ECLI:NL:RBROT:2019:3258

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
10/996525-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur en commissaris van een verzekeringsbedrijf wegens valsheid in geschrift, verduistering, oplichting en witwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan tegen een 79-jarige verdachte, voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur en commissaris van een verzekeringsbedrijf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden voor meerdere strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift, verduistering, oplichting, het aannemen van steekpenningen en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte valse facturen heeft opgemaakt en geldbedragen van hun werkgever heeft verduisterd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting door een verzekeringsportefeuille voor een symbolisch bedrag van 1 Arubaanse gulden over te dragen aan een door hem en zijn zoon opgerichte verzekeringsmaatschappij, zonder de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen in te lichten. De verdachte heeft ook steekpenningen ontvangen van leveranciers van het bedrijf, die via valse facturen aan het bedrijf in rekening zijn gebracht. De rechtbank heeft de verdachte als een topbestuurder beschouwd die misbruik heeft gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de betrokkenen zwaar laten meewegen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en psychische toestand, maar heeft desondanks een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De rechtbank heeft de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag gelast, omdat onvoldoende bewijs was dat dit bedrag uit misdrijf was verkregen. De schadevergoedingsmaatregel is afgewezen vanwege de complexiteit van de vordering en de lopende civiele procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996525-14
Datum uitspraak: 23 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Duitsland) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. D. Fontein, advocaat te Koog a/d Zaan.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2018, 25 en 26 maart en 9 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. L.L.H. Roebroek en F.W. de Nerée tot Babberich hebben gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 4 onder het eerste en tweede gedachtestreepje tenlastegelegde, dat ziet op de afgifte van een hypothecaire geldlening van $ 590.000,- en het tenietdoen van een inschuld van voornoemd geldbedrag;
  • partiële vrijspraak van het onder 5 onder het vijfde gedachtestreepje tenlastegelegde, dat ziet op de ontvangen vergoedingen ter zake van [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] ;
  • bewezenverklaring van het overige onder 1 tot en met 10 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest;
  • referte aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het strafrechtelijk in beslag genomen geldbedrag van € 556.333,90;
  • oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 1.000.000,00 bij wijze van voorschot, subsidiair 365 dagen vervangende hechtenis bij niet-betaling.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Algemene feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte was van 11 mei 1993 tot en met 31 december 2005 voorzitter van de raad van bestuur (hierna RvB) van [naam bedrijf 5] (hierna [naam bedrijf 5] ) en aansluitend tot en met 18 maart 2013 lid van de raad van commissarissen (hierna RvC) van [naam bedrijf 5] .
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna de medeverdachte [naam medeverdachte 1] ) was van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 lid van de RvB van [naam bedrijf 5] in de functie van chief financial officer en van 1 januari 2006 tot 1 maart 2013 voorzitter van de RvB van [naam bedrijf 5] .
De medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna de medeverdachte [naam medeverdachte 2] ), zoon van de verdachte, was van 1 juni 2005 tot 1 januari 2012 lid van de RvB van [naam bedrijf 5] .
was tot in februari 2004 genaamd [naam bedrijf]
4.2.
Bewijswaardering feiten 1 tot en met 3: medeplegen valsheid in geschrift, verduistering in dienstbetrekking en oplichting (zaak [naam bedrijf] )
4.2.1.
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij samen met één of meer anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd (feit 1), dat hij samen met één of meer anderen AWG (Arubaanse guldens) 72.000,- (omgerekend $ 40.000,-) en AWG 614.100,- (omgerekend $ 345.000,-) in dienstbetrekking heeft verduisterd van zijn werkgever [naam bedrijf 5] (feit 2) en dat hij samen met één of meer anderen door één of meer van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) genoemde oplichtingsmiddelen [naam bedrijf 6] (hierna [naam bedrijf 6] ) heeft opgelicht voor AWG 720.900,- (omgerekend $ 405.000,-) (feit 3).
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen zal verklaren, terwijl de verdediging vrijspraak bepleit heeft wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Op de wederzijdse standpunten zal de rechtbank, voor zover nodig en voor zover deze niet reeds worden weerlegd door de inhoud van wettige bewijsmiddelen, hierna ingaan.
4.2.2.
De feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De in de tenlastelegging vermelde factuur van [naam bedrijf 7] (document DA-013) was vals, was in de administratie van [naam bedrijf 5] verwerkt. De verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] hadden op 23 juli 2003 bij de RBTT-bank de Arubaanse bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [naam bedrijf] geopend en waren beiden hiervoor gemachtigd. Er is op deze bankrekening vanaf de reguliere bankrekening van [naam bedrijf 5] met nummer 40.61.438 op 21 augustus 2003 een geldbedrag van $ 40.000,- en op 3 oktober 2003 een geldbedrag van $ 345.000,- overgemaakt. In de onder feit 2 tenlastegelegde periode is vanaf de bankrekening [rekeningnummer 1] vervolgens twee keer een bedrag van $ 20.000,- overgemaakt naar zowel de privérekening van de verdachte als de privérekening van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] .
Op 7 augustus 2003 heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 1] aan [naam bedrijf 6] een fax gestuurd met
het verzoek om een bedrag van $ 345.000,- over te maken naar de bankrekening [rekeningnummer 1]
onder vermelding van ‘projectkosten systeem-implementatie’. [naam bedrijf 6] heeft dit bedrag
naar de reguliere bankrekening van [naam bedrijf 5] overgemaakt. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] schreef
op het bankafschrift ‘foutieve overboeking, gaat storno’. Het bedrag van $ 345.000,- is
vervolgens onder vermelding van ‘storno’ niet geretourneerd aan [naam bedrijf 6] maar is
overgeboekt naar de bankrekening [rekeningnummer 1] . Op 16 oktober 2003 heeft de medeverdachte
[naam medeverdachte 1] een fax aan [naam bedrijf 6] gezonden met het verzoek om een bedrag van $ 405.000,-
over te maken naar de bankrekening [rekeningnummer 1] . Aan dit verzoek heeft [naam bedrijf 6] voldaan.
4.1.3
Valsheid in geschrift (feit 1)
De verdediging heeft betwist het geheim houden van voornoemde bankrekening [rekeningnummer 1] en het opmaken van een valse factuur. Er is slechts de belastende verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] over de vermeende betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten. Die enkele belastende verklaring levert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op. De verdediging heeft bovendien de medeverdachte [naam medeverdachte 1] nadien niet kunnen ondervragen omdat hij zich heeft beroepen op zijn verschoningsrecht.
De rechtbank verwerpt de verweren. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de onderhavige factuur van Aruba Real Estate in opdracht van de verdachte vals heeft opgesteld om heimelijk een ‘tantième’ van $ 40.000,- te kunnen uitbetalen aan hen beiden. Uit zijn verklaring volgt voorts dat hij dezelfde ‘bonus’ ontving als de verdachte, dat zij beiden hiervoor de desbetreffende betaalopdrachten ondertekenden en dat hij uitvoerde wat de verdachte hem opdroeg.
Naast deze belastende verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] blijkt dat de verdachte op 21 augustus 2003 de betaalopdracht voor de overmaking van $ 40.000,- van de reguliere bankrekening 40.61.438 van [naam bedrijf 5] naar bankrekening [rekeningnummer 1] mede heeft ondertekend. De verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] vormt dus niet het enige bewijs van verdachtes betrokkenheid bij het onder 1 tenlastegelegde feit, zodat het niet kunnen ondervragen van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] niet in de weg staat aan het gebruik voor het bewijs.
De verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] hebben vervolgens op 2 oktober 2003 beiden de ‘payment request’ ondertekend voor de overboeking van elk een bedrag van $ 20.000,- naar hun privérekeningen.
De rechtbank acht het verweer dat de verdachte deze betaalopdracht vlot aftekende in de dagelijkse stroom van de door de verdachte als voorzitter van de RvB te ondertekenen stukken niet aannemelijk. De hele gang van zaken - het openen van de geheime bankrekening met een op (de rechtsvoorganger van) [naam bedrijf 5] gelijkende tenaamstelling en het vervolgens opstellen van een valse factuur - wijst erop dat de factuur enkel als grondslag diende voor het verwerken van het weggesluisde geld in de financiële administratie van [naam bedrijf 5] . De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verdachte door bovengenoemd handelen het oogmerk heeft gehad op het medeplegen van het opstellen van een vals geschrift.
4.1.4
Wederrechtelijke toe-eigening (feit 2)
Het verweer van de verdediging komt erop neer dat aan het overmaken van de bedragen van $ 40.000,- en $ 345.000,- mogelijk als rechtsgeldige titel voorschotten wegens advieswerkzaamheden ten grondslag lagen, zodat van wederrechtelijke toe-eigening geen sprake was.
Dit verweer passeert de rechtbank. De bankafschriften van de Arubaanse bankrekening [rekeningnummer 1] kwamen ter attentie van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] binnen op het secretariaat van [naam bedrijf 5] . Deze werden bij ontvangst binnen [naam bedrijf 5] in afwijking van de reguliere stroom van financiële stukken op het secretariaat niet geopend en gestempeld, maar werden ongeopend en ongezien via de interne postmap aan de medeverdachte [naam medeverdachte 1] verstrekt. Deze bankafschriften zijn na zijn ontslag in een kast op zijn kamer aangetroffen. De bankafschriften van voornoemde bankrekening zijn niet verwerkt in de financiële administratie van [naam bedrijf 5] . De mutaties en de daarbij behorende betaalopdrachten op deze rekening waren niet bekend binnen [naam bedrijf 5] en hadden slechts betrekking op betalingen aan de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Uit deze handelswijze blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de financiële mutaties op bankrekening [rekeningnummer 1] bewust buiten het beeld van de financiële administratie van [naam bedrijf 5] werden gehouden en dat deze dan ook geheim waren voor [naam bedrijf 5] .
De verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] dat de verdachte naast zijn wetenschap ook betrokkenheid heeft gehad bij deze geheime bankrekening om heimelijk ‘bonussen’ uit te kunnen keren, wordt ondersteund door de verklaring van [naam 1] . Hij verklaarde dat de verdachte hem boos opbelde omdat [naam 1] een bedrag van AWG 614.100,-
($ 345.000,-) in verband met het automatiseringsproject naar een ‘verkeerde’ bankrekening op Aruba had gestort.
Dit bedrag, dat op 28 augustus 2003 was ontvangen op de reguliere Arubaanse bankrekening 40.61.438 van [naam bedrijf 5] , werd door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] bedrieglijk voorzien van de omschrijving ‘foutieve overboeking en gaat storno’ op 3 oktober 2003, terwijl dit feitelijk naar de ‘geheime’ bankrekening [rekeningnummer 1] overgemaakt werd in plaats van teruggeboekt naar de bankrekening van [naam bedrijf 6] .
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de overboekingen van deze geldbedragen in 2003 een rechtsgeldige titel hebben gehad als voorschotten wegens advieswerkzaamheden op grond van de op 10 november 2005 ondertekende ‘Overeenkomst tot opdracht’ tussen de verdachte en [naam bedrijf 5] (document D-069). Deze overeenkomst ging pas in op latere datum, namelijk 1 januari 2006. In de overeenkomst is onder meer vastgelegd dat de betaling van het honorarium zal geschieden conform de financieel-administratieve voorwaarden van de opdrachtgever. Hieruit blijkt echter niet dat de verdachte eerder al voorschotten had verkregen ten behoeve van vanaf 1 januari 2016 te verrichten advieswerkzaamheden. Bovendien heeft de verdachte niet toegelicht en onderbouwd voor welke advieswerkzaamheden de gestelde voorschotten bestemd waren en dat in 2003 al voorzienbaar was dat die werkzaamheden zouden gaan plaatsvinden. Voorts wordt bij voornoemde overboekingen van deze geldbedragen nimmer naar deze overeenkomst verwezen.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verdachte samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in nauwe en bewuste samenwerking zich de bedragen van $ 345.000,- en
$ 40.000,- wederrechtelijk heeft toegeëigend.
4.1.5
Oplichting van [naam bedrijf 6] (feit 3)
De verdediging heeft aangevoerd dat het automatiseringsproject geen ‘fake-verhaal’ was en gewoon moest worden afgerekend. De verdachte ontkent dat hij [naam 1] heeft gebeld met de mededeling dat [naam 1] het geldbedrag van $ 405.000,- op de verkeerde bankrekening heeft gestort. De verdachte heeft in het geheel geen uitvoeringshandelingen verricht en dus blijkt niet dat er sprake is van een strafbare oplichting.
Dit verweer kan niet slagen. De bovengenoemde verklaring van [naam 1] dat de verdachte hem boos heeft opgebeld omdat op de ‘verkeerde’ bankrekening is betaald, vindt steun in de aan [naam 1] door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] verstuurde faxen van 7 augustus 2003 (document DA-021) en 16 oktober 2003 (document DA-023) in verband met het automatiseringsproject. In de eerstgenoemde fax werd onder andere vermeld dat het ‘afgetikte’ bedrag van $ 345.000,- met goedkeuring van de heren [naam 2] is verhoogd naar
$ 412.500,-. De betaling hiervan diende plaats te vinden op de bankrekening [rekeningnummer 1] . In de laatstgenoemde fax werd aan [naam 1] bericht dat hem finale kwijting zal worden verleend na de afwikkeling van de financiële transactie van een bedrag $ 405.000,- onder vermelding van eveneens de bankrekening [rekeningnummer 1] .
De vraag of het automatiseringsproject heeft bestaan, acht de rechtbank voor de bewezenverklaring van de onder 3 tenlastegelegde oplichting niet rechtstreeks van belang. Er hoeft immers, gelet op de bewoordingen van de tenlastelegging, niet bewezen te worden of het automatiseringsproject heeft bestaan, maar of [naam 1] is bewogen tot afgifte van $ 405.000,- door de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen. Feit is bovendien dat, als er al een automatiseringsproject is geweest, [naam 1] door het handelen van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] nimmer bevrijdend heeft betaald aan [naam bedrijf 5] .
De rechtbank is van oordeel dat de bovenstaande verbale en schriftelijke mededelingen van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] dat [naam 1] op de verkeerde bankrekening heeft betaald en dat hij pas bevrijdend zou hebben betaald als hij het bedrag op bankrekening [rekeningnummer 1] zou storten, leugenachtig zijn en dat deze van een zodanige aard en indringendheid zijn dat deze, in onderling verband en samenhang bezien, zowel het aanwenden van listige kunstgrepen als een samenweefstel van verdichtsels opleveren, waardoor [naam 1] bewogen is tot afgifte van voornoemd geldbedrag.
4.2.3.
De cumulatieve bewezenverklaring van de feiten 2 en 3
De verdediging heeft tot slot nog aangevoerd dat de tenlastegelegde verduistering van $ 345.000,- (feit 2) en de oplichting van $ 405.000,- (feit 3) niet allebei kunnen worden bewezen. Indien het automatiseringsproject fake was en [naam 1] is opgelicht, behoorde dit geldbedrag [naam bedrijf 5] niet toe. Als dit geldbedrag haar wel toebehoorde, dan was dit door misdrijf verkregen (namelijk oplichting) en kan het bestanddeel ‘anders dan door een misdrijf onder zich hebben’ onder feit 2 niet bewezen worden verklaard, aldus de verdediging.
Dit verweer berust op een misvatting. Bij feit 2 is het niet de vraag of [naam bedrijf 5] , maar of de verdachte en/of zijn medeverdachte het geldbedrag van $ 345.000,- anders dan door misdrijf onder zich hebben gehad. Het antwoord op die vraag is bevestigend, want de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] konden vanuit hun functie bij [naam bedrijf 5] over het geld beschikken en hadden het geld dus ‘anders dan door misdrijf’ onder zich.
Bovendien ziet feit 2 op een ander geldbedrag dan feit 3. Feit 2 betreft het geldbedrag van $ 345.000,- dat door [naam bedrijf 6] op de reguliere bankrekening van [naam bedrijf 5] is uitbetaald en vervolgens door de verdachte en zijn medeverdachte is verduisterd. Feit 3 ziet echter op het geldbedrag van $ 405.000,- dat door [naam bedrijf 6] rechtstreeks op de geheime bankrekening [rekeningnummer 1] is gestort.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de tenlastegelegde medeplegen van verduistering en medeplegen van oplichting cumulatief kunnen worden bewezen. Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Bewijswaardering feit 4: medeplegen oplichting (zaak [naam zaak 1] )
4.3.1.
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij samen met één of meer anderen door één of meer van de in artikel 326 Sr genoemde oplichtingsmiddelen [naam bedrijf 5] heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire lening van $ 590.000,-, tot het tenietdoen van een inschuld voor dit geldbedrag en tot afgifte van een geldbedrag van $ 147.500,-. De officieren van justitie hebben partiële vrijspraak gevorderd van de eerste twee tenlastegelegde gedachtestreepjes, die zien op de afgifte van de bovengenoemde hypothecaire geldlening en het tenietdoen van een inschuld en hebben bewezenverklaring gevorderd voor het overige. De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Op de wederzijdse standpunten zal de rechtbank, voor zover nodig en voor zover deze niet reeds worden weerlegd door de inhoud van wettige bewijsmiddelen, hierna ingaan.
4.3.2.
Partiele vrijspraak
Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder het eerste en tweede gedachtestreepjes tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.3.
De feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aan de verdachte is het pand [naam pand] met roerende goederen op Aruba in privé geleverd op 1 september 2005. De verdachte heeft op Aruba op 31 oktober 2006 dit pand geleverd aan [naam 3] tegen een koopsom van $ 732.500,-. [naam 3] heeft op dezelfde dag tien minuten later dit pand geleverd aan [naam bedrijf 5] tegen een koopsom van $ 737.500,- waarbij de medeverdachte [naam medeverdachte 1] [naam bedrijf 5] vertegenwoordigde. [naam bedrijf 5] heeft $ 147.500,- aan [naam 3] betaald. [naam 3] heeft de verdachte daarvan $ 142.500,- uitbetaald. [naam 3] heeft zelf $ 5.000,- aan deze transactie overgehouden.
4.3.4.
Oplichting
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de verdachte samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] [naam bedrijf 5] heeft opgelicht voor het tenlastegelegde bedrag van
€ 147.500,- door het hieronder vermelde samenstel van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] een heimelijke constructie heeft opgezet en uitgevoerd, waardoor de verdachte als belanghebbende bij voornoemd pand en begunstigde verborgen bleef voor anderen bij [naam bedrijf 5] .
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat de verdachte hem opdracht had gegeven dat [naam bedrijf 5] voornoemd pand moest overnemen en dat hij moest zorgen dat het pand in de boeken van [naam bedrijf 5] kwam. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] hield de verdachte voor dat [naam bedrijf 5] het pand niet rechtstreeks van hem kon kopen maar dat een persoon hier tussen moest worden geschoven. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] stelde daarom een zogeheten ‘stappenplan’ op. De verdachte heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 1] vooraf opgegeven dat hij aan deze transactie
$ 142.500,- en [naam 3] $ 5.000,- moest overhouden. De verdachte heeft [naam 3] het aanbod gedaan om voor $ 5.000,- als stroman te fungeren in deze transactie. Dat dit stappenplan ook zo is uitgevoerd blijkt uit de verklaringen van [naam 4] , [naam medeverdachte 1] en [naam 3] en de onder de bewijsmiddelen opgenomen akten van levering en bankafschriften.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben voorgewend dat [naam bedrijf 5] dit pand om een andere reden had aangekocht. [naam 4] (controller) verklaarde dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] hem in 2005 mondeling heeft verteld en per e-mail heeft bericht dat het pand een beleggingspand zou zijn dat gebruikt zou worden voor het verblijf van medewerkers van [naam bedrijf 5] op Aruba. [naam 5] (financieel directeur) verklaarde dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] hem had verteld dat het pand bestemd was voor het verblijf van medewerkers van [naam bedrijf 5] als zij op Aruba zouden zijn om dossiers te reviewen.
De transactie is niet voorgelegd aan de voltallige RvB en/of RvC. [naam 6] (destijds lid van de RvB) verklaarde alleen dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] tegen hem had gezegd dat [naam bedrijf 5] een huis had dat als kantoor diende. [naam 6] heeft daarbij verklaard dat hij niets wist van de aankoop van een pand. Dit vindt steun in de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] die verklaarde dat niet de voltallige RvB wist dat [naam bedrijf 5] een pand had aangeschaft. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] verklaarde ook dat hij de aankoop niet heeft voorgelegd aan de voorzitter van de RvC. [naam 7] (de voorzitter van de RvC) verklaarde dat de verdachte deze transactie had moeten voorleggen aan de RvC, omdat dit een ‘conflict of interest’ opleverde en een transactie was tussen verbonden partijen. [naam 3] verklaarde dat de verdachte hem $ 5.000,- had aangeboden voor de transactie met het pand [naam pand] op Aruba dat hij aanvaard had en dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] ook een rol hier in had.
Volgens de verdediging kan het de verdachte niet worden tegengeworpen dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] niet heeft gemeld binnen [naam bedrijf 5] dat de verdachte de verkoper was in de transactie. De verdachte was bovendien sinds 1 januari 2006 geen lid meer van de RvB, zodat de interne regels van [naam bedrijf 5] voor leden van de RvB - die bovendien van later datum dateren - niet langer op hem van toepassing waren, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het is duidelijk dat de verdachte dubbele belangen had bij deze transactie; hij was voorzitter van de RvB en later lid van de RvC van [naam bedrijf 5] als kopende partij en tegelijk (indirect) verkopende partij. Vanwege deze dubbele - en mogelijk tegenstrijdige - belangen had hij de transactie moeten voorleggen aan de RvB en/of RvC van [naam bedrijf 5] , los van eventuele interne regels of verplichtingen van andere betrokkenen binnen [naam bedrijf 5] . Dit nalaten vormt onderdeel van het samenweefsel van verdichtsels waardoor [naam bedrijf 5] is opgelicht.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] [naam bedrijf 5] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van
$ 147.500,-.
4.3.5.
Marktconforme prijs en schade
De verdediging heeft overigens nog aangevoerd dat geen sprake kan zijn van oplichting omdat [naam bedrijf 5] het pand voor een marktconforme prijs heeft gekocht. De oorzaak van de schade van [naam bedrijf 5] is dat zij het pand tegen een te lage prijs op de markt heeft gedumpt.
De rechtbank overweegt dat niet relevant is of het pand is aangekocht voor een marktconforme prijs, nu dit geen onderdeel uitmaakt van de tenlastelegging. Het gaat er slechts om of [naam bedrijf 5] is bewogen tot afgifte van het geldbedrag en niet zozeer of het afgegeven geldbedrag hoger of lager had kunnen zijn. In het licht van de tenlastelegging is de vraag of [naam bedrijf 5] schade heeft geleden evenmin relevant. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.4.
Bewijswaardering feit 5: medeplegen van oplichting (zaak [naam zaak 2] )
4.4.1.
Inleiding
Het verwijt aan de verdachte is dat hij, samen met één of meer anderen, [naam bedrijf 5] heeft bewogen tot de afgifte van ‘de Arubaanse verzekeringsportefeuille’ voor het symbolische bedrag van 1 Arubaanse gulden (hierna: AWG). De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen zal verklaren, terwijl de verdediging heeft bepleit dat de rechtbank de verdachte daarvan zal vrijspreken. Op de wederzijdse standpunten zal de rechtbank, voor zover nodig en voor zover deze niet reeds worden weerlegd door de inhoud van wettige bewijsmiddelen, hierna ingaan.
4.4.2.
Partiële vrijspraak
Met de verdediging en de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op de ontvangen consultancyvergoedingen/fees niet kan gelden als middel om [naam bedrijf 5] te bewegen tot afgifte van de verzekeringsportefeuille. De rechtbank spreekt de verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrij.
4.4.3.
De feiten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[naam bedrijf 6] was sinds 2002 de gevolmachtigd agent voor verzekeringsactiviteiten van [naam bedrijf 5] op Aruba. [naam bedrijf 5] heeft ‘de Arubaanse verzekeringsportefeuille’ per peildatum 1 januari 2008 overgedragen aan [naam bedrijf 8] (hierna: [naam bedrijf 8] ), voor een bedrag van 1 AWG. De verdachte was op dat moment lid van de RvC van [naam bedrijf 5] ; de medeverdachte [naam medeverdachte 2] was op dat moment lid van de RvB van [naam bedrijf 5] .
De verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] hadden als middellijke aandeelhouders samen een meerderheidsbelang van 65% van de aandelen in [naam bedrijf 8] . Bovendien hadden zij beslissende invloed en dus zeggenschap in deze onderneming.
[naam bedrijf 8] heeft zich vervolgens voor (een deel van) het verzekeringsrisico herverzekerd bij [naam bedrijf 5] . [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 6] hebben voorafgaand aan de overdracht van de verzekeringsportefeuille een ‘Memorandum of Understanding’ (hierna: MoU) ondertekend, waarin deze herverzekeringsconstructie is vastgelegd.
4.4.4.
Afgifte van de verzekeringsportefeuille
Ten laste is gelegd dat [naam bedrijf 5] is bewogen tot afgifte van ‘de Arubaanse verzekeringsportefeuille’. De verdediging heeft betoogd dat de portefeuille nooit in het bezit is geweest van [naam bedrijf 5] en dat om die reden al geen sprake kan zijn van afgifte van een goed als bedoeld in artikel 326 Sr.
4.4.4.1 Invulling begrippen ‘goed’ en ‘afgifte van enig goed’
De definitie van het begrip ‘goed’ en de invulling van het bestanddeel ‘afgifte van enig goed’ in de delictsomschrijving van een aantal vermogensdelicten zijn in de jurisprudentie uitvoerig besproken. De betekenis van deze begrippen in het materiële strafrecht valt niet noodzakelijkerwijs volledig samen met de betekenis die in andere rechtsgebieden aan deze begrippen wordt gegeven; de begrippen hebben in het strafrecht een autonome betekenis.
Onder het begrip ‘goed’ valt elk goed dat vatbaar is om voor de bezitter (economische of anderszins) waarde te hebben. Dit kunnen ook niet-stoffelijke objecten zijn, als het gaat om een object dat naar zijn aard geschikt is om aan de beschikkingsmacht van een ander te worden onttrokken. Het begrip ‘beschikkingsmacht’ wordt - zo merkt ook de verdediging terecht op - in de jurisprudentie onder meer geduid als het hebben van ‘feitelijke en exclusieve heerschappij’ over het goed (in het Runescape-arrest, HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ9251).
Volgens de verdediging wringt hier de schoen: [naam bedrijf 5] zou niet de exclusieve heerschappij over de Arubaanse portefeuille hebben gehad, want die had [naam bedrijf 6] . Daarom kan [naam bedrijf 5] niet zijn bewogen tot afgifte daarvan en kan de overdracht niet worden gekwalificeerd als ‘afgifte van enig goed’, aldus de verdediging.
De rechtbank volgt dit verweer niet. Dit oordeel wordt hierna nader toegelicht.
4.4.4.2 Definitie van ‘de Arubaanse portefeuille’
Allereerst is van belang wat onder ‘de Arubaanse portefeuille’ wordt verstaan. De verschillen tussen de verklaringen die afzonderlijke getuigen in dit dossier hebben afgelegd, lijken vooral veroorzaakt te zijn door verschillen in opvatting over de invulling van dit begrip.
Een verzekeringsportefeuille ziet op verzekeringsovereenkomsten tussen een verzekeraar en een verzekerde. Juridisch gezien gaat het echter niet zozeer om de verzekeringsovereenkomst of polis op zichzelf; het gaat om de rechten en verplichtingen waarop de betrokken partijen zich op grond van die overeenkomst kunnen beroepen.
Dit is ook precies wat de betrokken partijen zelf over de portefeuilleoverdracht hebben vastgelegd. In de overeenkomst van overdracht van 21 april 2008 tussen [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 8] wordt onder artikel 1 ‘de Arubaanse portefeuille’ gedefinieerd als:

de door Verkoper[de rechtbank leest: [naam bedrijf 5] ]
vanuit zijn kantoren in Nederland behandelde Arubaanse Portefeuille in Aruba van schadeverzekering in het directe bedrijf waarvoor een volmacht is verleend aan [naam bedrijf 6]
In artikel 4 van deze overeenkomst wordt vervolgens beschreven wat wordt overgedragen, te weten

alle tot de Arubaanse Portefeuille behorende rechten en verplichtingen, welke voor Verkoper[ [naam bedrijf 5] ]
voortvloeien uit de in bijlage 1 onder vermelding van polisnummer en verzekeringnemer gespecificeerde overeenkomsten van schadeverzekering.
Volgens deze overeenkomst besloeg de overdracht dus alle rechten en verplichtingen uit de schadeverzekeringsovereenkomsten die in de overeenkomst nader zijn gespecificeerd en dit betreffen dan overeenkomsten waarbij [naam bedrijf 6] als gevolmachtigde van [naam bedrijf 5] is opgetreden. De stelling van de verdediging dat aan deze overeenkomst geen betekenis kan worden ontleend, omdat deze slechts ‘voor de vorm’ op verzoek van de Centrale Bank van Aruba zou zijn opgesteld, passeert de rechtbank. Uit het MoU tussen [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 6] volgt immers een soortgelijke omschrijving, namelijk overdracht van de actuele verzekeringsportefeuille van [naam bedrijf 5] aan [naam bedrijf 8] , met de daarbij behorende reserves. Het MoU was in elk geval niet ‘voor de vorm’; het was juist een belangrijke overeenkomst voor alle betrokkenen, aangezien zij daarmee vooraf de geplande herverzekeringsconstructie veiligstelden. De verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 2] kenden de inhoud daarvan goed, de medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft het MoU door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] laten ondertekenen en vervolgens doorgeleid naar Wolter, de adviseur die de overdracht begeleidde. Dat [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 8] onderling wel degelijk betekenis toekenden aan de overdrachtsovereenkomst van 21 april 2008, blijkt overigens ook uit de brief van 6 augustus 2008 van [naam bedrijf 5] aan [naam bedrijf 8] , waarin onder verwijzing naar deze overeenkomst de opgebouwde premiereserve per 1 januari 2008 wordt berekend en aan [naam bedrijf 8] wordt uitgekeerd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat onder ‘de Arubaanse portefeuille’ moet worden verstaan alle rechten en verplichtingen uit de schadeverzekeringsovereenkomsten waarvan [naam bedrijf 6] op Aruba gevolmachtigde was van [naam bedrijf 5] .
4.4.4.3 Kwalificatie als ‘goed’ en de afgifte daarvan
Onder de overgedragen rechten uit de verzekeringsovereenkomsten vallen in ieder geval de rechten op de verzekeringspremies; de opgebouwde premiereserves (met op de peildatum een waarde van ruim 3,7 miljoen AWG) zijn overigens op basis van deze overeenkomst ook daadwerkelijk door [naam bedrijf 5] aan [naam bedrijf 8] overgedragen. Dat de Arubaanse portefeuille
vatbaaris om voor de bezitter (economische of anderszins) waarde te hebben, is daarmee al een gegeven. Of de portefeuille inderdaad economische waarde had - wat overigens gelet op de ‘loss ratio’ onder de 100% in de jaren voorafgaand aan de overdracht wel voor de hand ligt - is in dit kader dus niet relevant. Dat de overeenkomsten opzegbaar waren en [naam bedrijf 6] elke verzekering aan het einde van de opzeg- of polistermijn kon onderbrengen bij een andere verzekeraar, evenmin. De portefeuille hield gedurende de periode dat hij bij de verzekeraar was ondergebracht immers zijn waarde. Voor zover de verdediging heeft bedoeld dat de overgedragen portefeuille alleen verzekeringsovereenkomsten omvatte waarvan de polistermijn (bijna) was verstreken, dan is dat niet te rijmen met het verzoek om toestemming van de Centrale Bank van Aruba (dit is alleen noodzakelijk bij lopende premiecontracten) en de daadwerkelijke overdracht van de premiereserves, zodat de rechtbank dit verweer passeert.
[naam bedrijf 5] had bovendien de beschikkingsmacht over de Arubaanse portefeuille. Het is immers de verzekeraar die beschikt over de rechten (bijvoorbeeld de premie-inkomsten) en de verplichtingen (bijvoorbeeld de schade-uitkeringen) voortvloeiend uit de overeenkomsten. Het standpunt van de verdediging dat de verzekeringsportefeuille toebehoorde aan [naam bedrijf 6] kan dus op zichzelf al niet juist zijn, gelet op de feitelijke situatie voorafgaand aan de overdracht van de portefeuille. [naam bedrijf 6] was op Aruba gevolmachtigd agent van [naam bedrijf 5] en kon daardoor op naam en voor rekening van [naam bedrijf 5] op Aruba verzekeringen afsluiten. [naam bedrijf 6] was dus niet zelf de verzekeraar (dit impliceert de term ‘gevolmachtigd agent’ reeds), maar [naam bedrijf 5] . [naam bedrijf 6] kon namens [naam bedrijf 5] optreden jegens de verzekerde, maar [naam bedrijf 5] was risicodrager. Na de overdracht van de verzekeringsportefeuille werd [naam bedrijf 8] de nieuwe verzekeraar (en dus risicodrager) in plaats van [naam bedrijf 5] . [naam bedrijf 8] heeft vervolgens [naam bedrijf 5] weliswaar als herverzekeraar ingeschakeld, maar dit betekent slechts dat zij (een deel van) het risico dat zij als verzekeraar liep, weer onderbracht bij [naam bedrijf 5] . [naam bedrijf 8] nam de plaats van [naam bedrijf 5] als verzekeraar in en werd daarmee de nieuwe contractspartij van de verzekerden. [naam bedrijf 8] beschikte na de overdracht dan ook over de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de betreffende verzekeringsovereenkomsten. Voorafgaand aan de overdracht had [naam bedrijf 5] de ‘feitelijke en exclusieve heerschappij’. [naam bedrijf 6] had dat als gevolmachtigd agent zeer zeker niet.
De rechtbank merkt nog op dat het begrip ‘portefeuille’ in artikel 4:102 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) - dat overigens alleen ziet op [naam bedrijf 6] als bemiddelaar en uitdrukkelijk niet op [naam bedrijf 6] als gevolmachtigd agent - evident een andere betekenis toekomt dan het begrip ‘portefeuille’ in de tenlastelegging. Dit artikel dient ter bescherming van de belangen van een bemiddelaar tegen het door een verzekeraar inschakelen van een andere bemiddelaar; het begrip ‘portefeuille’ wordt daarbij gebruikt om het geheel van verzekeringen aan te duiden die bij de bemiddelaar zijn ondergebracht. Dit komt overeen met de betekenis die de verdediging ook zelf in het pleidooi heeft aangehaald: ‘het geheel van relaties die de tussenpersoon onderhoudt met de verzekeringnemers’. Dit is dus iets anders dan de Arubaanse portefeuille - zoals hiervoor gedefinieerd - die onderwerp van de overdracht was.
De Arubaanse portefeuille was dus vatbaar om voor [naam bedrijf 5] waarde te hebben en [naam bedrijf 5] had voorafgaand aan de overdracht de beschikkingsmacht over de portefeuille. Door de overdracht aan [naam bedrijf 8] is de portefeuille aan de beschikkingsmacht van [naam bedrijf 5] onttrokken. De conclusie is dat de Arubaanse portefeuille moet worden gedefinieerd als een ‘goed’ en dat sprake is geweest van afgifte daarvan als bedoeld in artikel 326 Sr.
4.4.5.
Oplichtingsmiddelen
De verdediging heeft tegen een aantal oplichtingsmiddelen, die in de tenlastelegging zijn vermeld, verweer gevoerd.
4.4.5.1 Voorwenden vergunningsintrekking en noodzaak herverzekeringsconstructie
De verdediging heeft betwist dat de verdachte en/of zijn medeverdachte tegenover [naam bedrijf 5] hebben voorgewend dat de Centrale Bank van Aruba de vergunning van [naam bedrijf 5] tot het uitoefenen van het schadeverzekeringsbedrijf zou intrekken. De verklaringen van getuigen die anders hebben verklaard, zijn onvoldoende betrouwbaar, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan de medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat [naam bedrijf 5] geen vergunning meer zou krijgen en dat daarom de herverzekeringsconstructie een betere optie zou zijn. Dat in zijn correspondentie met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] niet wordt gerept over het intrekken van de vergunning, doet aan zijn beetrouwbaarheid niet af, aangezien de medeverdachte [naam medeverdachte 2] dat ook mondeling aan hem kan hebben bericht.
Dat deze mededeling in strijd was met de waarheid omdat er geen intrekking van de vergunning dreigde, volgt uit de verklaringen van [naam 8] (algemeen directeur bij [naam bedrijf 6] ), [naam 9] (executive director van de [naam bedrijf 9] ), [naam 1] (eigenaar van [naam bedrijf 6] ) en ook uit de schriftelijke beantwoording van de door de FIOD gestelde vragen door de verdachte zelf (als bijlage bij een brief van zijn raadsman aan de rechter-commissaris van 4 november 2016).
Tegenover [naam 6] (destijds het derde lid van de RvB) heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 2] zich weliswaar in algemenere bewoordingen uitgedrukt, te weten dat de toezichthoudende situatie met betrekking tot toestemming tot het uitvoeren van het verzekeringsbedrijf op Aruba aan het veranderen was, maar ook deze mededeling had het doel om voor te wenden dat de herverzekeringsconstructie noodzakelijk was om het belang van [naam bedrijf 5] in die verzekeringsportefeuille te doen behouden. Zijn verklaring is dus eveneens redengevend voor de bewezenverklaring van de noodzaak van de herverzekeringscontract.
Dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] tegenover betrokkenen op Aruba, die konden weten dat van intrekking van de vergunning geen sprake was, een andere reden heeft gegeven voor de portefeuilleoverdracht, te weten dat [naam bedrijf 5] zich als verzekeraar van de Arubaanse markt wenste terug te trekken, doet aan het oplichtingsmiddel niet af, nu deze reden eveneens in strijd was met de waarheid.
4.4.5.2 Verzwijgen belangen in [naam bedrijf 8] en geen instemming/goedkeuring RvB en RvC
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen verplichting bestond voor de verdachte om de portefeuilleoverdracht voor te leggen ter instemming aan de RvB en/of ter goedkeuring aan de RvC en dat de verdachte niet gehouden was zijn belangen in [naam bedrijf 8] bij [naam bedrijf 5] te melden.
De rechtbank stelt voorop dat zij niet zozeer moet onderzoeken of dergelijke verplichtingen op zichzelf bestonden, maar of het verzwijgen van de belangen in [naam bedrijf 8] en het niet voorleggen ter instemming dan wel goedkeuring door de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft bijgedragen aan het bewegen van [naam bedrijf 5] tot afgifte van de portefeuille.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Het kan daarbij in het midden blijven of een dergelijke portefeuilleoverdracht in het algemeen ter instemming had moeten worden voorgelegd aan de voltallige RvB of ter goedkeuring aan de RvC (hoewel de statuten op dit punt ten aanzien van de RvC duidelijk zijn). Dat geldt eveneens voor de vraag of de verdachte en zijn medeverdachte hun belangen in andere vennootschappen in het algemeen bij [naam bedrijf 5] hadden moeten melden.
In dit specifieke geval betrof het namelijk een overdracht van een wezenlijk deel van het bedrijf (een verzekeringsportefeuille is tenslotte de core business van een verzekeraar) aan een vennootschap waarin de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] zelf aanzienlijke belangen hadden. Als lid van de RvC respectievelijk de RvB van de overdragende partij en als middellijke aandeelhouders (en Commissarissen) van de overnemende partij hadden de verdachte en zijn medeverdachte ten aanzien van deze specifieke overdracht overduidelijk dubbele belangen. Het is buiten enige twijfel dat zij deze overdracht en hun dubbele belangen daarbij hadden moeten voorleggen aan de RvB en RvC. Nu de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] de overdracht en de dubbele belangen daarbij hebben verzwegen, hebben zij [naam bedrijf 5] essentiële informatie onthouden en dit heeft als onderdeel van de ‘listige kunstgrepen’ bijgedragen aan het afgeven van de portefeuille door [naam bedrijf 5] . Dit wordt nog eens onderstreept door de verklaring van [naam 7] dat de overdracht door de RvC bij een dergelijke voorlegging niet zou zijn goedgekeurd.
4.4.5.3 Conclusie
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging tegen de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen, met uitzondering van het verweer zoals besproken onder 4.4.2.
4.4.6.
Causaal verband tussen oplichtingsmiddelen en afgifte
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen samen ertoe hebben geleid dat [naam bedrijf 5] werd bewogen tot afgifte van de Arubaanse portefeuille. Het verweer van de verdediging dat [naam bedrijf 5] meerdere eigen redenen had om de portefeuille af te stoten en dat zij dus niet door de oplichtingsmiddelen is bewogen tot afgifte, honoreert de rechtbank niet.
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] is degene die - voorgelicht en gesouffleerd door de verdachte en zijn medeverdachte - als voorzitter van de RvB namens [naam bedrijf 5] de voor de overdracht benodigde stukken heeft getekend. Uit zijn verklaring blijkt dat het niet langer in aanmerking komen voor een vergunning voor hem de reden was om de portefeuille over te dragen en niet een van de andere door de verdediging genoemde redenen. Sterker nog, toen hij werd geconfronteerd met het feit dat intrekking van de vergunning niet aan de orde was, heeft hij expliciet verklaard dat er dan dus helemaal geen reden voor overdracht was.
4.5.
Bewijswaardering feiten 6 tot en met 9: medeplegen van oplichting, omkoping van anderen dan ambtenaren, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen (zaak [naam zaak 3] )
4.5.1.
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij samen met één of meer anderen en door één of meer van de in artikel 326 Sr genoemde oplichtingsmiddelen [naam bedrijf 5] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal € 573.788,43 (feit 6), dat hij zich samen met een ander of met anderen als lid van de RvC van [naam bedrijf 5] heeft laten omkopen door het aannemen van een geldbedrag van in totaal € 603.122,59 (feit 7), dat hij in vereniging feitelijk leiding heeft gegeven aan valsheid in geschrift gepleegd door [naam bedrijf 10] . dan wel dat hij zelf valsheid in geschrift heeft gepleegd (feit 8) en dat hij zich samen met één of meer anderen heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van een bedrag van in totaal € 603.122,59 (feit 9).
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen zal verklaren. De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken. Op de wederzijdse standpunten zal de rechtbank, voor zover nodig en voor zover deze niet reeds worden weerlegd door de inhoud van wettige bewijsmiddelen, hierna ingaan.
4.5.2.
De feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[naam bedrijf 10] . (hierna [naam bedrijf 10] ) is opgericht op 15 december 2005 met de verdachte als enig bestuurder. Enig aandeelhouder van [naam bedrijf 10] is [naam stichting] (hierna [naam stichting] ) met eveneens de verdachte als enig bestuurder. De door [naam stichting] uitgegeven certificaten van aandelen van [naam bedrijf 10] zijn in handen van de kinderen van de verdachte en zijn kleinkinderen.
Op de bankrekening van [naam bedrijf 10] , bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] , zijn geldbedragen ontvangen van leveranciers van [naam bedrijf 5] , te weten in totaal van [naam bedrijf 11] . (hierna [naam bedrijf 11] ) € 502.926,43, van [naam bedrijf 12] . (hierna [naam bedrijf 12] ) € 14.713,77 en van [naam bedrijf 13] . (voorheen genaamd [naam bedrijf 14] , hierna [naam bedrijf 13] ) € 85.482,39.
4.5.3.
De leveranciers
De rechtbank merkt op dat het opvallend is dat de verdachte in zijn rol als commissaris van [naam bedrijf 5] drie voornoemde leveranciers persoonlijk heeft benaderd op het operationeel vlak dat doorgaans behoort tot het reguliere takenpakket van de RvB van [naam bedrijf 5] . De hiervoor genoemde leveranciers hebben het volgende verklaard.
[naam bedrijf 11] :
[naam 10] (hierna [naam 10] ), commercieel medewerker bij [naam bedrijf 11] , heeft verklaard dat [naam bedrijf 11] sinds eind jaren negentig feesten organiseerde voor [naam bedrijf 5] . De verdachte heeft hem na zijn aftreden als voorzitter van de RvB benaderd en liet doorschemeren dat zijn opvolger verandering wilde en dat [naam bedrijf 11] geen verdere bedrijfsevenementen zou mogen organiseren voor [naam bedrijf 5] . De verdachte vertelde hem dat hij nog steeds aan de knoppen draaide en stelde voor dat [naam bedrijf 10] voor een provisie van 15% van het door [naam bedrijf 11] aan [naam bedrijf 5] gefactureerde bedrag, haar invloed zou aanwenden bij [naam bedrijf 5] om [naam bedrijf 11] in het zadel te houden. [naam 10] aanvaardde dit voorstel uit vrees opdrachten van [naam bedrijf 5] te verliezen. De eerste provisie is vervolgens in 2006 aan [naam bedrijf 10] betaald voor een personeelsfeest van [naam bedrijf 5] in het Inntel in Rotterdam. Hiervoor heeft [naam bedrijf 10] een factuur gestuurd met daarop de omschrijving: bemiddelingsfee. In de daarop volgende jaren heeft [naam bedrijf 11] nog een aantal feesten georganiseerd en daarvoor volgden ook facturen van [naam bedrijf 10] . [naam 10] heeft over de bedragen op deze facturen verklaard dat deze 15% van het factuurbedrag aan [naam bedrijf 5] uitmaken. Ook heeft hij aangegeven dat er nooit een contract is geweest tussen [naam bedrijf 10] en [naam bedrijf 11] . Volgens [naam 10] veranderde er feitelijk niets na de afspraak met de verdachte, maar was [naam bedrijf 11] een doorgeefluik, omdat de factuur van [naam bedrijf 10] werd doorberekend aan [naam bedrijf 5] . Voorts heeft hij verklaard dat toen de verdachte uit de RvC ging, hij gelijk is gestopt met de betaling van de provisie. De bemiddelingsfee die door [naam bedrijf 10] aan [naam bedrijf 11] in rekening werd gebracht, werd door [naam bedrijf 11] niet kenbaar gemaakt aan [naam bedrijf 5] . De ‘speciale fee’ die [naam bedrijf 11] in rekening bracht, heeft [naam 10] indertijd niet besproken binnen [naam bedrijf 5] .
[naam bedrijf 12] :
[naam 11] heeft verklaard dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] hem in 2006 het voorstel deed dat [naam bedrijf 12] ICT- en consultancydiensten voor [naam bedrijf 5] zou verrichten op het terrein van industriële verzekeringen. [naam bedrijf 12] bezat daarvan onvoldoende kennis en wilde de opdracht teruggeven. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] stelde vervolgens voor dat [naam bedrijf 12] die ontbrekende kennis zou inkopen bij hem en zijn vader (de verdachte), tegen een provisie van 10% van het aan [naam bedrijf 5] gefactureerde bedrag, te betalen aan [naam bedrijf 10] , het bedrijf van zijn vader. [naam bedrijf 12] is ingegaan op het hem gedane aanbod en heeft vervolgens facturen aan [naam bedrijf 5] gestuurd, waarna hij van [naam bedrijf 10] facturen ontving ter hoogte van 10% van het gefactureerde bedrag. [naam 11] heeft verder verklaard dat [naam bedrijf 12] vanaf de e-mailwisseling van begin mei 2007 (D-058 en D-059) de betalingen aan [naam bedrijf 10] doorberekende aan [naam bedrijf 5] . Aan [naam bedrijf 5] werd een opslag in rekening gebracht van 25%, waarin - voor [naam bedrijf 5] niet zichtbaar - was inbegrepen een percentage voor [naam bedrijf 10] . Als [naam bedrijf 12] niet aan [naam bedrijf 10] had hoeven betalen, zou de opslag voor [naam bedrijf 5] 15% zijn geweest, aldus [naam 11] . Vanaf dat moment was de betaling door [naam bedrijf 12] aan [naam bedrijf 10] dus kostenverhogend voor [naam bedrijf 5] . Over de door [naam bedrijf 10] aan [naam bedrijf 12] verstuurde facturen heeft [naam 11] verklaard dat hij nooit zakelijk contact heeft gehad met de verdachte, dat het niet duidelijk was welke diensten aan deze facturen ten grondslag lagen en dat de omschrijving op de facturen van [naam bedrijf 10] niet juist was. [naam bedrijf 12] heeft nooit gesproken met [naam bedrijf 5] over betalingen aan [naam bedrijf 10] .
[naam bedrijf 13] :
Uit een onderzoeksrapport dat in opdracht van [naam bedrijf 13] is opgesteld komt naar voren dat [naam bedrijf 10] zonder tegenprestatie een provisie van 8% over de door [naam bedrijf 13] geleverde bestellingen van kantoormeubilair ontving en dat er door een oud-medewerker van [naam bedrijf 13] een ontoelaatbare afspraak over kickbackbetalingen was gemaakt met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Na ontdekking daarvan door een medewerker van [naam bedrijf 13] , werd gebeld naar [naam verdachte] , waarop hij behoorlijk vijandig reageerde. Enige tijd daarna hebben twee medewerkers van [naam bedrijf 13] gesproken met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en zij hebben gezegd dat [naam bedrijf 13] zou stoppen met de betalingen omdat daar tegenover geen activiteiten stonden. Daarop dreigde de medeverdachte [naam medeverdachte 2] alle betrekkingen tussen [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 13] te verbreken.
4.5.4.
Ontbreken van tegenprestaties
De verdediging voert aan dat de verdachte met medeweten van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] met de hiervoor genoemde leveranciers van [naam bedrijf 5] legale afspraken heeft gemaakt over bemiddelings- en advieswerkzaamheden tegen vergoeding. De afspraak was dat de verdachte beschikbaar was voor bemiddeling, ondersteuning en advies als [naam bedrijf 11] de opdracht voor het organiseren van bedrijfsfeesten voor [naam bedrijf 5] dreigde te verliezen. Voor [naam bedrijf 12] was de verdachte op afroep beschikbaar voor informatievoorziening op het gebied van industrie- en herverzekering en met [naam bedrijf 13] en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] kwam de verdachte overeen dat hij als bemiddelaar zou optreden bij de aanschaf van kantoormeubilair door [naam bedrijf 5] . Er zijn (bemiddelings)diensten verricht waarbij de beschikbaarheid van de verdachte ook als een dienst moet worden gezien.
De rechtbank is gelet op de bovengenoemde verklaringen van de leveranciers echter van oordeel dat het initiatief tot het maken van de bovengenoemde afspraken uitging van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Tevens is zij van oordeel dat de door de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] gemaakte afspraken met de leveranciers over de te betalen bedragen niet zijn gebaseerd op reële economische (tegen)prestaties van de zijde van [naam bedrijf 10] . Zij overweegt daartoe verder nog het volgende.
De door de verdachte gemaakte afspraken met [naam bedrijf 11] en [naam bedrijf 13] behelzen in feite niets anders dan dat een vergoeding werd betaald voor het in stand laten van de bestaande zakelijke relatie met [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 12] ging slechts akkoord met de opslag voor [naam bedrijf 10] om de zakelijke opdracht voor het automatiseringsproject van [naam bedrijf 5] te verkrijgen. Dat door de verdachte via [naam bedrijf 10] daadwerkelijk bemiddelings- of advieswerkzaamheden verricht zijn voor de leveranciers, zoals op de door [naam bedrijf 10] aan hen gestuurde facturen vermeld staat, is niet gebleken. Het dossier bevat daarvoor geen aanknopingspunten en de verdachte heeft ook nagelaten (afdoende) te concretiseren en te onderbouwen welke werkzaamheden hij heeft verricht, wanneer, op welke wijze et cetera.
De rechtbank wijst er verder nog op dat uit de verklaring van [naam 10] blijkt dat er nooit een contract is geweest met [naam bedrijf 10] en dat er feitelijk niets veranderde na de afspraak met de verdachte. Dit vindt steun in de schriftelijke reactie van de verdachte op vragen van de FIOD. Hierin stelt de verdachte dat [naam bedrijf 11] de opdracht niet dreigde kwijt te raken gedurende de looptijd van de afspraak tussen hem en [naam bedrijf 11] , waardoor er door [naam bedrijf 10] of door hem geen actie hoefde te worden ondernomen. Hieruit volgt dat de verdachte geen activiteiten heeft verricht en geen daadwerkelijke (economische) prestatie heeft geleverd.
Ook wordt in aanmerking genomen dat de opdracht aan [naam bedrijf 12] vanuit commercieel oogpunt onlogisch en objectief onverklaarbaar is, omdat [naam bedrijf 12] juist de benodigde kennis op het terrein van industriële verzekeringen miste. Om die reden wilde [naam bedrijf 12] aanvankelijk de opdracht niet hebben. Dat de verdachte [naam bedrijf 12] heeft geadviseerd op voornoemd gebied blijkt niet uit de verklaringen van [naam 11] . Hij heeft immers verklaard dat hij de benodigde kennis ontving van [naam bedrijf 5] en van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en dat hij geen zakelijk contact heeft gehad met de verdachte.
Hieruit volgt dat door [naam bedrijf 10] c.q. de verdachte evenmin reële economische prestaties voor [naam bedrijf 12] zijn verricht. Dat de prestatie bestond uit het beschikbaar zijn van de verdachte, zoals de verdediging heeft gesteld, volgt de rechtbank niet. Door de verdachte is niet geconcretiseerd wat dit beschikbaar zijn inhoudt (bijvoorbeeld welke inspanningen hij daarvoor heeft verricht dan wel wat hij daarvoor heeft moeten nalaten), welke afspraken daarover zouden zijn gemaakt etcetera.
Ten aanzien van [naam bedrijf 13] overweegt de rechtbank dat het opvallend is dat de verdachte zich als lid van de RvC zou hebben beziggehouden met een activiteit op operationeel niveau als de aanschaf van kantoormeubilair voor de onderneming, te meer omdat niet is gesteld of gebleken dat de verdachte over relevante expertise beschikte op het gebied van kantoorinventarissen. Daarnaast blijkt uit het dossier niet waaruit de beweerde bemiddelingswerkzaamheden zouden hebben bestaan. Ook ten aanzien van [naam bedrijf 13] blijkt dus niet van enige (economische) tegenprestatie door de verdachte.
Het oordeel dat de door de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] gemaakte afspraken met de leveranciers niet zijn gebaseerd op reële (tegen)prestaties van de zijde van [naam bedrijf 10] c.q. de verdachte wordt niet anders door het feit dat de verdachte - zoals de verdediging naar voren heeft gebracht - in de periode dat hij lid was van de RvC van [naam bedrijf 5] via [naam bedrijf 10] als opdrachtnemer tegen betaling werkzaamheden heeft verricht voor (onder andere het project [naam project] van) [naam bedrijf 5] . Hieruit volgt immers niet dat ook ten aanzien van de drie in de tenlastelegging genoemde leveranciers sprake is van reële werkzaamheden.
Wat daarnaast opvalt, is dat de betreffende afspraken in geen van de genoemde gevallen zijn vastgelegd in schriftelijke en ondertekende contracten (zoals bij de werkzaamheden van de verdachte als opdrachtnemer van [naam bedrijf 5] wel het geval is), zodat deze voor derden niet zichtbaar of controleerbaar zijn.
De rechtbank komt op grond van alles wat hiervoor is overwogen tot het oordeel dat de door de drie leveranciers aan [naam bedrijf 10] gedane betalingen (tot een totaalbedrag van € 603.122,59) moeten worden gekwalificeerd als steekpenningen. De op de facturen van [naam bedrijf 10] vermelde omschrijvingen (‘bemiddelings- en/of advieswerkzaamheden’) zijn dan ook in strijd met de waarheid en dus vals. Deze facturen waren kennelijk louter bedoeld om de ware aard van de betalingen te verhullen en derden te misleiden. Het moest lijken of tegenover deze betalingen reële en legale tegenprestaties stonden en daartoe zijn de betreffende facturen (onder meer richting de accountant en de fiscus: zie D-373 en D-374) ook gebruikt. Nu het opmaken van de (onjuiste) facturen heeft plaatsgevonden in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van [naam bedrijf 10] kan dit als zodanig aan haar worden toegerekend. Nu de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedragingen, is hij daarvoor op grond van artikel 51 Sr strafbaar.
4.5.5.
Doorbelasting aan [naam bedrijf 5]
De verdediging heeft aangevoerd dat de fees door de drie bedrijven ten laste van hun eigen resultaat zouden worden gebracht en niet prijsverhogend zouden werken voor [naam bedrijf 5] . De verdachte had dit zo bedongen en hij wist niet dat [naam bedrijf 11] en [naam bedrijf 13] de fees toch hebben doorbelast aan [naam bedrijf 5] , terwijl [naam bedrijf 12] dit abusievelijk gedaan heeft bij enkele facturen, aldus de verdediging.
Uit de verklaringen van de leveranciers en andere bewijsmiddelen volgt dat de drie leveranciers de door hen aan [naam bedrijf 10] betaalde steekpenningen hebben doorberekend aan [naam bedrijf 5] , voor wat betreft [naam bedrijf 12] in ieder geval met ingang van mei 2007. Dat door de verdachte anders zou zijn bedongen en dat de verdachte niet wist dat de betalingen werden doorbelast aan [naam bedrijf 5] , vindt geen steun in het dossier. Uit de e-mail van 7 mei 2007 van [naam bedrijf 12] aan de medeverdachte [naam medeverdachte 2] blijkt onder meer dat [naam bedrijf 12] niet de toeslag voor [naam bedrijf 10] voor zijn rekening wil nemen. [naam bedrijf 12] schrijft dat hij de laatste factuur wil verhogen met een administratieve toeslag om zijn kosten te dekken en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] gaat daar per e-mail van diezelfde datum mee akkoord, ook voor toekomstige facturen. Deze e-mails zijn vervolgens kort daarna door de medeverdachte [naam medeverdachte 2] doorgezonden naar de verdachte (D-289). Ook de hiervoor in de verklaring van [naam 11] genoemde e-mailwisseling van mei 2007, waarin werd gesproken over de aan [naam bedrijf 5] in rekening gebrachte opslag van 25%, waarin een percentage voor [naam bedrijf 10] was inbegrepen, is aan de verdachte doorgezonden (D 058, D-059).
Voor de goede orde merkt de rechtbank nog op dat bij de berekening van het in de tenlastelegging in feit 6 ten aanzien van [naam bedrijf 12] vermelde bedrag (waarover hieronder meer), de facturen van vóór mei 2007 en facturen van na de hiervoor bedoelde
e-mailwisseling van mei 2007 waar tegenover geen factuur van [naam bedrijf 10] stond, niet zijn meegenomen (D-306).
Dat op een factuur van [naam bedrijf 10] aan [naam bedrijf 13] een aantekening is aangetroffen met als omschrijving ‘boeken ten laste van project [naam project] ’, een projectcode die [naam bedrijf 13] aan [naam bedrijf 5] heeft toegekend, maakt het oordeel dat de aan [naam bedrijf 10] c.q. de verdachte betaalde steekpenningen zijn doorbelast aan [naam bedrijf 5] niet anders. Afgezien van het feit dat niet bekend is door wie deze aantekening is geplaatst, gaat het daarbij slechts om één enkele factuur betreffende één leverancier, terwijl uit de betreffende formulering naar het oordeel van de rechtbank niet valt af te leiden dat geen doorberekening zou plaatsvinden. Het kan juist een indicatie zijn dat de kosten niet drukken op [naam bedrijf 13] omdat deze dienen te worden doorbelast bij facturatie aan [naam bedrijf 5] . Dit vindt steun in een brief van 20 juni 2006 (D-061) van [naam bedrijf 13] aan [naam bedrijf 10] . Hierin schrijft [naam bedrijf 13] dat het bedrag van de facturen van [naam bedrijf 10] steeds zal worden uitgekeerd door [naam bedrijf 13] na ontvangst van de betaling van de desbetreffende levering door [naam bedrijf 5] . Dit wijst erop dat [naam bedrijf 13] kennelijk eerst betaling van die bedragen door [naam bedrijf 5] verlangde en dus kennelijk de bedragen niet voor eigen rekening wilde nemen.
4.5.6.
Onbekendheid bij [naam bedrijf 5] van betalingen aan [naam bedrijf 10]
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat de door [naam bedrijf 10] c.q. de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] met de in de tenlastelegging vermelde leveranciers gemaakte afspraken, de in dat kader betaalde bedragen en de doorbelasting daarvan door de leveranciers aan [naam bedrijf 5] , bekend waren bij [naam bedrijf 5] , zoals door de verdediging is betoogd.
Dit volgt al uit de inhoud van de afgelegde verklaringen van de leveranciers. Daarnaast hebben [naam 7] (destijds voorzitter van de RvC), [naam 12] (destijds lid van de RvB) en [naam 13] (bedrijfsjurist [naam bedrijf 5] ) verklaard dat zij hiervan niet op de hoogte waren. Zo heeft [naam 7] verklaard dat hij wist dat de verdachte naast zijn vergoeding als commissaris een passende vergoeding voor zijn (extra) werkzaamheden voor het project [naam project] zou ontvangen, maar dat hij niet wist van facturen van en betalingen aan [naam bedrijf 10] van/door de in de tenlastelegging genoemde leveranciers. [naam 7] verklaarde verder dat de verdachte niet alleen had moeten melden dat hij via [naam bedrijf 10] bedragen ontving van zakelijke relaties van [naam bedrijf 5] , maar dat hij dit helemaal niet had moeten doen. Uit de verklaring van [naam 7] volgt dat hij - als hij van de betalingen aan [naam bedrijf 10] c.q. de verdachte zou hebben geweten - onmiddellijk het vertrouwen in de verdachte zou hebben opgezegd en er op aan gedrongen zou hebben om hem te laten aftreden als commissaris.
Daarnaast is het naar het oordeel van de rechtbank ook volstrekt onaannemelijk dat [naam bedrijf 5] , als zij wel wetenschap heeft gehad van de doorberekening van de betalingen aan haar, hiermee zou hebben ingestemd, omdat hier geen enkel zakelijk of economisch belang van [naam bedrijf 5] mee was gediend.
De rechtbank is verder van oordeel dat de door de verdediging gestelde wetenschap van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in zijn functie als voorzitter van de RvB van [naam bedrijf 5] van de betalingen door de leveranciers aan [naam bedrijf 10] , welke wetenschap overigens door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] ontkend wordt, op grond van diens rol als medeverdachte in het onderhavige dossier en gezien de aard van de inmiddels jegens hem bewezenverklaarde feiten, niet aan [naam bedrijf 5] kan worden toegerekend.
Andere aanknopingspunten voor het achterhouden van de afspraken over de betalingen voor [naam bedrijf 5] zijn onder andere te vinden in een e-mailwisseling in de periode van 5 januari tot en met 7 januari 2006 tussen de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en [naam bedrijf 12] (D-279) waarin de medeverdachte [naam medeverdachte 2] aangeeft dat [naam 14] (werkzaam bij [naam bedrijf 5] ) niets mocht weten van de ‘achterkant’, daarmee kennelijk doelend op de prijsafspraken. De rechtbank wijst in dat verband ook nogmaals op de inhoud van het aan de verdachte doorgezonden e-mailverkeer van 14 mei 2007 (D-059) tussen de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en [naam bedrijf 12] , handelend over een verborgen administratieve opslag van 25% voor administratie, debiteurenrisico, projectcontrole en commissie [naam bedrijf 10] .
De rechtbank is op grond van wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de afspraken tussen de leveranciers en [naam bedrijf 10] en de wijze waarop daaraan vorm en inhoud werd gegeven, enkel dienden om [naam bedrijf 5] , zonder dat zij dit wist, te laten opdraaien voor de steekpenningen die aan [naam bedrijf 10] werden betaald. Door het bovengenoemde samenstel van heimelijke handelingen is [naam bedrijf 5] telkens bewogen tot de in de tenlastelegging onder 6 genoemde afgifte van geldbedragen.
Verder leidt wat hiervoor is overwogen tot het oordeel dat de verdachte de ontvangst van de betalingen door de leveranciers in strijd met de goede trouw tegenover zijn lastgever heeft verzwegen, terwijl de verdachte als normadressaat als bedoeld in artikel 328ter Sr gehouden was om dit te melden aan [naam bedrijf 5] .
De rechtbank merkt volledigheidshalve ten aanzien van het onder feit 6 met betrekking tot [naam bedrijf 12] genoemde bedrag van € 8.362,00 op dat zij twee kennelijke invoerfouten heeft geconstateerd in de tabel op pagina 42 van het proces-verbaal 5-OPV en de onderliggende spreadsheet (D-306). Dit wordt onder de bewijsmiddelen nader toegelicht. Het totaalbedrag dat door [naam bedrijf 5] is afgegeven in het kader van de door [naam bedrijf 12] aan [naam bedrijf 10] betaalde opslagen bedraagt € 8.382,00 en geen € 8.362,00, zoals in de dagvaarding onder feit 6 is genoemd. De rechtbank zal het tenlastegelegde bedrag van € 8.362,00 bewezen verklaren, omdat dit minder is dan € 8.382,00.
4.5.7.
Rol van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] in [naam bedrijf 10]
Volgens de verdediging is er geen sprake van medeplegen. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft op verzoek slechts administratieve ondersteuning verleend aan de verdachte.
De rechtbank volgt dit verweer niet en is van oordeel dat sprake is van medeplegen van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en de verdachte bij de oplichting van [naam bedrijf 5] en van medeplegen van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en [naam bedrijf 10] bij de tenlastegelegde valsheid in geschrift. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit de door de medeverdachte [naam medeverdachte 2] verzonden e-mails met bijgevoegde [naam bedrijf 10] -facturen van 19 juli 2007 (D-072, 21-23) leidt de rechtbank af dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] wist dat [naam bedrijf 10] een bedragen aan [naam bedrijf 11] in rekening had gebracht.
Verder schrijft de medeverdachte [naam medeverdachte 2] in een e-mail van 28 november 2006 (D-058) aan de verdachte dat [naam bedrijf 12] een onderzoek voor [naam bedrijf 5] zal doen en dat in de totaalprijs voor dit onderzoek de [naam bedrijf 10] -commissie ter hoogte van 15% zit. De verdachte moet dus niet vergeten een factuur voor dat bedrag te sturen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze e-mail en tevens uit de e-mails van juni 2006 (D-057) en mei 2007 (D-059) dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] ten aanzien van [naam bedrijf 12] ook een sturende rol had. De rechtbank wijst in dat kader ook nog op de aan de verdachte doorgezonden e-mails van 15 tot en met 17 december 2006 (D-371) tussen [naam bedrijf 12] en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] , die van 16 september 2007 tussen de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en de verdachte (D-283) en de hiervoor genoemde e-mails uit de periode van 5 januari tot en met 7 januari 2006 tussen de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en [naam bedrijf 12] (D-279) waarin de medeverdachte [naam medeverdachte 2] aangeeft dat [naam 14] (werkzaam bij [naam bedrijf 5] ) niets mocht weten van de ‘achterkant’. Uit al deze e-mails komt naar voren dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] actief en sturend betrokken is geweest bij de factuurstroom van [naam bedrijf 10] naar [naam bedrijf 12] en daarmee bij de aan [naam bedrijf 10] te verrichten betalingen.
De medeverdachte [naam medeverdachte 2] wist ook dat er bij [naam bedrijf 13] sprake was van het betalen van steekpenningen aan [naam bedrijf 10] en dreigde jegens de medewerkers van [naam bedrijf 13] - nadat was ontdekt dat sprake was van betaling van steekpenningen door [naam bedrijf 13] - dat hij alle betrekkingen tussen [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 13] zou verbreken. Dit kan niet anders bedoeld zijn dan om deze medewerkers te bewegen tot continuering van de betaling van steekpenningen aan [naam bedrijf 10] .
Tot slot wijst de rechtbank erop dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] ook actief betrokken is geweest bij de contacten met de accountant, betreffende de aangifte omzetbelasting september 2007 van [naam bedrijf 10] (D-373) en dat hij per e-mail zowel het inkoop- als het verkoopboek van [naam bedrijf 10] heeft verstrekt aan de accountant (D-374).
Gelet op het bovenstaande en de inhoud van de overige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] niet enkel een ondersteunende en administratieve rol voor de verdachte heeft vervuld, maar dat hij een essentiële en intensieve rol had bij de (onjuiste) facturering door [naam bedrijf 10] en de betalingen van steekpenningen door de leveranciers aan [naam bedrijf 10] en bij het verborgen houden en doorberekenen daarvan voor/aan [naam bedrijf 5] , en daarmee bij de oplichting van [naam bedrijf 5] . Er is dan ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [naam bedrijf 10] , de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en de verdachte.
4.5.8.
Gewoontewitwassen
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het door [naam bedrijf 10] van de voornoemde leveranciers ontvangen bedrag van in totaal € 603.122,59 van misdrijf afkomstig is. Dit geldbedrag is verkregen door een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de in art. 420bis Sr genoemde delictsgedragingen, namelijk de door [naam bedrijf 10] (in vereniging) gepleegde valsheid in geschrift. De betalingen door de leveranciers (en niet door [naam bedrijf 5] ) zijn immers verricht op basis van de valse facturen van [naam bedrijf 10] . De rechtbank verwerpt dus het verweer van de verdachte dat de valsheid in geschrift niet het gronddelict kan zijn.
Dat de aan [naam bedrijf 5] op de facturen in rekening gebrachte omzetbelasting eventueel door [naam bedrijf 5] verrekend zou kunnen worden en het benadelingsbedrag dan lager is, maakt niet dat er geen bewezenverklaring kan volgen van het volledige in de tenlastelegging genoemde bedrag. De in rekening gebrachte en betaalde omzetbelasting maakte deel uit van de door [naam bedrijf 10] gefactureerde en dus van de uit misdrijf afkomstige geldbedragen.
Gelet hierop en gelet op de uitkeringen in de tenlastegelegde periode van geldbedragen van de bankrekening van [naam bedrijf 10] aan de verdachte, de medeverdachte [naam medeverdachte 2] , [naam 15] , [naam 16] en aan derden, en de contante opnames van die bankrekening, is ook sprake van het overdragen, omzetten en gebruik maken van uit misdrijf afkomstige geldbedragen.
De rechtbank komt op grond van dit alles, mede gelet op wat hiervoor is overwogen over de rol van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] in [naam bedrijf 10] , tot de onderstaande bewezenverklaring van het onder 9 onder a. tenlastegelegde.
Het verweer dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit wordt dan ook verworpen.
4.6.
Bewezenverklaring feiten 1 tot en met 9
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 9 redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 9 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 juni 2003 tot en met 20 augustus 2003 te Rotterdam en Oranjestad Aruba, tezamen en in vereniging met een ander een deel van de bedrijfsadministratie van [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) - zijnde dat deel van) die
bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt , immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader toen aldaar, zakelijk weergegeven, in dat deel van die bedrijfsadministratie een valse factuur van Aruba Real Estate met factuurnummer [nummer factuur] d.d. 'june 2003' gericht aan [naam bedrijf] (DA-013) doen of laten opnemen, bestaande die valsheid hierin dat in voornoemde factuur valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat Aruba Real Estate diensten en werkzaamheden heeft verricht aan [naam bedrijf] in de periode '31052002 - 01062003', terwijl in werkelijkheid in die periode Aruba Real Estate niet meer bestond en die diensten en werkzaamheden niet zijn verricht door Aruba Real Estate, zulks met het oogmerk om dat deel van deze bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
2.
hij in de periode van 21 augustus 2003 tot en met 3 oktober 2003 te Rotterdam en/of Oranjestad Aruba, tezamen en in vereniging met een ander
(telkens) opzettelijk één of meer goed(eren), te weten geldbedragen van AWG 72.000,- (omgerekend $ 40.000,-) (DA-016) en AWG 614.100 (omgerekend $ 345.000,-) ( D-021) die toebehoorden aan [naam bedrijf]
(hierna: [naam bedrijf] ), en welk(e) goederen verdachte en zijn mededader telkens uit hoofde van hun persoonlijke dienstbetrekking als lid en voorzitter van de raad van bestuur van [naam bedrijf] , onder zich hadden, telkens wederrechtelijk heeft toegeëigend.
3.
hij in de periode van 7 augustus 2003 tot en met 23 oktober 2003 te Rotterdam en Oranjestad Aruba ,
tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels
[naam bedrijf 6] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van AWG 720.900,- (omgerekend $ 405.000,-) (DA-017), hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- een faxbericht gestuurd naar [naam bedrijf 6] en/of [naam 1] met het verzoek om een bedrag van $ 345.000,- over te maken naar ' [naam bedrijf] ' onder vermelding van 'projectkosten systeem-implementatie' en- op dat faxbericht voorgewend dat rekeningnummer [rekeningnummer 1] een Arubaanse bankrekening van [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) was en
- ( nadat gebleken is dat door [naam bedrijf 6] voornoemd bedrag naar de reguliere Arubaanse bankrekening van [naam bedrijf] is overgemaakt) telefonisch aan [naam 1] meegedeeld dat het bedrag naar de verkeerde bankrekening op Aruba is overgemaakt en
- een faxbericht gestuurd naar [naam bedrijf 6] en/of [naam 1] met wederom het verzoek om $ 405.000,- over te maken naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van ' [naam bedrijf] ' onder vermelding van 'projectkosten systeem-implementatie',
waardoor die [naam bedrijf 6] werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.
4.
hij in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 13 februari 2007 te Rotterdam en Oranjestad Aruba ,
tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels
[naam bedrijf 5] (hierna: [naam bedrijf 5] ) heeft bewogen tot
- de afgifte van een geldbedrag van (circa) $ 147.500,- (DA-079 p.13), ,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- voorgewend dat het een aankoop van onroerend goed door [naam bedrijf 5] betrof waarbij sprake is van een beleggingsobject en het onroerend goed daarnaast dient voor eigen gebruik/accommodatie tijdens verblijf op Aruba door [naam bedrijf 5] medewerkers, en
- vervolgens het onroerend goed ' [naam pand] ' door [naam bedrijf 5] laten aankopen zonder dat de voltallige raad van bestuur van [naam bedrijf 5] hiermee heeft ingestemd en de raad van commissarissen van [naam bedrijf 5] om goedkeuring is gevraagd, en
- voorgewend dat [naam 3] de verkoper is van het onroerend goed ' [naam pand] ',
waardoor die [naam bedrijf 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
5.
hij in de periode van 1 juni 2007 tot en met 21 april 2008 te Rotterdam en Noordwijk en Oranjestad Aruba tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen f door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels
[naam bedrijf 5] (hierna: [naam bedrijf 5] ) heeft bewogen tot
- de afgifte van de Arubaanse verzekeringsportefeuille, en de daaraan ten grondslag liggende verzekeringspolissen van [naam bedrijf 5] voor een (symbolisch) bedrag van 1,00 AWG (D-141 p.3), hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- voorgewend dat de Centrale Bank van Aruba de vergunning voor [naam bedrijf 5] tot het uitoefenen van het schadeverzekeringsbedrijf zal intrekken, en
- voorgewend dat herstructurering en/of een herverzekeringsconstructie noodzakelijk is om het belang van [naam bedrijf 5] in die verzekeringsportefeuille te doen behouden, en
- het alternatief aangedragen om de verzekeringsportefeuille in een nieuwe
verzekeringsmaatschappij genaamd [naam bedrijf 8] (hierna [naam bedrijf 8] )
onder te brengen, en- verhuld/verzwegen dat hij, verdachte, en zijn mededader) (een meerderheidsbelang
enzeggenschap hebben in [naam bedrijf 8] , en
- een overeenkomst tot overdacht van de Arubaanse verzekeringsportefeuille met [naam bedrijf 8] gesloten zonder dat de voltallige raad van bestuur van [naam bedrijf 5] hiermee heeft ingestemd en/of de raad van commissarissen van [naam bedrijf 5] om goedkeuring is gevraagd,
waardoor die [naam bedrijf 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
6.
hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 11 april 2013 te Rotterdam en Noordwijk en Leiden en Waddinxveen en Baarn tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels [naam bedrijf 5] (hierna: [naam bedrijf 5] ) telkens heeft bewogen tot de afgifte van
- een totaalbedrag van (circa) 502.926,43 euro ( [naam bedrijf 11] ) en
- een totaalbedrag van (circa) 8.362,- euro ( [naam bedrijf 12] ) en
- een totaalbedrag van (circa) 62.500,- euro ( [naam bedrijf 13] ),
,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid telkens
- facturen ten name van
- [naam bedrijf 15] en [naam bedrijf 11] (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 40) en
- [naam bedrijf 12] . (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 42) en
- [naam bedrijf 13] (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 43 en 44),
opgemaakt en laten opmaken, en
- op die facturen te hoge/opgehoogde factuurbedragen vermeld en laten vermelden, en
- verhuld/verzwegen dat een opslag ten behoeve van [naam bedrijf 10] . in de factuurbedragen is inbegrepen, en
- die facturen aan [naam bedrijf 5] ter attentie van [naam 17] toegezonden en/of doen toekomen, en
- die facturen voor betaling geaccordeerd en aan de afdeling Financiële Administratie van [naam bedrijf 5] toegezonden en/of doen toekomen,
waardoor die [naam bedrijf 5] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.
7.
hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 11 april 2013 te Rotterdam en Leiden en Noordwijk , meermalen
anders dan als ambtenaar, namelijk als lid van de raad van commissarissen van
[naam bedrijf 5] , naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, giften ,
namelijk enige geldbedragen te weten:
- een totaal bedrag van (circa) 502.926,43 euro ( [naam bedrijf 11] ) (5-OPV-001 p. 16). en
- een totaal bedrag van (circa) 14.713,77 euro ( [naam bedrijf 12] ) (5-OPV-001 p. 16) en
- een totaal bedrag van (circa) 85.482,39 euro ( [naam bedrijf 13] ) (5-OPV-001 p. 17/18),
heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn lastgever.
8.
[naam bedrijf 10] . in de periode van 1 april 2006 tot en met 30 april 2013 te Rotterdam en Leiden en Noordwijk tezamen en in vereniging met een anderfacturen ten name van [naam bedrijf 10] . gericht aan:
- [naam bedrijf 11] (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 47/48) en
- [naam bedrijf 12] . (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 48) en
- [naam bedrijf 13] (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 49),
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt , immers heeft die [naam bedrijf 10] . en haar mededader toen en daar
valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op die facturen voorgedaan dat [naam bedrijf 10] . bemiddelings- en/of advieswerkzaamheden heeft verricht
terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte,, telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
9.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2006 tot en met 28 januari 2016 te Rotterdam en Leiden en Noordwijk, tezamen en in vereniging met anderen,
a.
één voorwerp, te weten een totaalbedrag van (circa) 603.122,59 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en omgezet, en van genoemde voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt
4.7
Bewezenverklaring feit 10
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 10 redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde bij de politie heeft bekend en de verdediging nadien geen vrijspraak heeft bepleit maar zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
10.
hij op 20 mei 2014 te Noordwijk één wapen van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur (merk: Ingram, type; M11), en een patroonmagazijn (zijnde een onderdeel en/of hulpstuk specifiek bestemd en/of van wezenlijke aard voor voornoemd automatisch pistoolmitrailleur) en munitie van categorie III, te weten 100 (scherpe) 9 mm patronen (merk: Sellier & Bellot, model: F.M.J.), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van valsheid in geschrift;
2.
medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
3.
medeplegen van oplichting;
4.
medeplegen van oplichting;
5.
medeplegen van oplichting;
6.
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
7.
anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last, heeft gedaan of heeft nagelaten, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd;
8.
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
9.
medeplegen van gewoontewitwassen;
10.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
In 2003 hebben de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] geldbedragen van respectievelijk $ 40.000,- en $ 345.000,- van hun werkgever verduisterd. Zij hebben daartoe een valse factuur van $ 40.000,- opgemaakt en deze laten opnemen in de administratie van [naam bedrijf 5] . Dit bedrag is van de reguliere bankrekening van [naam bedrijf 5] op Aruba overgemaakt naar een door de verdachte en de medeverdachte speciaal geopende bankrekening op Aruba, de zogeheten geheime [naam bedrijf] -bankrekening. Dit bedrag is daarna bij helfte verdeeld en naar hun eigen privérekening doorgesluisd. Het bedrag van $ 345.000,- is door [naam 1] , de gevolmachtigd verzekeringsagent van [naam bedrijf 5] op Aruba, naar [naam bedrijf 5] overgeboekt, en dit geld is korte tijd later doorgestort naar de geheime [naam bedrijf] -rekening. Voorts heeft de verdachte samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] [naam bedrijf 6] opgelicht door die [naam bedrijf 6] voor te spiegelen dat hij het bedrag op de verkeerde bankrekening had gestort met daarbij vermelding van de geheime [naam bedrijf] -rekening als het juiste rekeningnummer van [naam bedrijf 5] .
In 2006 heeft de verdachte zich, samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , wederom schuldig gemaakt aan oplichting, in dit geval van [naam bedrijf 5] via een zogeheten ABCD-constructie, door het bedrijf (via een tussenpersoon) een woning op Aruba te laten aankopen als zogenaamd beleggingsobject en daarbij te verdoezelen dat hij deze woning kort daarvoor had verkocht aan die tussenpersoon en dat deze woning al in 2005 zijn eigendom was geworden. De verdachte heeft zich door deze transactie verrijkt met een bedrag van $ 142.500,-.
In 2008 heeft de verdachte, samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] , zijn zoon - die toen lid was van de raad van bestuur van [naam bedrijf 5] -, opnieuw [naam bedrijf 5] opgelicht door [naam bedrijf 5] onder valse voorwendselen ertoe te bewegen haar Arubaanse verzekeringsportefeuille voor 1 AWG over te dragen aan een door hen (de verdachte en zijn zoon) nieuw opgerichte verzekeringsmaatschappij, [naam bedrijf 16] . Deze (winstgevende) portefeuille was op dat moment aanzienlijk meer waard. De verdachte en zijn zoon konden op deze wijze handelen doordat zij als lid van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van [naam bedrijf 5] niet alleen de verkopende partij waren, maar als aandeelhouders in [naam bedrijf 16] ook de kopende partij. Van hun meerderheidsbelang in [naam bedrijf 16] hadden de verdachte en zijn zoon [naam bedrijf 5] niet op de hoogte gesteld.
De verdachte heeft voorts, via zijn bedrijf [naam bedrijf 10] , bij een drietal leveranciers van [naam bedrijf 5] steekpenningen in rekening gebracht via valse facturen, waarbij voor [naam bedrijf 5] verborgen was dat aan haar gerichte facturen van die leveranciers waren opgehoogd met het door hen aan [naam bedrijf 10] betaalde bedrag aan steekpenningen. Het ging om bedragen van in totaal ruim een half miljoen euro. Het betalen van steekpenningen ontwricht het normale handelsverkeer en vervalst de concurrentieverhoudingen.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen doordat de hiervoor genoemde steekpenningen niet rechtstreeks aan hemzelf, maar op basis van valse facturen aan zijn bedrijf [naam bedrijf 10] werden betaald onder de noemer ‘bemiddelingsfees, advieskosten en bemiddelingsprovisie’, terwijl in werkelijkheid daarvoor geen werkzaamheden zijn verricht.
Witwassen van crimineel verkregen geldbedragen vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Tot slot heeft verdachte een automatisch vuurwapen met bijbehorende patronen in een kluis in de slaapkamer van zijn woning voorhanden gehad.
De rechtbank rekent de verdachte zijn egoïstische en hebzuchtige gedrag aan. Hij had een goede betrekking als voorzitter van de Raad van Bestuur en later als lid van de Raad van Commissarissen en ontving in deze positie al een flink salaris met bonussen. Kennelijk was dat voor hem niet genoeg. Met het plegen van de bewezenverklaarde feiten, de wijze waarop, de periode waarin en de haast onvoorstelbare mate van onterechte verrijking, heeft de verdachte op grote schaal misbruik gemaakt van het door [naam bedrijf 5] in hem gestelde vertrouwen. Als bestuurder had hij een voorbeeldfunctie te vervullen, hetgeen de verdachte op grove wijze heeft veronachtzaamd.
Ook heeft hij zijn maatschappelijke positie als topbestuurder van een groot verzekeringsbedrijf misbruikt.
De rechtbank rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Sterker nog: de verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vindt dat hij onterecht wordt afgeschilderd als topcrimineel.
De rechtbank vindt dit zeer zorgelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op dit alles het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Detentiegeschiktheid van de verdachte
In dat kader heeft de rechtbank zich laten informeren over de detentiegeschiktheid van de verdachte. De rechtbank beschikt hiertoe over twee rapportages, namelijk het rapport van J.F.M. Strous, psychiater, onder supervisie van Th. J.G. Bakkum, psychiater, van 6 september 2018, en het rapport van J.J. van der Weele, psycholoog, van 7 augustus 2018.
De psychiater komt tot de conclusie dat de verdachte weliswaar lijdt aan een ziekelijke stoornis, namelijk een depressie, welke significante lijdensdruk veroorzaakt, en welke behandeld moet worden. Er is sprake van suïcidale ideaties, en dus een verhoogd suïciderisico waarvoor behandeling nodig is. Suïcidaliteit is een fenomeen dat ook in detentie veel voorkomt, en kan daar, mits voldoende onder de aandacht van de behandelaren gebracht, in veel gevallen adequaat behandeld worden. Mocht de suïcidaliteit acuter worden, of op het moment van eventuele veroordeling acuut zijn, dan kan overwogen worden betrokkene te verwijzen naar een penitentiair psychiatrisch centrum. Vanuit die setting kan
- op geleide van de ernst en acuutheid van de suïcidaliteit - het zorgniveau afgeschaald worden. Zo zou betrokkene - indien dat door de behandelaren verantwoord geacht wordt, naar een EZV-setting verwezen kunnen worden.
Naast de verhoogde suïcidaliteit moet rekening worden gehouden met het feit dat betrokkene een stuk ouder is dan de gemiddelde gedetineerde, en mogelijk niet goed aansluiting zal kunnen vinden. Door deze twee factoren, verdient het aanbeveling betrokkene in eerste instantie op een extra zorgvoorziening (EZV) te plaatsen.
De psycholoog concludeert als volgt.
Betrokkene is depressief en heeft al eerder een suïcidepoging ondernomen en op basis van dit onderzoek moet de conclusie worden getrokken dat de lijdensdruk die hij ervaart zeer hoog is en de psychische draagkracht navenant beperkt. Hoewel er thans geen onmiddellijk suïcidegevaar dreigt en hij zelf het idee heeft dat hij moet blijven leven om zijn pensioen veilig te stellen, teneinde zijn gezin te onderhouden, zou een eventueel opgelegde onvoorwaardelijke detentiestraf het zeer wankele evenwicht wat op dit moment nog bestaat direct teniet kunnen doen.
De klachten van betrokkene hangen direct samen met de tegen hem ingediende aanklachten en zijn tot dusver niet gevoelig gebleken voor behandeling. Dat er binnen een detentiesituatie voldoende mogelijkheden zijn om betrokkene te behandelen is dan ook op zich juist, maar tegelijkertijd irrelevant aangezien het niet voorstelbaar is dat er in geval van betrokkene enig behandelperspectief bestaat zolang deze zaak niet is afgerond.
Rapporteur acht betrokkene al met al niet detentiegeschikt vanwege een sterk verhoogd suïciderisico m.n. op het moment dat hem daadwerkelijk een dergelijke straf zou worden opgelegd (en beroep niet meer mogelijk is).
De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of het voorgaande voldoende is om af te wijken van het uitgangspunt in zaken als de onderhavige, te weten de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Namens de verdachte is aangevoerd dat het advies van de psycholoog daaraan in de weg staat.
De rechtbank komt tot het oordeel dat dit niet het geval is. De psycholoog beschrijft in de rapportage het verschil met het advies van de psychiater. Beide deskundigen zijn van oordeel dat de klachten van de verdachte direct samenhangen met de lopende (straf)zaak en dat er in detentie in principe behandelmogelijkheden zijn. De psycholoog komt desondanks tot het advies tot detentieongeschiktheid op basis van de stelling dat er geen behandelperspectief bestaat zolang de strafzaak nog loopt. De rechtbank wijst erop dat de detentie echter pas ten uitvoer zal worden gelegd als de strafzaak onherroepelijk is geworden en dat de verdachte nooit in voorlopige hechtenis is genomen. De rechtbank acht de enkele constatering van de psycholoog dat het suïciderisico zal toenemen als de verdachte uit zijn veilige omgeving wordt weggehaald als de strafzaak onherroepelijk is, in het licht van het voorgaande onvoldoende om de conclusie van detentieongeschiktheid te kunnen dragen. De deskundigen sluiten immers beiden niet uit dat behandeling wel mogelijk is als de zaak onherroepelijk is geworden, zodat op dat moment (in detentie) het toegenomen suïciderisico kan worden ondervangen.
De rechtbank ziet, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen noodzaak de deskundigen te horen, zoals door de verdediging is verzocht.
7.4.
Strafmodaliteit en -duur
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft daarbij ook in overweging genomen dat bij strafoplegging zowel een geldboete (gelet op fiscale en civiele vorderingen ten aanzien van de verdachte) als een werkstraf (gelet op de hoge leeftijd en zijn psychische situatie) naar haar oordeel geen passend alternatief is. De rechtbank is voorts van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf geen recht doet aan de ernst van de feiten.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de omvang van de schade, de duur van de pleegperiode, de houding van verdachte en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals gebleken uit de hierboven genoemde rapportages en het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 5 december 2007. De verdachte is 79 jaar en ervaart, zo blijkt uit de rapportages, een enorme lijdensdruk. Hij lijdt ook aan depressiviteit.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de ouderdom van de feiten. In dat kader constateert de rechtbank dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Van het moment waarop de verdachte in redelijkheid kon verwachten dat hij zou worden vervolgd en het vonnis van de rechtbank, is ongeveer vier jaar verstreken. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer twee jaar.
Daarom is een vermindering van de op te leggen straf op zijn plaats, maar daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de omvang van de onderzoekswensen van de kant van de verdediging.
7.5.
Algemene afsluiting
Alles overwegend zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 3 jaar en zes maanden.

8.Inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officieren van justitie hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het strafrechtelijk beslag in de zin van artikel 94 Sr op het inbeslaggenomen geldbedrag van € 556.333,90.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de teruggave bepleit van het inbeslaggenomen geldbedrag wegens het ontbreken van direct verband met het tenlastegelegde, zodat de verdachte hiermee aan zijn fiscale verplichtingen kan voldoen.
8.3.
Beoordeling
Het bovengenoemde geldbedrag is tijdens een doorzoeking in de kluis in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen, waarbij de verdachte direct verklaard heeft dat dit aan hem toebehoort. Het is volgens zijn zeggen legaal gespaard geld dat niet bij de fiscus was aangegeven.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 556.333,90 verkregen is door middel van of uit de baten van de tenlastegelegde feiten dan wel dat deze feiten hiermee zijn begaan. Gelet hierop en omdat voornoemd geldbedrag de verdachte toebehoort, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag.

9.Schadevergoedingsmaatregel

[naam bedrijf 5] heeft verzocht tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van de onder 5 tenlastegelegde oplichting bij wijze van voorschot op de volledig toekenning van het in de schadestaatprocedure vast te stellen schadebedrag tot een bedrag van € 2.550.000,-, althans € 1.000.000,-.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot de toewijzing van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 1.000.000,- bij wijze van voorschot.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te zien wegens de door haar bepleite vrijspraak dan wel deze af te wijzen wegens het ontbreken van rechtstreekse schade, onvoldoende onderbouwing van de vordering, de complexiteit hiervan en het ontbreken van draagkracht aan de zijde van de verdachte.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank wijst het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af gelet op de complexiteit van de vordering en de lopende civiele procedure. De omvang van het schadebedrag is nog in geschil in een lopende schadestaatprocedure.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 51, 57, 225, 321, 322, 326, 328ter, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 10 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van € 556.333,90;
wijst af de vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks juni 2003,
althans in de periode van 1 juni 2003 tot en met 20 augustus 2003
te Rotterdam en/of Oranjestad Aruba en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(een deel van) de bedrijfsadministratie van [naam bedrijf]
(hierna: [naam bedrijf] ) - zijnde (dat deel van) die
bedrijfsadministratie (een) (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd
waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, althans valselijk heeft doen
opmaken of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar,
zakelijk weergegeven, in (dat deel van) die bedrijfsadministratie een valse
of vervalste factuur van Aruba Real Estate met factuurnummer [nummer factuur] d.d.
'june 2003' gericht aan [naam bedrijf] (DA-013) opgenomen, althans doen of laten
opnemen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in voornoemde factuur
valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat Aruba Real Estate
diensten en/of werkzaamheden heeft verricht aan [naam bedrijf] in de periode
'31052002 - 01062003', (terwijl in werkelijkheid in die periode Aruba Real
Estate niet (meer) bestond en/of die diensten en/of werkzaamheden niet zijn
verricht door Aruba Real Estate,)
zulks met het oogmerk om (dat deel van) deze bedrijfsadministratie als echt en
onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks juni 2003,
althans in de periode van 1 juni tot en met 20 augustus 2003
te Rotterdam en/of Oranjestad Aruba en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
een factuur van Aruba Real Estate met factuurnummer [nummer factuur] d.d. 'june 2003'
gericht aan [naam bedrijf] (hierna:
[naam bedrijf] ) (DA-013)
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, althans valselijk heeft doen
opmaken of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar,
zakelijk weergegeven, valselijk en in strijd met de waarheid vermeld dat
Aruba Real Estate diensten en/of werkzaamheden heeft verricht aan [naam bedrijf] in
de periode '31052002 - 01062003', (terwijl in werkelijkheid in die periode
Aruba Real Estate niet (meer) bestond en/of die diensten en/of werkzaamheden
niet zijn verricht door Aruba Real Estate,)
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door (een) ander(en) te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
21 augustus 2003 tot en met 3 oktober 2003 te Rotterdam en/of Oranjestad Aruba
en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk één of meer goed(eren),
te weten (een) geldbedrag(en) van AWG 72.000,- (omgerekend $ 40.000,-)
(DA-016) en/of AWG 614.100 (omgerekend $ 345.000,-) ( D-021)
dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [naam bedrijf]
(hierna: [naam bedrijf] ), in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) uit hoofde
van zijn/hun persoonlijke dienstbetrekking van/als lid en/of voorzitter van
de raad van bestuur van [naam bedrijf] , in elk geval anders dan door misdrijf onder
zich had(den),
(telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
7 augustus 2003 tot en met 23 oktober 2003 te Rotterdam en/of Oranjestad Aruba
en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgre(e)p(en) en/of door een
samenweefsel van verdichtsels
[naam bedrijf 6]
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van
een geldbedrag van AWG 720.900,- (omgerekend $ 405.000,-) (DA-017),
althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid (telkens)
- een faxbericht gestuurd naar [naam bedrijf 6] en/of [naam 1]
met het verzoek om een bedrag van $ 345.000,- over te maken naar ' [naam bedrijf] '
onder vermelding van 'projectkosten systeem-implementatie' en/of
- op dat faxbericht voorgewend dat rekeningnummer [rekeningnummer 1] een Arubaanse
bankrekening van [naam bedrijf] (hierna:
[naam bedrijf] ) was en/of
- ( nadat gebleken is dat door [naam bedrijf 6] voornoemd bedrag naar
de reguliere Arubaanse bankrekening van [naam bedrijf] is overgemaakt) telefonisch
aan [naam 1] meegedeeld dat het bedrag naar de verkeerde bankrekening op
Aruba is overgemaakt en/of
- een faxbericht gestuurd naar [naam bedrijf 6] en/of [naam 1]
met wederom het verzoek om $ 405.000,- over te maken naar rekeningnummer
[rekeningnummer 1] ten name van ' [naam bedrijf] ' onder vermelding van 'projectkosten
systeem-implementatie',
waardoor die [naam bedrijf 6] (telkens) werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte(n);
art 326 Wetboek van Strafrecht
4.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1 augustus 2005 tot en met 13 februari 2007 te Rotterdam en/of Oranjestad
Aruba en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgre(e)p(en) en/of door een
samenweefsel van verdichtsels
[naam bedrijf 5] (hierna: [naam bedrijf 5] )
(telkens) heeft bewogen tot
- de afgifte van een geldbedrag in de vorm van een (hypothecaire) lening van
(circa) $ 590.000,- (DA-072 en/of DA-080 p.1), althans enig(e)
geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, en/of
- het tenietdoen van een inschuld van (circa) $ 590.000,- (DA-066 p.2), en/of
- de afgifte van een geldbedrag van (circa) $ 147.500,- (DA-079 p.13),
althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid (telkens)
- verhuld dat de aankoop van (privé) onroerend goed ' [naam pand] ' is
gefinancierd met een lening van [naam bedrijf 5] , en/of
- de lening geboekt/laten boeken op een grootboekrekening die in de
administratie van [naam bedrijf 5] is omschreven als 'depotrekening [naam depotrekening] '
(waardoor niet valt te herleiden dat dit een lening aan [naam verdachte] voor een
privé woning van hemzelf betreft), en/of
- voorgewend dat het een aankoop van onroerend goed door [naam bedrijf 5] betrof waarbij
sprake is van een beleggingsobject en het onroerend goed daarnaast dient
voor eigen gebruik/accommodatie tijdens verblijf op Aruba door [naam bedrijf 5]
medewerkers, en/of
- ( vervolgens) het onroerend goed ' [naam pand] ' door [naam bedrijf 5] laten aankopen
zonder dat de voltallige raad van bestuur van [naam bedrijf 5] hiermee heeft ingestemd
en/of de raad van commissarissen van [naam bedrijf 5] om goedkeuring is gevraagd , en/of
- voorgewend dat [naam 3] de verkoper is van het onroerend goed ' [naam pand]
',
waardoor die [naam bedrijf 5] (telkens) werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte(n) en/of teniet doen van genoemde inschuld;
art 326 Wetboek van Strafrecht
5.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1 juni 2007 tot en met 21 april 2008 te Rotterdam en/of Noordwijk en/of
Oranjestad Aruba en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgre(e)p(en) en/of door een
samenweefsel van verdichtsels
[naam bedrijf 5] (hierna: [naam bedrijf 5] )
(telkens) heeft bewogen tot
- de afgifte van de Arubaanse verzekeringsportefeuille, en/of de daaraan ten
grondslag liggende verzekeringspolissen van [naam bedrijf 5] voor een (symbolisch)
bedrag van 1,00 AWG (D-141 p.3), in elk geval van enig goed,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid (telkens)
- voorgewend dat de Centrale Bank van Aruba de vergunning voor [naam bedrijf 5] tot het
uitoefenen van het schadeverzekeringsbedrijf zal intrekken, en/of
- voorgewend dat herstructurering en/of een herverzekeringsconstructie
noodzakelijk is om het belang van [naam bedrijf 5] in die verzekeringsportefeuille te
doen behouden, en/of
- het alternatief aangedragen om de verzekeringsportefeuille in een nieuwe
verzekeringsmaatschappij genaamd [naam bedrijf 8] (hierna [naam bedrijf 8] )
onder te brengen, en/of
- verhuld/verzwegen dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (een)
meerderheidsbelang/ aande(e)l(en)/ zeggenschap hebben in [naam bedrijf 8] en/of
vergoedingen/fees ontvangt/ontvangen uit hoofde van consultancy- en/of
herverzekeringsovereenkomsten gesloten tussen [naam bedrijf 8] en zijn/hun persoonlijke
vennootschap(pen) [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 4] , en/of
- een overeenkomst tot overdacht van de Arubaanse verzekeringsportefeuille met
[naam bedrijf 8] gesloten zonder dat de voltallige raad van bestuur van [naam bedrijf 5] hiermee
heeft ingestemd en/of de raad van commissarissen van [naam bedrijf 5] om goedkeuring is
gevraagd,
waardoor die [naam bedrijf 5] (telkens) werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte(n);
art 326 Wetboek van Strafrecht
6.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1 juni 2006 tot en met 11 april 2013 te Rotterdam en/of Noordwijk en/of Leiden
en/of Waddinxveen en/of Baarn en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgre(e)p(en) en/of door een
samenweefsel van verdichtsels
[naam bedrijf 5] (hierna: [naam bedrijf 5] )
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van
- een totaalbedrag van (circa) 502.926,43 euro ( [naam bedrijf 11] ) en/of
- een totaalbedrag van (circa) 8.362,- euro ( [naam bedrijf 12] ) en/of
- een totaalbedrag van (circa) 62.500,- euro ( [naam bedrijf 13] ),
althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid (telkens)
- één of meer factu(u)r(en) ten name van
- [naam bedrijf 15] en/of [naam bedrijf 11]
(als opgenomen in 5-OPV-001 p. 40) en/of
- [naam bedrijf 12] . (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 42) en/of
- [naam bedrijf 13] (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 43 en 44),
opgemaakt en/althans laten opmaken, en/of
- op die factu(u)r(en) (een) te ho(o)g(e)/opgehoogd(e) factuurbedrag(en)
vermeld en/althans laten vermelden, en/of
- verhuld/verzwegen dat een opslag ten behoeve van [naam bedrijf 10] . in de/het
factuurbedrag(en) is inbegrepen, en/of
- die factu(u)r(en) aan [naam bedrijf 5] ter attentie van [naam 17] toegezonden en/of
doen toekomen, en/of
- die factu(u)r(en) voor betaling geaccordeerd en aan de afdeling Financiële
Administratie van [naam bedrijf 5] toegezonden en/of doen toekomen,
waardoor die [naam bedrijf 5] (telkens) werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte(n);
art 326 Wetboek van Strafrecht
7.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1 juni 2006 tot en met 11 april 2013 te Rotterdam en/of Leiden en/of Noordwijk
en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
anders dan als ambtenaar, namelijk als lid van de raad van commissarissen van
[naam bedrijf 5] ,
naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan
of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, (een) gift(en) en/of belofte(n),
namelijk enig(e) geldbedrag(en) te weten:
- een totaal bedrag van (circa) 502.926,43 euro ( [naam bedrijf 11] ) (5-OPV-001
p. 16). en/of
- een totaal bedrag van (circa) 14.713,77 euro ( [naam bedrijf 12] ) (5-OPV-001 p. 16)
en/of
- een totaal bedrag van (circa) 85.482,39 euro ( [naam bedrijf 13] ) (5-OPV-001 p. 17/18),
heeft aangenomen en dit/deze aannemen(s) in strijd met de goede trouw heeft
verzwegen tegenover zijn lastgever;
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
8.
[naam bedrijf 10] .
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
1 april 2006 tot en met 30 april 2013 te Rotterdam en/of Leiden en/of
Noordwijk en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
één of meer factu(u)r(en) ten name van [naam bedrijf 10] . gericht aan:
- [naam bedrijf 11] (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 47/48) en/of
- [naam bedrijf 12] . (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 48) en/of
- [naam bedrijf 13] (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 49),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, althans valselijk heeft
doen opmaken of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben die [naam bedrijf 10] . en/of haar mededader(s) toen en daar
valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in die
factu(u)r(en) voorgedaan dat [naam bedrijf 10] . bemiddelings- en/of
advieswerkzaamheden heeft verricht
(terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of
sprake was van steekpenningen/kickbacks),
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door ander(en) te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte,
tezamen en in vereniging met een ander en/of andere (rechts)perso(o)n(en),
althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in
vereniging met een ander en/of andere (rechts)perso(o)n(en), althans alleen,
(telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
1 april 2006 tot en met 30 april 2013 te Rotterdam en/of Leiden en/of
Noordwijk en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
één of meer factu(u)r(en) ten name van [naam bedrijf 10] . gericht aan:
- [naam bedrijf 11] (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 47/48) en/of
- [naam bedrijf 12] . (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 48) en/of
- [naam bedrijf 13] (als opgenomen in 5-OPV-001 p. 49),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, althans valselijk heeft
doen opmaken of heeft doen vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar
valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in die
factu(u)r(en) voorgedaan dat [naam bedrijf 10] . bemiddelings- en/of
advieswerkzaamheden heeft verricht
(terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of
sprake was van steekpenningen/kickbacks),
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door ander(en) te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
9.
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1 juni 2006 tot en met 28 januari 2016 te Rotterdam en/of Leiden en/of
Noordwijk en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
a.
(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten een totaalbedrag van (circa)
603.122,59 euro, althans enig(e) geldbedrag(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit
een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b.
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten een totaalbedrag van (circa)
603.122,59 euro, althans van enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft
verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit
een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
10.
hij
op of omstreeks 20 mei 2014 te Noordwijk, althans in Nederland,
één of meer wapen(s) van categorie II, te weten
een pistoolmitrailleur (merk: Ingram, type; M11), en/of
een patroonmagazijn (zijnde een onderdeel en/of hulpstuk specifiek bestemd
en/of van wezenlijke aard voor voornoemd automatisch pistoolmitrailleur) en/of
munitie van categorie III, te weten 100 (scherpe) 9 mm patronen (merk: Sellier
& Bellot, model: F.M.J.), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie