie ‘fysieke intermediairs’ had ingedeeld, zodat de tarieven van de Vervoersovereenkomst golden. C&D heeft die overeenkomst dus weliswaar getekend, maar daarbij was zij zich ervan bewust dat de daarin door PostNL c.s. gehanteerde tarieven in het licht van artikel 9 Pw en later het Marktanalysebesluit onjuist en discriminatoir waren. Andere postvervoerbedrijven kregen namelijk wel de reguliere wholesale-tarieven doorberekend. Slechts ter voorkoming van tijdsverlies en om de samenwerking vlot te trekken, heeft C&D voorlopig en onder protest ingestemd met de foutieve tarieven. Dat is ook vanaf begin af aan zo richting PostNL c.s. gecommuniceerd en zij heeft daarop toegezegd hierover het gesprek met C&D aan te gaan om tot een oplossing te komen. Partijen zijn dus voorlopig aan de slag gegaan maar zouden nadere prijsafspraken maken zodra de samenwerking op gang was gekomen. Ter zake hebben daarna ook daadwerkelijk gesprekken plaatsgevonden.
Vanaf mei/juni 2018 heeft C&D facturen van PostNL c.s. onbetaald gelaten. Aanvankelijk heeft zij er daarbij voor gekozen steeds twee facturen onbetaald te laten zodat ruimte bestond voor ‘verrekening’ zodra de tariefdiscussie zou zijn beslecht. Vaststaat immers dat C&D van begin af aan teveel betaald heeft en dat PostNL c.s. nog altijd structureel in strijd handelt met artikel 9 Pw, met het Marktanalysebesluit en met de door haarzelf gewekte verwachtingen aangaande het maken van passende tariefafspraken. Daarnaast heeft C&D oprecht moeite andere facturen te betalen als gevolg van een geschil met een derde partij, dat er inmiddels toe heeft geleid dat C&D haar activiteiten heeft moeten staken. Over één en ander is ook contact tussen partijen geweest, in welk verband C&D in een e-mail van 20 juni 2018 PostNL c.s. ook heeft voorgerekend dat zij vanwege de onjuiste tarieven zeker € 200.411,- teveel heeft betaald. Daarbij merkt C&D op dat indien haar niet structureel teveel zou zijn doorberekend, er geen betalingsachterstand was ontstaan.
PostNL c.s. heeft het Marktanalysebesluit van de ACM aangevochten en ter zake heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 3 september 2018 uitspraak gedaan, en wel in het voordeel van PostNL c.s.: het Marktanalysebesluit hield geen stand zodat PostNL c.s. de tariefverplichtingen van de ACM niet behoefde na te leven. Ondanks die uitspraak meent C&D dat PostNL c.s. haar onnodig en op onrechtmatige wijze heeft benadeeld door enkel aan C&D hogere tarieven door te berekenen, ondanks haar status van postvervoerbedrijf. In de gegeven omstandigheden mocht C&D er ook op vertrouwen dat PostNL c.s. uiteindelijk haar wholesale-tarieven aan C&D in rekening zou brengen, waartoe PostNL c.s. ook was gehouden gezien de precaire verhoudingen in de postsector. Voor zover C&D desondanks hogere tarieven betaalde, is hier dan ook sprake van onverschuldigde betaling en/of ongerechtvaardigde verrijking. Subsidiair stelt C&D zich op het standpunt dat PostNL c.s. met haar voornoemde handelen onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, zodat C&D schadevergoeding toekomt, waarvan de hoogte gelijkgesteld kan worden aan het teveel betaalde bedrag en dat verrekend dient te worden met de gevorderde hoofdsom(men).
3.4
Op hetgeen overigens nog naar voren is gebracht, wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, bij de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1
Vooropgesteld wordt dat -naar C&D ook onbetwist heeft gelaten- dat het vervoer van pakketten, waarop de Vervoersovereenkomst betrekking heeft, niet is gereguleerd (dus ook niet door artikel 9 Pw of het Marktanalysebesluit), zodat het PostNL Pakketten en C&D vrijstond de door hen in de onderhavige Vervoersovereenkomst en de daarbij behorende bijlagen neergelegde tariefafspraken te maken.
4.2
Voorts kan worden vastgesteld dat C&D, voor wat betreft de vordering van Koninklijke PostNL op haar, die betrekking heeft op brievenbuspakjes en die niet wordt bestreken door de Vervoersovereenkomst, geen aanspraak kan maken op de in het Marktanalysebesluit van de ACM neergelegde tariefverplichtingen. Niet alleen omdat dat besluit op 3 september 2018 door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven werd vernietigd, maar ook omdat zij, zo heeft PostNL c.s. onweersproken aangevoerd, in de betrokken periode niet voldeed aan de voorwaarden om voor wholesale-tarieven in aanmerking te kunnen komen, waaronder een registratie als postvervoerbedrijf. Die registratie heeft eerst -zo blijkt uit het door C&D als productie 3 in het geding gebrachte stuk, op 6 augustus 2018 plaatsgehad, op een moment dat, zo heeft PostNL c.s. ook onbetwist gesteld, zij de werkzaamheden voor C&D al (in verband met de betalingsachterstand) had opgeschort.
4.3
C&D heeft voorts aangevoerd dat zij slechts voorlopig en onder protest heeft ingestemd met de tarieven van de Vervoersovereenkomst, maar dat is door PostNL c.s. uitdrukkelijk betwist en blijkt ook in het geheel niet uit de getekende Vervoersovereenkomst. Daarbij is overigens niet zonder belang dat deze overeenkomst werd aangegaan tussen professionele partijen. Uit de overgelegde correspondentie blijkt voorts weliswaar dat C&D bij herhaling een door haar gewenste tariefverlaging bij PostNL c.s. aan de orde heeft gesteld, maar niet dat van de zijde van PostNL c.s. enige toezegging is gedaan op grond waarvan C&D er in gerechtvaardigd vertrouwen vanuit mocht gaan dat PostNL c.s. zou instemmen met een reductie van de eerder (expliciet) overeengekomen tarieven (met terugwerkende kracht).
4.4
Het voorgaande betekent dat bij deze stand van zaken de gegrondheid van het verweer van C&D niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld, terwijl de vordering van PostNL overigens toewijsbaar is. C&D heeft immers niet bestreden dat, uitgaande van de contractueel geldende tarieven, de door PostNL c.s. onder a en b gevorderde bedragen aan hoofdsom juist zijn en evenmin dat PostNL Pakketten op grond van de Vervoersovereenkomst de door haar sub c tot en met e gevorderde bedragen ingevolge de Naheffingsafspraak, de Volumegarantieafspraak en de Aanbiedingstoeslag (zie 2.4) toekomen. Daarbij merkt de rechtbank overigens op dat voor de toewijsbaarheid van de naheffing jegens C&D niet bepalend is of, naar C&D heeft betwist maar PostNL Pakketten heeft bevestigd, PostNL Pakketten ook andere partijen dan C&D aan de (hun) Naheffingsafspraak heeft gehouden door hen een naheffing in rekening te brengen.
4.5
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om in deze procedure onder toepassing van artikel 6:136 BW aan het door C&D gedane beroep op verrekening voorbij te gaan. Bij die beslissing heeft meegewogen dat niet alleen de juistheid maar ook de hoogte van de door C&D gestelde vordering waarmee zij wil verrekenen, is bestreden en dat deze door C&D niet van een deugdelijke onderbouwing werd voorzien. Daarnaast heeft de rechtbank bij dit oordeel betrokken dat daar waar C&D in dit verband stelt dat sprake is van onverschuldigde betaling aan, danwel ongerechtvaardigde verrijking van PostNL c.s. tot een bedrag van € 200.411,-, dit impliceert dat dit bedrag daadwerkelijk werd betaald althans dat PostNL c.s. (zonder dat daarvoor een redelijke grond aanwezig was) tot dit bedrag ten koste van C&D werd verrijkt, maar dat dit hier het geval is geweest, is door PostNL c.s. betwist en door C&D ook niet uitgewerkt. Dit alles overigens nog daargelaten de vraag jegens wie -PostNL Pakketten danwel Koninklijke PostNL- C&D meent een vordering te hebben. Voorts is in dit verband van belang dat C&D geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om ter zake een reconventionele vordering in te stellen.
4.6
Het voorgaande betekent dat de door PostNL c.s. sub a tot en e gevorderde bedragen aan hoofdsom, waarvan de hoogte anders dan met het hiervoor besproken verweer onbestreden is gelaten, worden toegewezen.
4.7
Datzelfde geldt voor de ter zake gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119a BW) en buitenrechtelijke kosten, tegen welke nevenvorderingen C&D ook geen (afzonderlijk) verweer heeft gevoerd, één en ander als hierna gemeld.
4.8
C&D wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure veroordeeld, de beslagkosten daaronder begrepen. Ook de daarover gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) is toewijsbaar.
4.9
De apart gevorderde nakosten worden eveneens toegewezen, als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de rechtbank van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. De daarover gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) wordt eveneens toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt C&D om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. aan PostNL Pakketten: een bedrag van € 312.314,84 (ter zake van onbetaalde facturen), vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW daarover vanaf de vervaldata van de respectieve facturen tot aan de dag van volledige voldoening en met € 3.142,73 aan buitengerechtelijke kosten,
aan Koninklijke PostNL: een bedrag van € 38.917,51 (ter zake van onbetaalde facturen), vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW daarover vanaf de vervaldata van de respectieve facturen tot aan de dag van volledige voldoening en met € 388,43 aan buitengerechtelijke kosten,
voorts aan PostNL Pakketten: een bedrag van € 57.021,75 (ter zake van de Naheffingsafspraak), vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW daarover vanaf 1 augustus 2018 tot aan de dag van volledige voldoening,
voorts aan PostNL Pakketten: een bedrag van € 466.851,07 (ter zake van de Volumegarantieafspraak), vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening, en
voorts aan PostNL Pakketten: een bedrag van € 168.137,50 (ter zake van de Aanbiedingstoeslag), vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW daarover vanaf 13 februari 2019 tot aan de dag van volledige voldoening,
 veroordeelt C&D in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van PostNL c.s. vastgesteld op € 3.946,- aan griffierecht, € 85,44 aan dagvaardingskosten, € 4.020,92 aan beslagkosten en € 6.955,- aan salaris voor hun advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling;
 veroordeelt C&D in de na de uitspraak nog vallende kosten (de nakosten), aan de zijde van PostNL c.s. bepaald op € 157,- aan salaris voor hun advocaat en verhoogd met € 82,- ingeval van betekening, waarbij die verhoging slechts verschuldigd is indien C&D 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om in der minne aan dit vonnis te voldoen;
 bepaalt met betrekking tot de (na)kosten, behoudens voor wat betreft de eventuele verhoging met € 82,- ingeval van betekening, dat C&D deze dient te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, en veroordeelt C&D voor het geval voldoening van die (na)kosten binnen die termijn niet plaatsvindt, tot betaling van de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over die (na)kosten te rekenen vanaf het verstrijken van voornoemde termijn voor voldoening;
 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en op 27 maart 2019 in het openbaar uitgesproken.
1934