ECLI:NL:RBROT:2019:322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
10/996590-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiering van terrorisme door het overmaken van geld aan jihadisten in Syrië

Op 14 januari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het financieren van terrorisme. De verdachte heeft in de periode van 1 juni 2014 tot en met 8 oktober 2014 meerdere geldbedragen overgemaakt naar een persoon in Turkije, die bekend stond als aanhanger van de jihadistische organisatie Islamitische Staat (IS). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de terroristische activiteiten van deze persoon en dat de overgemaakte bedragen bestemd waren om de gewapende strijd in Syrië te financieren. De verdachte heeft verklaard dat hij het geld overmaakte met de intentie om voedsel te kopen voor de mensen in de omgeving van de jihadstrijder, maar de rechtbank oordeelde dat hij daarmee opzettelijk het risico heeft genomen dat het geld zou worden gebruikt voor terroristische doeleinden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 180 uur, waarbij rekening is gehouden met het tijdsverloop sinds de feiten en het ontbreken van een strafblad. De uitspraak benadrukt de ernst van het financieren van terrorisme en de gevolgen daarvan voor de internationale veiligheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996590-16
Datum uitspraak: 14 januari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsvrouw mr. J. Wassink-van den Eijnden, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 december 2018. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 14 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. E.C. Nieuwenhuis en A.M. Dingley hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van de verdediging
De verdachte erkent dat hij tot drie keer toe geld heeft overgemaakt aan een zekere [naam 1] ten behoeve van [naam 2] . Het was de verdachte bekend dat [naam 2] een aanhanger was van Islamitische Staat (hierna: IS) en dat hij in Syrië verbleef. De verdachte heeft er evenwel op geen enkel moment aan gedacht dat hij met het overmaken van het geld aan terrorismefinanciering deed. Hij deed dit immers vanuit een goede intentie en ging ervan uit dat het geld werd gebruikt voor het kopen van voedsel voor de mensen in de omgeving van [naam 2] . De verdachte heeft niet geweten dat het geld mogelijk bedoeld was voor de gewapende strijd en hij heeft zeker niet gewild dat het door hem overgemaakte geld daarvoor zou worden aangewend. De verdachte heeft evenmin de aanmerkelijke kans daartoe willens en wetens aanvaard.
Gelet op het ontbreken van enig opzet aan de kant van de verdachte, dient hij van het onder 1 en 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken blijkt het volgende.
Uit de bestanden van de Financial Intelligence Unit Nederland (hierna: FIU) blijkt dat de verdachte betrokken is bij drie geldtransacties. De ontvanger van deze geldbedragen in Turkije vertoont overeenkomsten met een in een internetartikel genoemde persoon die een rol zou spelen bij de financiële ondersteuning van westerse strijders in Syrië en/of Irak.
De hiervoor bedoelde transacties betreffen de navolgende.
Op 6 september 2014 werd vanuit Nederland een bedrag van tweehonderd euro overgemaakt naar Turkije. De verdachte was opdrachtgever tot deze transactie, [naam 1] (hierna: [naam 1] ), wonende te Istanbul (Turkije) was de begunstigde en Istanbul was de plaats van uitbetaling.
Op 30 juni 2014 werd vanuit Nederland een bedrag van honderdvijfentwintig euro overgemaakt naar Turkije. De verdachte was opdrachtgever tot deze transactie, [naam 1] , wonende te Istanbul (Turkije) was de begunstigde en Istanbul was de plaats van uitbetaling.
Op 17 juni 2014 werd vanuit Nederland een bedrag van honderdtwintig euro overgemaakt naar Turkije. De verdachte was opdrachtgever tot deze transactie, [naam 1] , wonende te Istanbul (Turkije) was de begunstigde en Istanbul was de plaats van uitbetaling.
Uit onderzoek blijkt dat geld dat naar [naam 1] wordt gestuurd, terechtkomt bij personen die deelnemen aan de gewapende terroristische strijd in Syrië.
Zoals door de verdachte tijdens zijn verhoor door opsporingsambtenaren van de FIOD is verklaard, verrichtte hij de hiervoor genoemde geldtransacties ten behoeve van de hem bekende [naam 2] (de rechtbank leest: [naam 2] ), van wie de verdachte wist dat hij een aanhanger van IS was en dat hij naar Syrië was afgereisd. De verdachte wist ook dat hij ( [naam 2] ) mensen had onthoofd en dat hij zelf in zijn been was geschoten.
[naam 2] is bij ministeriële beschikking van 11 september 2014 geplaatst op de nationale terrorismelijst.
Met het overmaken van de geldbedragen ten behoeve van [naam 2] voornoemd, heeft de verdachte welbewust het risico genomen dat deze gelden ten gunste zouden komen van de jihadstrijd in Syrië, waaromtrent [naam 2] de verdachte kennelijk via Facebook informeerde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het in artikel 421 Sr strafbaar gestelde financieren van terrorisme en komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit.
IS (ook wel Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL)) is een gewapende groepering gelinkt aan Al Qaeda. De Verenigde Naties houden IS verantwoordelijk voor diverse schendingen van mensenrechten en oorlogsmisdaden. De organisatie IS is, als zijnde gelieerd aan Al Qaeda, opgenomen in Bijlage I van de EG verordening 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002. Het is derhalve verboden om, voor zover hier van belang, geld ter beschikking te stellen aan deze organisatie. Ook is het verboden om indirect, dus bijvoorbeeld aan een persoon die strijdt voor IS, aan deze organisatie geld ter beschikking te stellen. Overtreden van deze bepaling is strafbaar gesteld in de Sanctiewet. [1] Nu de verdachte driemaal opzettelijk geld ter beschikking heeft gesteld aan [naam 2] , die een aanhanger van IS was en naar Syrië was afgereisd, hetgeen de verdachte wist, komt de rechtbank eveneens tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 1 juni 2014 tot en met 8 oktober 2014 te Eindhoven en
Turkije en/of Syrië, meermalen,
telkens een ander opzettelijk middelen heeft verschaft, die geheel of
gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te
verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter
voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157
en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke
voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek
van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a
en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding
van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft verdachte alstoen aldaar
geldbedragen van:
- 120 euro (op 17 juni 2014) en
- 125 euro (op 30 juni 2014) en
- 200 euro (op 6 september 2014)
(via money transfers) aan een
tussenpersoon in Turkije, verzonden of doen toekomen,
terwijl die geldbedragen bestemd waren om geldelijke
steun te verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van
die gewapende Jihadstrijd in Syrië, in welke strijd terroristische
misdrijven worden/werden gepleegd,
te weten ten behoeve van [naam 2] , zijnde een kennis van verdachte
en/of een strijder van de gewapende Jihadstrijd, en/of ten behoeve van Islamic State in Iraq
and the Levant welke strijder tot oogmerk had/heeft het plegen
van terroristische misdrijven,
en aldus dienden om geldelijke steun te verlenen aan de
gewapende strijd in Syrië ;
2.
hij
in de periode van 1 juni 2014 tot en met 8 oktober 2014 te Eindhoven
Turkije en/of Syrië, meermalen, telkens opzettelijk
in strijd met het krachtens artikel 2 en 3 van de Sanctiewet 1977
vastgestelde verbod van artikel 2 en artikel 2a van de Sanctieregeling
Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en artikel 4 van Verordening (EG) nr.
881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie)
heeft gehandeld door:
ten behoeve van Islamic State in
Iraq and the Levant, zijnde een groep of entiteit als
bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU)
en Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en Uitvoeringsverordening
(EU) Nr. 583/2014 en Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende
lijst(en) en als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld
in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde
Naties,
indirect tegoeden ter beschikking te stellen (waardoor voornoemde groep of entiteit tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven) en bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2
van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij voor en/of aan
en/of ten behoeve van Islamic State in
Iraq and the Levant,
indirect geldbedragen van:
- 120 euro (op 17 juni 2014) en
- 125 euro (op 30 juni 2014) en
- 200 euro (op 6 september 2014)
(via money transfers) ter beschikking heeft gesteld.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
1.
financieren van terrorisme, meermalen gepleegd;
en
2.
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens art. 2 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verschaffen van geld ten behoeve van een in het strijdgebied te Syrië aanwezige jihadstrijder, hetgeen (uiteindelijk) bestemd was om de strijd aldaar te financieren.
De verdachte heeft door het overmaken van de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen zowel de Europese regelgeving als de nationale wetgeving naast zich neergelegd. Deze regelgeving is internationaal gezien van groot belang omdat het doel ervan is te komen tot een gezamenlijke handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid alsmede de internationale rechtsorde en de bestrijding van terrorisme te bevorderen.
Door deze verboden te overtreden heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de (verdergaande) destabilisering en onveiligheid in (de regio van) Syrië.
Aldus heeft de verdachte een bijdrage geleverd dan wel beoogd te leveren aan de gewelddadige jihadstrijd in Syrië, een strijd waarin dagelijks velen op gruwelijke wijze om het leven komen en daarmee aan de (verdergaande) destabilisering en onveiligheid in (de regio) van Syrië. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat jihadistische groeperingen in Syrië zich op grote schaal schuldig maken aan grove mensenrechtenschendingen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 november 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter – gelet op zowel het tijdsverloop sinds het begaan van de thans bewezenverklaarde feiten als het ontbreken van een relevant strafblad – afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan wordt aan de verdachte, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57 en 421 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaren, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 januari 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni
2014 tot en met 8 oktober 2014 te Eindhoven en/of elders in Nederland en/of
Turkije en/of Syrië, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een ander opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft dan
wel opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven en/of voorhanden
heeft gehad en/of aan (een) ander(en) heeft verschaft, die geheel of
gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te
verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter
voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157
en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke
voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek
van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a
en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding
van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft verdachte alstoen aldaar
(telkens) (een) geldbedrag(en) van:
- 120 euro (op 17 juni 2014)(DOC-005-01), en/of
- 125 euro (op 30 juni 2014)(DOC-005-02), en/of
- 200 euro (op 6 september 2014) (DOC-005-03) ,
althans (een) geldbedrag(en), (via (een) money transfer(s)) aan een
tussenpersoon in Turkije, verzonden en/of doen toekomen en/of naar Turkije
verzonden,
terwijl dit/die (geld)bedrag(en) (telkens) bestemd was/waren om geldelijke
steun te verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van
die gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak, in welke strijd terroristische
misdrijven worden/werden gepleegd,
te weten ten behoeve van [naam 2] , zijnde een kennis van verdachte
en/of een strijder van de gewapende Jihadstrijd, en/of ten behoeve van (een)
andere strijder(s) van die Jihadstrijd, te weten van (een) terroristische
organisatie(s) Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq
and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah
Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, dan
wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende
Jihadistische strijdgroep, welke strijder(s) en/of
strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen
van terroristische misdrijven, dan wel een strijdgroep die hieraan is
gelieerd, althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, welke strijder(s)
en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het
plegen van terroristische misdrijven,
en/of aldus diende(n) om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de
gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun
en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of
een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch
misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
artikel 421 Wetboek van Strafrecht
art 421 lid 1 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni
2014 tot en met 8 oktober 2014 te Eindhoven en/of elders in Nederland en/of
Turkije en/of Syrië, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977
vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling
Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr.
881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie)
heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in
Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al
Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in
Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en) als
bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU)
(en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening
(EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende
lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld
in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde
Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te
stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of
diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan
activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2
van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij (a) voor en/of aan
en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in
Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al
Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in
Iraq,
direct of indirect (een) geldbedrag(en) van:
- 120 euro (op 17 juni 2014)(DOC-005-01), en/of
- 125 euro (op 30 juni 2014)(DOC-005-02), en/of
- 200 euro (op 6 september 2014) (DOC-005-03) ,
- althans (een) geldbedrag(en),
(via (een) money transfer(s)) ter beschikking heeft gesteld
en/of
( b) op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of
economische middelen ter beschikking heeft gesteld aan Islamic State of Iraq
en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra
en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of
Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq;
(artikel 2 en/of 3 Sanctiewet 1977 jo artikel 2 en/of artikel 2a
Sanctieregeling Al-Qa'ida 2011 jo artikel 2 en/of artikel 4 van EG-Verordening
881/2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de
Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de
Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de
Commissie) jo artikel 1 en/of artikel 2 jo artikel 6 van de WED)
art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten