ECLI:NL:RBROT:2019:338

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
6392736 CV EXPL 17-7451
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen autohandelaar jegens Belgische autohandelaar door schenden onderzoeksplicht bij aankoop tweedehands auto

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een Belgische autohandelaar en een Nederlandse autohandelaar. De Belgische eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], heeft een auto verkocht aan [naam 1], die deze vervolgens doorverkocht aan de Nederlandse eiser. De Belgische eiser stelt dat de Nederlandse eiser onrechtmatig heeft gehandeld door de auto van een beschikkingsonbevoegde te kopen, aangezien [naam 1] de auto niet rechtmatig kon verkopen omdat hij de koopsom aan de Belgische eiser niet had betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Belgische eiser voldoende bewijs heeft geleverd dat hij het slachtoffer is geworden van bedrog en dat de eigendom van de auto niet is overgegaan op [naam 1]. De Nederlandse eiser heeft verzuimd om de nodige onderzoeksplicht te vervullen, wat heeft geleid tot zijn aansprakelijkheid voor de schade die de Belgische eiser heeft geleden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat beide partijen een fout hebben gemaakt, wat resulteert in een eigen schuld van 50% voor de Belgische eiser. De schadevergoeding is vastgesteld op € 9.750,-, wat overeenkomt met de helft van de niet ontvangen koopsom van € 19.500,-. De vorderingen van de Nederlandse eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van de Belgische eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6392736 CV EXPL 17-7451
uitspraak: 17 januari 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser],
handelende onder de naam [handelsnaam] ,
wonende en zaakdoende in [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procederend in persoon,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde],
gevestigd in [vestigingsplaats] (België),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. T. Vermeesch, advocaat in Wortegem-Petegem (België).
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] respectievelijk [gedaagde] .

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 16 augustus 2018 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van [eiser] ;
  • de antwoordakte van [gedaagde] ;
  • de rolbeslissing van 25 oktober 2018;
  • de akte van [eiser] .
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

In conventie en in reconventie
2.1.
Bij tussenvonnis van 16 augustus 2018 zijn partijen in de gelegenheid gesteld de kantonrechter voor te lichten over het Belgische recht, voor zover dat relevant is voor deze zaak.
2.2.
Partijen hebben zich bij akte uitgelaten. Bij rolbeslissing van 25 oktober 2016 is [eiser] in de gelegenheid gesteld om een aanvulling op haar akte te geven omdat de akte van [gedaagde] aanvankelijk niet bij de rechtbank was bezorgd. [eiser] heeft vervolgens een aanvullende akte genomen.
2.3.
[gedaagde] heeft in de eerste plaats gesteld dat de overeenkomst tussen haar en [naam 1] , alias [naam 2] (hierna: [naam 1] ), nietig is omdat deze tot stand is gekomen met een wilsgebrek, te weten bedrog. Artikel 1117 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek (BBW) bepaalt dat een overeenkomst die door dwaling, geweld of bedrog is aangegaan, niet van rechtswege nietig is, maar dat zij slechts grond oplevert voor een vordering tot nietigverklaring of tot vernietiging. [gedaagde] heeft niet gesteld dat zij tot vernietiging van de overeenkomst met [naam 1] is overgegaan. Integendeel, uit de door haar als productie 6 bij conclusie van antwoord overgelegde brief is af te leiden dat [gedaagde] [naam 1] aansprakelijk stelt voor onrechtmatig handelen en hem in de gelegenheid stelt de koopprijs alsnog te betalen. Om deze reden kan er niet vanuit worden gegaan dat de overeenkomst is vernietigd.
2.4.
Op grond van artikel 1583 BBW gaat de eigendom van roerende zaken over zodra er overeenstemming is over de zaak en de prijs. Het staat partijen vrij andere afspraken over de levering te maken. [gedaagde] heeft gesteld dat zij een eigendomsvoorbehoud heeft gemaakt en heeft daarvoor verwezen naar artikel 5 van haar Algemene Verkoop- en Factuurvoorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden). Aangezien [naam 1] de koopprijs niet heeft betaald, heeft er geen eigendomsoverdracht plaatsgevonden en is de auto eigendom van [gedaagde] gebleven, aldus [gedaagde] . [eiser] heeft voor het eerst bij haar laatste, aanvullende akte bij gebrek aan wetenschap betwist dat deze algemene voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam 1] . Dat is te laat. [gedaagde] heeft al bij conclusie van antwoord een beroep gedaan op het eigendomsvoorbehoud dat in haar algemene voorwaarden was opgenomen. Door pas bij de laatste akte voor het eerst te betwisten dat [naam 1] deze algemene voorwaarden heeft aanvaard, heeft [gedaagde] hier niet meer op kunnen reageren, hetgeen in strijd is met de beginselen van hoor en wederhoor. De kantonrechter acht het in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde om [gedaagde] alsnog te laten reageren op dit verweer, gelet op de stand van de procedure.
2.5.
Op grond van artikel 5 van de algemene voorwaarden is de auto eigendom gebleven van [gedaagde] , indien [naam 1] de overeengekomen koopsom niet heeft voldaan. [eiser] heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat [gedaagde] schade heeft geleden, omdat niet duidelijk is of [naam 1] (enige) betaling heeft verricht. Gelet op de volgende omstandigheden heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd dat zij de overeengekomen koopsom van € 19.500,- niet heeft ontvangen. In de overeenkomst van [gedaagde] van 20 juli 2017 staat als koper vermeld [naam 2] , die woonachtig zou zijn in Breda. In de overeenkomst van [eiser] van 21 juli 2017, één dag later, staat als verkoper vermeld [naam 2] , die nu woonachtig zou zijn in Utrecht. [eiser] heeft ook een kopie overgelegd van het identiteitsbewijs van de verkoper van de auto. Dit identiteitsbewijs behoort toe aan [naam 2] . De man op de foto op het identiteitsbewijs is echter evident een andere persoon dan de man op de foto, die [gedaagde] heeft gemaakt van de koper, die zij ter zitting heeft overgelegd. De handtekeningen op de overeenkomsten van [gedaagde] en [eiser] vertonen voorts geen gelijkenissen met elkaar en ook niet met de handtekening op het identiteitsbewijs van [naam 2] . [gedaagde] heeft aangifte gedaan bij de politie. Onder deze omstandigheden heeft [gedaagde] vooralsnog genoegzaam aangetoond dat zij het slachtoffer is geworden van bedrog, geen betaling heeft ontvangen voor de door haar verkochte auto en dat zij daardoor schade lijdt. [eiser] heeft hiertegen onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde] in strijd met wat zij daarover heeft aangevoerd wel (enige) betaling voor de auto heeft ontvangen. Zijn verweer wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen.
2.6.
Hiermee staat vast dat de eigendom van de auto niet is overgegaan op [naam 1] en dat hij dus niet bevoegd was de auto aan [eiser] te verkopen. De vraag die dan moet worden beantwoord, is of [eiser] met de koop van de auto van een beschikkingsonbevoegde onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld.
2.7.
Op grond van artikel 1382 BBW verplicht elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden. Het onrechtmatig handelen dat [gedaagde] [eiser] verwijt, is naar Belgisch recht aan te merken als derde-medeplichtigheid aan andermans contractbreuk. Hiervan is sprake indien een derde kennis had of moest hebben van de bestaande toestand en niettemin zijn medewerking aan de contractbreuk verleende (zie Cass. 22 april 1983, RW 1983-1984, 428 en Cass. 28 november 2002, Pas
.2002, 2293). Voor zover [eiser] kennis had of moest hebben van de omstandigheid dat [naam 1] niet de overeengekomen koopsom aan [gedaagde] had betaald en niettemin zijn medewerking heeft verleend aan de contractbreuk door de auto van [naam 1] te kopen, is hij aansprakelijk voor de schade die [gedaagde] daardoor lijdt. In dit kader is van belang dat op professionele handelaren in tweedehands auto’s een bijzondere onderzoeksplicht rust, aangezien fraude in deze branche met enige regelmaat voorkomt.
2.8.
Niet betwist is dat [eiser] de auto overgedragen heeft gekregen inclusief twee sleutels, boekjes en kentekenpapieren en dat hij de internationale databanken VINCheck en Autotelex Pro Vin-info heeft geraadpleegd. De prijs waarvoor [eiser] de auto van [naam 1] heeft gekocht, € 13.800,-, is weliswaar aanzienlijk lager dan de prijs die [gedaagde] bij [naam 1] had bedongen, maar gelet op het door [eiser] overgelegde taxatierapport van Bolsenbroek & Partners B.V. is niet zonder meer duidelijk dat de auto tegen een opvallend lage prijs is aangeboden, gelet op de staat waarin deze verkeerde. Hier staat echter tegenover dat van handelaren in tweedehands auto’s naar Belgisch recht wordt verwacht dat zij de aankoopfactuur bij de verkoper opvragen en deze (summier) onderzoeken (zie bijvoorbeeld Hof van Beroep te Brussel, 21 december 2010, overgelegd als productie 9 van [gedaagde] , maar ook Hof van Beroep te Gent, 17 september 2010, rolnummer 2008-AR-26, Justel Nummer N-20100917-3). [eiser] heeft dit nagelaten. Op de aankoopfactuur staat vermeld dat betaling via overschrijving heeft plaatsgevonden, zodat dit op zichzelf geen aanwijzing zou zijn dat [naam 1] niet bevoegd zou zijn de auto aan [eiser] te verkopen. Echter, indien [eiser] de factuur had opgevraagd, dan had hij kunnen zien dat deze was gedateerd op 20 juli 2017, dus één dag voordat [naam 1] de auto aan [eiser] aanbood. Ook had hij bij bestudering van de factuur kunnen zien dat de koopprijs die [naam 1] met [gedaagde] was overeengekomen (€ 19.500,-) aanzienlijk hoger was dan de prijs die hij één dag later aan [eiser] vroeg (€ 13.800,-), dat [naam 1] een ander adres aan [gedaagde] had opgegeven en dat de handtekening op de factuur niet overeenkwam met de handtekening op het identiteitsbewijs van [naam 2] (productie 3 bij dagvaarding). Dit had aanleiding voor [eiser] moeten zijn om nadere vragen te stellen aan [naam 1] en/of om nader onderzoek te doen. Ook het feit dat de auto werd aangeboden met een Belgisch kenteken, geschreven op een stuk karton, terwijl degene die de auto aanbood de Nederlandse nationaliteit had en in Nederland woonachtig was blijkens de koopovereenkomst, had [eiser] als normaal voorzichtig handelaar extra oplettend moeten maken. [eiser] heeft echter geen verder onderzoek verricht en heeft de auto zonder meer van [naam 1] gekocht. Hiermee is sprake van derde-medeplichtigheid aan de contractbreuk van [naam 1] jegens [gedaagde] en kan [eiser] niet worden beschouwd als verkrijger te goeder trouw.
2.9.
[eiser] is dan in beginsel gehouden de schade die [gedaagde] heeft geleden wegens medeplichtigheid aan de contractbreuk van [naam 1] , te vergoeden. [eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat sprake is van eigen schuld van [gedaagde] , aangezien zij de auto aan [naam 1] heeft meegegeven zonder dat zij zich er deugdelijk van had vergewist dat het geld daadwerkelijk op haar rekening was bijgeschreven. In het Belgisch recht ontbreekt weliswaar een wettelijke bepaling met betrekking tot eventuele fouten van de benadeelde, maar in de rechtspraak is aanvaard dat dit een verweermiddel is dat elke aangesprokene kan aanvoeren (zie ook prof. dr. B. Weyts, “Billijkheid als rode draad in het Belgische en Nederlandse leerstuk over eigen schuld?”, AV&S 2013/19). Het beroep van [eiser] op eigen schuld van [gedaagde] slaagt. Van een professionele autohandelaar mag verwacht worden dat hij een auto die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt niet zomaar aan een hem onbekende, buitenlandse koper meegeeft, zonder dat hij zekerheid heeft dat de koopsom ook daadwerkelijk op zijn rekening is bijgeschreven. Door af te gaan op de (valse) overschrijving via de telefoon van [naam 1] en niet te verifiëren of de koopsom ook daadwerkelijk op haar rekeningnummer werd bijgeschreven, heeft [gedaagde] een fout gemaakt. Vervolgens heeft [gedaagde] ook nagelaten tijdig actie te ondernemen toen haar duidelijk werd dat het bedrag niet overgemaakt was naar haar rekening, door pas na een week aangifte bij de politie te doen. Voor zover 21 juli 2017 een feestdag was in België, had verwacht mogen worden dat het door [naam 1] overgemaakte bedrag in ieder geval de volgende werkdag was bijgeschreven bij [gedaagde] , maandag 24 juli 2017. Doordat eerst na een week aangifte is gedaan, kon de auto twee maal doorverkocht worden en kon [gedaagde] de auto niet meer revindiceren. Als [gedaagde] sneller actie had ondernomen, had dit naar verwachting kunnen worden voorkomen omdat de auto dan gesignaleerd zou hebben gestaan. Ook dit nalaten is aan te merken als een fout van [gedaagde] .
2.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter hebben beide fouten, zowel het schenden van de onderzoeksplicht door [eiser] als de nalatigheid van [gedaagde] , in gelijke mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Dit leidt tot het oordeel dat [gedaagde] 50% van haar schade zelf dient te dragen.
2.11.
De schade van [gedaagde] bestaat uit de niet ontvangen koopsom van € 19.500,-. [gedaagde] heeft daarnaast 10% van dit bedrag gevorderd aan bijkomende schadevergoeding. Zij heeft echter nagelaten te onderbouwen waar dit deel van de vordering en de hoogte daarvan op is gebaseerd, zodat dit deel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. Dit betekent dat [eiser] een bedrag van € 9.750,- (50% van € 19.500,-) aan [gedaagde] moet betalen als schadevergoeding.
In conventie
2.12.
Aangezien de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, wordt hij in de proceskosten van [gedaagde] veroordeeld.
In reconventie
2.13.
Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, in dit geding aan de zijde van [gedaagde] gevallen, welke kosten tot op deze uitspraak zijn bepaald op € 360,- (3 punten x € 120,-);
verklaart dit vonnis tot zover voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 9.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 juli 2017 tot de dag van algehele betaling;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424