ECLI:NL:RBROT:2019:3283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
99/000896-43
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling wegens overtredingen van VI-voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 april 2019 uitspraak gedaan in een VI-zaak (voorwaardelijke invrijheidstelling) tegen een veroordeelde die eerder een gevangenisstraf van 24 maanden had gekregen. De veroordeelde was op 8 februari 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar heeft zich niet gehouden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden, waaronder een locatiegebod, meldplicht en een drugs- en alcoholverbod. Op 20 maart 2019 heeft het Openbaar Ministerie een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend, omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden hield. De reclassering meldde dat de veroordeelde te laat bij de reclassering was gemeld, het drugsverbod had overtreden en niet tijdig had gereageerd op oproepen voor urinecontroles. Tijdens de zitting heeft de veroordeelde erkend dat hij de voorwaarden niet had nageleefd, maar gaf aan dat hij openstond voor hulp en begeleiding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde verwijtbaar heeft gehandeld en heeft de vordering tot herroeping gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank gelastte dat 60 dagen van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf moet worden ondergaan, terwijl het restant van de straf blijft hangen. De rechtbank benadrukte het belang van begeleiding voor de veroordeelde om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 1
VI-zaaknummer: 99/000896-43
Parketnummer: 10/740214-17
Datum uitspraak: 12 april 2019
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp,
raadsman mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank
Rotterdam van 7 november 2017 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is op 8 februari 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De bijzondere voorwaarden houden onder meer in:
  • een locatiegebod, inhoudende dat de veroordeelde op door de reclassering te omschrijven dagen en tijdstippen aanwezig moet zijn op het adres Verschoorstraat 51B te Rotterdam. De naleving van deze bijzondere voorwaarde wordt ondersteund door middel van elektronisch toezicht;
  • een meldplicht bij de Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam;
  • een drugs- en alcoholverbod, te controleren door middel van bloedonderzoek en / of urineonderzoek.
De proeftijd is ingegaan op 8 februari 2019 en bedraagt 365 dagen.
Bij besluit van 25 februari 2019 zijn de bijzondere voorwaarden gewijzigd in die zin, dat:
  • het locatiegebod geldt voor het adres [adres] te Velp;
  • het reclasseringstoezicht kan worden overgedragen aan een andere reclasseringsinstelling.
De rechter-commissaris heeft op 21 maart 2019 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna ook: v.i.) bevolen.

Vordering

Op 20 maart 2019 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, wegens het niet naleven van voormelde voorwaarden.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 15 maart 2019 van Reclassering Nederland.
In dit rapport is – kort weergegeven – vermeld dat de veroordeelde zich na zijn ontslag uit detentie te laat bij de reclassering heeft gemeld, dat hij meermalen het drugsverbod heeft overtreden, het locatiegebod heeft overtreden door te laat thuis te komen en zijn enkelband niet tijdig heeft opgeladen.
Vanwege werk en een beter toekomstperspectief is de veroordeelde tijdens het toezicht verhuisd naar de omgeving van Arnhem. Dit heeft geleid tot het besluit van 25 februari 2019. Nog voordat uitvoering kon worden gegeven aan die beslissing, heeft de veroordeelde eenmaal positief gescoord bij een urinecontrole en heeft hij geen gehoor gegeven aan de oproep voor een tweede urinecontrole.
In een gesprek met de reclassering gaf de veroordeelde te kennen dat het misschien beter voor hem is dat hij zijn v.i.-periode uitzit. Hij vond dat er nu teveel bemoeienis en controle was en hij zei niet mee te willen werken aan een behandeling.
De reclassering concludeert dat het niet mogelijk is gebleken om betrokkene gedurende zijn v.i. te begeleiden en adviseert herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 12 april 2019.
De officier van justitie mr. V.A.M.G. van de Bilt en de veroordeelde, bijgestaan door de raadsman zijn gehoord.
De getuige-deskundige [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, is – met bericht van verhindering – niet verschenen.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De veroordeelde en de raadsman hebben verzocht de vordering slechts gedeeltelijk toe te wijzen.
De veroordeelde erkent dat hij een aantal keer te laat thuis was, maar zegt dat hij dit tevoren had gemeld. Hij erkent ook dat hij softdrugs heeft gebruikt, maar dat komt door zijn verslaving waarvoor hij juist graag hulp wil hebben. Hij heeft actief meegewerkt aan de begeleiding door zelf werk te regelen. Hij staat wel open voor reclasseringsbegeleiding, maar had geen goed contact met zijn toezichthouder.
Volgens de raadsman heeft zijn cliënt het treffend verwoord: de veroordeelde is naïef geweest en heeft onderschat hoe moeilijk het zou zijn om de gestelde voorwaarden na te leven. Een volledige herroeping zou er toe leiden dat de veroordeelde uiteindelijk vrij komt zonder begeleiding en zonder dat zijn problemen zijn aangepakt. Om die reden bepleit de raadsman een gedeeltelijke herroeping van de v.i., zodat de veroordeelde nog een nieuwe kans krijgt en er een kapstok blijft voor de nodige hulp en begeleiding.

Beoordeling

De rechtbank is op grond van het reclasseringsrapport en hetgeen de veroordeelde daarover heeft verklaard, van oordeel dat de veroordeelde de voormelde voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen, zij het ten dele.
Met de veroordeelde en de raadsman stelt de rechtbank vast dat een volledige herroeping van de v.i. ertoe zou leiden dat de veroordeelde uiteindelijk vrij komt zonder begeleiding en hulp. Dit is niet wenselijk, ook vanwege het (volgens de reclassering grote) herhalingsgevaar. De rechtbank zal daarom gelasten dat een deel (60 dagen) van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf moet worden ondergaan. Het restant blijft de veroordeelde boven het hoofd hangen. De veroordeelde krijgt hiermee een nieuwe kans om te laten zien dat hij zich aan de voorwaarden kan houden.
Ter zitting is gebleken dat het onduidelijk is waar de veroordeelde na zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling zal verblijven. Opgemerkt wordt dat, wanneer daarover duidelijkheid is ontstaan, het adres, genoemd in het locatiegebod, zo nodig weer zal moeten worden aangepast en moet worden bekeken welke reclasseringsinstelling de begeleiding van de veroordeelde op zich gaat nemen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot 60 dagen (met aftrek van de tijd die de veroordeelde sinds zijn aanhouding op 20 maart 2019 in detentie heeft doorgebracht), moet worden ondergaan.
Deze beslissing is genomen door:
mr. B.A. Cnossen, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2019.