ECLI:NL:RBROT:2019:3425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
10/962011-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring lidmaatschap criminele organisatie en drugsmisdrijven met strafkorting

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van lidmaatschap van een criminele organisatie en drugsmisdrijven. De verdachte is betrokken bij de invoer van ongeveer 124 kilogram cocaïne in Nederland, en heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht om de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. De verdachte heeft ook een vuurwapen voorhanden gehad en is beschuldigd van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een strafkorting van een derde deel toegepast vanwege de lange duur van de procedure, die meer dan 7,5 jaar heeft geduurd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie in overweging genomen, evenals de maatschappelijke impact van de drugshandel. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven die de samenleving schaden, en de rechtbank heeft besloten tot verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen die verband houden met de strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/962011-11
Datum uitspraak: 16 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Suriname) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2019, 25 februari 2019, 28 februari 2019, 4 maart 2019, 7 maart 2019 en 16 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging van 21 mei 2012, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking tegen de verdachte bestaat er kort gezegd uit dat hij, samen met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 124 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Subsidiair is deze verdenking als voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen ten laste gelegd. Daarnaast is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, een vuurwapen voorhanden heeft gehad en opzettelijk geld en goederen heeft witgewassen.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. M.R.A. van IJzendoorn en mr. B. Lijnse (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Het dossier Brush is het resultaat van een opsporingsonderzoek dat was gericht op een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezig zou houden met de (inter)nationale handel in harddrugs. Het dossier is opgebouwd uit diverse zaaksdossiers die steeds zien op een individueel drugstransport dan wel op een ander strafbaar feit. In de diverse deelonderzoeken zijn verschillende telefoon- en Pin-nummers van verdachten en anderen naar voren gekomen. Pin-nummers zijn unieke nummers van Blackberry smartphones, waarmee de gebruikers van deze toestellen met elkaar kunnen communiceren (‘pingen’). Anders dan het Pin-nummer is de aan dat nummer te koppelen naam (hierna pingnaam) niet uniek en apart instelbaar door zowel verstuurder als ontvanger. Omwille van de begrijpelijkheid van de hierna volgende bewijsoverwegingen zal de rechtbank in de eerste plaats de identiteit van de verschillende verdachten aan de orde stellen en hun respectievelijke ping- en/of bijnamen koppelen.
4.2.
Identificatie en pinggebruik (algemeen)
Ten aanzien van alle verdachten geldt dat de politie een uitgebreid proces-verbaal heeft opgemaakt met bijlagen, op basis waarvan de politie telkens tot de slotsom komt dat bepaalde pingnamen zijn te koppelen aan één van de verdachten. De rechtbank heeft naast deze processen-verbaal nog een aantal andere bewijsmiddelen aangetroffen in het dossier die de al gemaakte koppeling tussen verdachte en pingnamen verder versterkt. De bewijsmiddelen die zien op de identificatie van de pinggebruikers zijn in een afzonderlijk gedeelte van de bewijsbijlage opgenomen. Bij de bewijsmiddelen die zien op de afzonderlijke zaaksdossiers zijn daarnaast aanvullende identificerende bewijsmiddelen opgenomen. Op grond van die bewijsmiddelen tezamen komt de rechtbank tot de navolgende vaststellingen.
[naam medeverdachte 1]
De Pin-nummers [pin-nummer 1] , [pin-nummer 2] , [pin-nummer 3] , [pin-nummer 4] , [pin-nummer 5] , [pin-nummer 6] en [pin-nummer 7] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 1] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 1] , [pingnaam 2] , [pingnaam 3] , [pingnaam 4] , [pingnaam 5] en [pingnaam 6] . Voorts maakte hij gebruik van de telefoonnummers [gsm-nummer 1] en [gsm-nummer 2] .
[naam medeverdachte 2]
De Pin-nummers [pin-nummer 8] , [pin-nummer 9] , [pin-nummer 10] en [pin-nummer 11] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 2] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 7] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 2] ’ wordt genoemd), [bijnaam 2 medeverdachte 2] , [bijnaam 3 medeverdachte 2] , [bijnaam 4 medeverdachte 2] , [bijnaam 5 medeverdachte 2] , [bijnaam 6 medeverdachte 2] , [bijnaam 7 medeverdachte 2] , [bijnaam 8 medeverdachte 2] en [bijnaam 9 medeverdachte 2] . Hij maakte verder gebruikt van de telefoonnummers [gsm-nummer 3] en [gsm-nummer 4] . De bijnaam die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is [bijnaam 1 medeverdachte 2] en/of [bijnaam 4 medeverdachte 2] .
[naam verdachte]
De Pin-nummers [pin-nummer 12] en [pin-nummer 13] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam verdachte] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 8] , [pingnaam 9] , en [pingnaam 10] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam verdachte] ’ wordt genoemd). Het door hem gebruikte mobiele telefoonnummer is [gsm-nummer 5] .
[naam medeverdachte 3]
De bijnamen waarmee diverse medeverdachten over hem spraken zijn [bijnaam 1 medeverdachte 3] , [bijnaam 2 medeverdachte 3] en [bijnaam 3 medeverdachte 3] .
[naam medeverdachte 4]
De Pin-nummers [pin-nummer 14] , [pin-nummer 15] en [pin-nummer 16] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 4] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 11] , [pingnaam 12] , [pingnaam 13] en [pingnaam 14] . De bijnamen die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken zijn [bijnaam 1 medeverdachte 4] , [bijnaam 2 medeverdachte 4] en/of [bijnaam 3 medeverdachte 4] . Hij maakte gebruik van het telefoonnummer [gsm-nummer 6] .
[naam medeverdachte 5]
Het Pin-nummer [pin-nummer 17] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 5] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnamen zijn [pingnaam 15] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 5] ’ wordt genoemd), [bijnaam 2 medeverdachte 5] , [bijnaam 3 medeverdachte 5] , [bijnaam 4 medeverdachte 5] !!! en [bijnaam 5 medeverdachte 5] .
[naam medeverdachte 6]
Het Pin-nummer [pin-nummer 18] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 6] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnamen zijn [pingnaam 16] , [pingnaam 17] , [pingnaam 18] en [pingnaam 19] .
[naam medeverdachte 7]
De Pin-nummers [pin-nummer 19] en [pin-nummer 20] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 7] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnamen zijn [pingnaam 20] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 7] ’ wordt genoemd) en [bijnaam 2 medeverdachte 7] . De bijnaam die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is [bijnaam 1 medeverdachte 7] .
[naam medeverdachte 8]
De Pin-nummers [pin-nummer 21] en [pin-nummer 22] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 8] . De door de gebruiker aan dit Pin-nummer gegeven pingnamen zijn [pingnaam 21] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 8] ’ wordt genoemd) en [bijnaam 2 medeverdachte 8] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 3 medeverdachte 8] ’ wordt genoemd). [naam medeverdachte 8] maakte gebruik van de telefoonnummers [nummer 1] en [nummer 2] .
[naam medeverdachte 9]
De Pin-nummers [pin-nummer 23] , [pin-nummer 24] en [pin-nummer 25] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 9] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn respectievelijk [pingnaam 22] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 9] ’ wordt genoemd), [bijnaam 2 medeverdachte 9] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ook ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 9] ’ wordt genoemd) en [bijnaam 3 medeverdachte 9] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] eveneens ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 9] ’ wordt genoemd).
[naam medeverdachte 10]
Het Pin-nummer [pin-nummer 26] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 10] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnaam is [pingnaam 23] .
[naam medeverdachte 11]
De mobiele nummers [gsm-nummer 7] , [gsm-nummer 8] en [gsm-nummer 9] waren in de ten laste gelegde periode in gebruik bij de verdachte [naam medeverdachte 11] . Hij werd door de overige verdachten aangemerkt als [bijnaam medeverdachte 11] .
De identificatie van [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] wordt nog verder versterkt doordat [naam medeverdachte 12] [naam medeverdachte 1] op de dag van de schorsing van deze beide verdachten respectievelijk [pingnaam 14] en [bijnaam medeverdachte 1] noemt in een telefoongesprek met een derde waarin hij verslag doet van de gang van zaken op de pro forma-zitting in deze strafzaak van 20 april 2012.
Bij het doen van de bovenstaande vaststellingen betrekt de rechtbank ook de aard en functie die de pingcommunicatie concreet had binnen dit onderzoek: het was de bedoeling van de deelnemers, om op een zeer goed afgeschermde wijze vertrouwelijk met elkaar te spreken. Daartoe is van belang dat, om een pingbericht te kunnen sturen, de verzender over de bij het pingaccount van de ontvanger behorende Pin-nummer moest beschikken.
Verder leidt de rechtbank uit de inhoud van de in het dossier weergegeven pinggesprekken af dat niet is gebleken dat deze communicatie is gevoerd door andere personen dan de personen die bij de betreffende pingaccounts horen, tenzij dit vooraf duidelijk was gemaakt. Meer in het bijzonder is op geen enkel moment gebleken van enige twijfel bij de diverse deelnemers aan de veelheid aan pingcommunicatie dat zij twijfelden aan de identiteit van de personen met wie zij deelnamen aan de pingcommunicatie. Ook blijkt steeds dat logisch verder werd gecommuniceerd over hetgeen eerder aan de orde was. Ook dit is een sterke aanwijzing voor het voortdurende gebruik van elk pingaccount door een en dezelfde persoon.
Hierna zal de rechtbank waar nodig ingaan op de verweren per verdachte.
In het dossier bevinden zich twee foto’s waarop een aantal verdachten is afgebeeld, samen met o.a. [naam medeverdachte 1] en zijn gezin. Een aantal medeverdachten staat echter niet op die foto’s. De verdediging heeft in een aantal zaken aangevoerd dat betekenis moet worden toegekend aan de omstandigheid dat hun cliënt niet op die foto’s is te zien. De rechtbank verwerpt dat verweer, aangezien deze foto’s zijn genomen in 2006 of 2007, dus op een tijdstip dat enkele jaren ligt voor de nu ten laste gelegde tijdstippen.
[naam medeverdachte 9]
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte [naam medeverdachte 9] zijn (onder meer) twee doosjes in beslag genomen van Blackberry-toestellen. De verdediging heeft aangevoerd dat deze doosjes niets met [naam medeverdachte 9] te maken hebben, maar dat deze door een derde zouden zijn achtergelaten in de woning van [naam medeverdachte 9] .
De rechtbank verwerpt dit verweer, gelet op het navolgende. Allereerst is het in algemene zin bijzonder ongebruikelijk dat het verpakkingsmateriaal van twee Blackberry-toestellen door een derde zou worden achtergelaten in de woning bij [naam medeverdachte 9] en dat [naam medeverdachte 9] die doosjes dan zou hebben bewaard. Dit zou anders kunnen zijn indien [naam medeverdachte 9] op dit punt een begrijpelijke, nadere, toelichting/verklaring zou hebben gegeven waarom dit zou zijn gedaan. Maar die ontbreekt. Verder stelt de rechtbank vast dat de door de verdediging genoemde derde persoon slechts eenmaal, begin maart 2011, door de politie is waargenomen in relatie tot de overige verdachten in dit dossier. Later in 2011, en dus ten tijde van de ten laste gelegde feiten, is deze derde in het geheel niet meer waargenomen en/of in pingberichten naar voren gekomen. [naam medeverdachte 9] is met een zekere regelmaat juist wel waargenomen, en ook in directe samenhang met pingverkeer waarbij toestellen en pingnamen zijn gebruikt die behoren bij de Blackberry-toestellen waarvan het verpakkingsmateriaal bij [naam medeverdachte 9] is aangetroffen.
[naam verdachte]
De verdediging heeft aangevoerd dat geenszins vast staat dat [naam verdachte] in alle gevallen de gebruiker is geweest van het aan hem toegeschreven pingaccount.
De rechtbank verwerpt dit verweer. [naam verdachte] is ook te identificeren aan de hand van de pingcommunicatie die voorafgaat aan de ontmoeting tussen [naam verdachte] en [naam medeverdachte 13] , zoals hierna opgenomen in de bewijsbijlage. Ook hier ligt er een ondubbelzinnige link tussen de inhoud van het pingverkeer en het verschijnen van [naam verdachte] op de afspraak met [naam medeverdachte 13] . Verder heeft de rechtbank eerder al overwogen dat uit de inhoud van de in het dossier weergegeven pinggesprekken niet is gebleken dat deze communicatie is gevoerd door andere personen dan de personen die bij de betreffende pingaccounts horen, tenzij dit vooraf werd aangekondigd.
[naam medeverdachte 11]
De verdediging heeft aangevoerd dat de zogenaamde sms telefoon [1] , eindigend op 5747, niet met zekerheid aan [naam medeverdachte 11] kan worden toegekend. Daarnaast kan hij niet worden geïdentificeerd als de persoon die als “ [bijnaam medeverdachte 11] ” wordt aangeduid in het dossier.
Deze sms telefoon is niet bij [naam medeverdachte 11] aangetroffen. Verder betekent de omstandigheid dat de sms telefoon een paar masten heeft aangestraald, die de telefoon *1414 van [naam medeverdachte 11] toen ook heeft aangestraald, niet dat deze telefoons ook door dezelfde persoon werden vastgehouden. Er kunnen geen conclusies aan verbonden worden omdat we niets weten van het dekkingsgebied zoals dat in 2011 was. Voorts bevestigen de observaties in samenhang met de afspraken ook niet dat [naam medeverdachte 11] de gebruiker was omdat [naam medeverdachte 1] vaak verschillende mensen achter elkaar ontmoette.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Op 12 mei 2011 om 21:35 wordt vanuit het nummer *5747 het bericht ‘ 20 min getto?’ gestuurd naar [naam medeverdachte 1] . Vervolgens wordt om 22.00 uur tijdens een observatie gezien dat [naam medeverdachte 1] een ontmoeting heeft met [naam medeverdachte 11] in de [adres 1] in Amsterdam-West, in de wijk Slotermeer. [naam medeverdachte 11] zelf heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] en hij Slotermeer bedoelen wanneer het over ‘getto’ gaat. Bij deze ontmoeting zijn geen andere personen waargenomen door het observatieteam. Op 14 mei 2011 gaat er om 8:56 uur een sms vanuit het nummer *5747 naar [naam medeverdachte 1] ‘13.00 ff update?’, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt ‘12.30 voetbal?’. Om 12:41 antwoordt het nummer *5747 ‘is goed 15 min’. Vervolgens wordt om 13.02 bij het voetbalveld aan het Olympiaplein te Amsterdam een ontmoeting gezien tussen [naam medeverdachte 11] en [naam medeverdachte 1] . Op 16 mei 2011 wordt vanuit het nummer *5747 weer ge-sms’t naar [naam medeverdachte 1] ‘ok goed vriend, 5 uur voetbal?’, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt ‘ok ik zie je daar’. Vervolgens stuurt [naam medeverdachte 1] om 13.30 een bericht naar [naam verdachte] die het niet meer houdt en zegt ‘so far so good zegt [bijnaam medeverdachte 11] , ik zie hem om 5 uur’. Vervolgens wordt er tussen [naam medeverdachte 1] en het nummer *5747 gecommuniceerd dat het wat later wordt en om 18:11 zegt [naam medeverdachte 1] ‘kom ik er nu aan’. Hierna wordt om 18.26 uur een ontmoeting tussen [naam medeverdachte 11] en [naam medeverdachte 1] gezien.
Uit deze combinatie van sms-berichten en observaties leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 11] de gebruiker was van de telefoon met nummer *5747. Dit wordt verder ondersteund doordat deze telefoon dezelfde bewegingen maakt als de telefoon waarvan [naam medeverdachte 11] zelf heeft verklaard dat die bij hem in gebruik was, hetgeen een duidelijke extra aanwijzing oplevert dat hij de gebruiker was van beide telefoons. Tevens maakt de rechtbank uit deze berichten en andere bewijsmiddelen op dat hij de persoon is die als [bijnaam medeverdachte 11] wordt aangeduid. De voornaam van verdachte is [naam 1] . [bijnaam medeverdachte 11] is een afkorting is van de Spaanse naam [naam 2] , wat in het Nederlands [naam 1] betekent. Voorts is in het kantoor van [naam medeverdachte 11] een emailbericht aangetroffen dat was gericht aan [bijnaam medeverdachte 11] .
[naam medeverdachte 8]
De verdediging heeft betwist dat de telefoonnummers [nummer 1] en [nummer 2] in gebruik waren bij [naam medeverdachte 8] en dat hij pingberichten heeft verzonden vanuit de gebruikersnamen ‘ [pingnaam 21] ’ en/of ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 8] ’ en/of ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’ en/of met Pin-nummer [pin-nummer 21] .
De rechtbank verwerpt dit verweer. [naam medeverdachte 1] heeft veel contact met Pin-nummer [pin-nummer 21] met pinggebruikersnaam ‘ [pingnaam 21] ’ (door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 8] ’). Op 25 februari 2011 in de ochtend pingt ‘ [pingnaam 21] ’ naar [naam medeverdachte 1] dat hij gisteravond zijn telefoon heeft laten vallen. [naam medeverdachte 1] pingt terug dat hij de telefoon heeft en deze mee zal nemen naar het vliegveld. ‘ [pingnaam 21] ’ pingt vervolgens terug dat hij [naam medeverdachte 1] daar zal zien. Op 25 februari 2011 rond 15:00 uur wordt tijdens een observatie door een verbalisant op Schiphol gezien dat [naam medeverdachte 1] een ontmoeting heeft met een onbekende man en samen met hem op een vlucht naar Spanje stapt. Middels verstrekte boekingsgegevens bleek dat [naam medeverdachte 1] samen zou reizen met [naam medeverdachte 8] . De onbekende man wordt tevens op basis van een foto van de observatie herkend als [naam medeverdachte 8] . Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat ‘ [pingnaam 21] ’ (door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 8] ’), dezelfde persoon is als [naam medeverdachte 8] .
Uit het dossier blijkt voorts dat op 5 oktober 2011 om 19:13:32 door Pin-nummer [pin-nummer 22] met pinggebruikersnaam ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’ (door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 3 medeverdachte 8] ’) een bericht wordt gestuurd naar ‘ [pingnaam 3] ’ met de tekst ‘Bel me alstublieft, mijn kind’. Dit bericht is verstuurd naar een BlackBerry met Pin-nummer [pin-nummer 4] . Dit toestel werd gebruikt door [naam medeverdachte 1] . Om 19:23:24 uur wordt dan gezien dat [naam medeverdachte 1] met de telefoon met Imei nummer [imei-nummer] uitbelt, uit de tapgegegevens blijkt met het Colombiaanse telefoonnummer [nummer 2] .
Vervolgens is te zien dat de inhoud van de telefoongesprekken van [naam medeverdachte 1] met telefoonnummer [nummer 2] en het pingcontact tussen ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’ en [naam medeverdachte 1] op elkaar aansluiten.
Hieruit concludeert de rechtbank dat de persoon die pingberichten stuurt onder de naam ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’, dezelfde persoon is als de gebruiker van het Colombiaanse telefoonnummer [nummer 2] .
Bij het pingcontact tussen ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’ en [naam medeverdachte 1] is te zien dat [naam medeverdachte 1] de pingnaam ‘ [bijnaam 3 medeverdachte 8] ’ toekent aan ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’. Zoals bekend kan iedereen een persoon/contact een zelfgekozen pingnaam toekennen.
In zaaksdossier C05, de invoer van 40 kilo cocaïne, laat [naam medeverdachte 1] aan zijn vrouw weten dat dat van [bijnaam 3 medeverdachte 8] is gelukt. In die zaak wordt de verdachte [naam medeverdachte 8] door getuige [naam getuige] herkend en heeft zij verklaard dat deze persoon [pingnaam 21] wordt genoemd en dat hij klein is. De rechtbank heeft op de zitting gezien dat de verdachte klein van stuk is.
[bijnaam 3 medeverdachte 8] betekent in de Spaanse taal: klein, kleintje. Andere (ping)namen die voor de verdachte worden gebruikt zijn [pingnaam 21] en [bijnaam 1 medeverdachte 8] . Ook deze namen zijn een vertaling of aanduiding voor ‘klein’.
Tot slot is opvallend dat [naam medeverdachte 1] en de persoon die hij aanduidt als [bijnaam 1 medeverdachte 8] respectievelijk [bijnaam 3 medeverdachte 8] hun berichtenverkeer over en weer beginnen met “ [naam 3] ”, hetgeen in pingesprekken met andere Pin-nummers niet is voorgekomen.
De rechtbank concludeert dat de pingnamen [bijnaam 1 medeverdachte 8] en [bijnaam 3 medeverdachte 8] (en daarmee de daaraan door de verzender gekoppelde pingnamen ‘ [pingnaam 21] ’ en ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’) beide betrekking hebben op één en dezelfde persoon, en wel dat dat de verdachte [naam medeverdachte 8] is. Omdat blijkt dat de verdachte [naam medeverdachte 8] de gebruiker is van de pingnaam ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’, kan ook worden geconcludeerd dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer [nummer 2] .
[naam medeverdachte 5]
De verdediging van [naam medeverdachte 5] heeft gesteld dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [naam medeverdachte 5] de persoon is die gebruik maakt van de pingnaam [pingnaam 15] (Pin-nummer [pin-nummer 17] , door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 5] ’). Daarbij is tevens aangevoerd dat de herkenning van [naam medeverdachte 5] niet betrouwbaar is en dat aannemelijk is dat meerdere personen gebruik maken van het pingaccount dat de politie toeschrijft aan [naam medeverdachte 5] .
De rechtbank heeft hierboven al aangegeven dat -en waarom- zij ervan uitgaat dat pingcommunicatie uitsluitend werd uitgevoerd tussen personen die elkaar kennen, of dat dit tijdelijk gebruik door een derde voor de ontvanger kenbaar was en ook gebeurde met medeweten van de “normale” gebruiker. Uit de samenhang tussen de inhoud van de pingcontacten en de observaties blijkt dat het [naam medeverdachte 5] is die op de afgesproken momenten aanwezig is en contact heeft met personen van wie de pingidentiteiten eveneens overeenkomen met de pingidentiteiten die aan hen zijn toegekend op basis van het politieonderzoek.
Dit laatstgenoemde gegeven versterkt ook in algemene zin de waarde van alle identificaties/herkenningen: daaruit blijkt immers dat het relevante (ping)netwerk op afdoende wijze in kaart is gebracht door het onderzoek van de politie.
4.3.
Zaaksdossier C04, feit 1
4.3.1.
Primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.2.
Subsidiair ten laste gelegde
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit omdat moet worden betwijfeld of hij (steeds) de gebruiker is geweest van de pingtelefoon en het bijbehorende account, zodat hij daar door de officier van justitie ten onrechte aan is gekoppeld. Voorts kan niet worden bewezen dat hij betrokken is geweest bij (het voorbereiden van) deze invoer en is het in de tenlastelegging genoemde gewicht van de partij cocaïne onjuist. De aan de verdachte toegeschreven handelingen zijn van na de inbeslagneming van de partij cocaïne op 3 mei 2011. Niet kan worden bewezen dat hij aanwezig of betrokken was bij de “uithaal”pogingen in Antwerpen, omdat waarnemingen ontbreken die dat kunnen bevestigen. Verder is niet bewezen dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne, en evenmin dat hij opzet had op (het voorbereiden van) de invoer van de cocaïne. Uit niets kan blijken dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen bij de organisatie en/of de uitvoering van (het voorbereiden van) deze invoer.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 3 mei 2011 is in de haven van Rotterdam een schip aangekomen met daarop onder meer de container met nummer [containernummer] (hierna: de container), die geladen was met dozen bevroren vis. Het schip is met de lading vertrokken uit Panama op 18 april 2011 en had als eindbestemming Antwerpen. Op 3 mei 2011 heeft de douane met behulp van narcoticaspeurhonden een controle uitgevoerd aan die container. Na een positieve reactie van de speurhonden en verder onderzoek werd een aantal kartonnen dozen aangetroffen die anders dan de overige dozen geen sticker hadden. Daarin werden vierkante pakketten met verdovende middelen aangetroffen. Het totale netto gewicht van de pakketten bedroeg ongeveer 113 kilogram. Ten behoeve van een analyse werden monsters genomen. Uit onderzoek van het NFI bleek dat de monsters cocaïne bevatten. De cocaïne is in beslag genomen en de container is vervolgens weer op de boot teruggezet om naar de haven van Antwerpen door te gaan. Op de bill of lading is als geadresseerde van de lading vermeld: [naam 4] , [adres 2] te [plaats] . Uit het dossier komt naar voren dat er na de inbeslagname meerdere uithaalpogingen zijn geweest, waarbij een groep personen met een aantal auto’s naar Antwerpen is gereden om een poging te doen cocaïne uit de container te halen.
Voor de beoordeling van het verweer dat ziet op de identificatie van de verdachte en de medeverdachten als gebruikers van diverse telefoonnummers en pingnamen, wordt verwezen naar de overweging Identificatie en pinggebruik. In die algemene overweging heeft de rechtbank al aangegeven (dat en) waarom zij ervan uitgaat dat de communicatie tussen twee bepaalde pingaccounts onderling en vertrouwelijk steeds tussen twee personen heeft plaats gehad, tenzij daar door de één expliciet aandacht voor is gevraagd bij de ander. Maar ook in die gevallen bleek dat de inhoud van de communicatie viel binnen de inhoud van de eerdere communicatie, en dat (dus) ook deze extra deelnemer aan de betreffende pingcommunicatie blijkbaar volledig op de hoogte was het strafbare kader waarbinnen hij opereerde. Dit maakt dat de inhoud van de communicatie tussen de (ping)accounts van verdachte en die van zijn mededaders geheel voor rekening komt van verdachte, temeer ook omdat hij dergelijke communicatie kon lezen en (blijkbaar) geen aanleiding zag er aanvullend of anders op te reageren.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met anderen voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft verricht om het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne mogelijk te maken.
Anders dan de verdediging stelt, volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte aanwezig is geweest ten behoeve van de uithaalpogingen in Antwerpen in de nachten van 7 op 8 mei 2011, van 9 op 10 mei 2011 en op 2 juni 2011.
De verdachte meldt medeverdachte [naam medeverdachte 2] via een pingbericht op 7 mei 2011 in de avond dat hij wegrijdt met [bijnaam 1 medeverdachte 4] en om 22:07 uur bericht hij [naam medeverdachte 1] dat die chickies vandaag willen stappen. Om 22:12 uur stuurt de verdachte aan [naam medeverdachte 1] dat [bijnaam 2 medeverdachte 4] al met hem is en dat hij de tijd weet dat ze die chickies gaan boelen. Om 23:38 uur vraagt medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan de verdachte of ze hem zo oppikken en de verdachte antwoordt daarop door te melden dat [naam medeverdachte 2] zijn auto mee zal moeten nemen. Wanneer [naam medeverdachte 2] hier onwelwillend tegenover staat reageert de verdachte dat [naam medeverdachte 2] gewoon voor rijdt en toch niks doet. [naam medeverdachte 2] bericht [naam medeverdachte 1] om 3:44 uur (het is inmiddels 8 mei) dat het daar nu heet is, dat het A-team er is en dat ze tegen 5 uur weer gaan kijken. Om 6:07 uur meldt [naam medeverdachte 2] dat het morgen, of eigenlijk vandaag wordt. Om 17:14 uur pingt [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte 2] dat hij van de verdachte heeft gehoord dat er pas vanavond geboeld wordt.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachte, samen met medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 4] , hier aangeduid als [bijnaam 2 medeverdachte 4] dan wel [bijnaam 1 medeverdachte 4] , in de nacht van 7 op 8 mei 2011 naar Antwerpen is gegaan en dat de verdachte weet hoe laat het de bedoeling is dat de verdovende middelen uit de container worden gehaald, zowel in de nacht van 7 op 8 mei als in de nacht van 8 op 9 mei 2011.
Op 9 mei 2011 om 19:08 uur spreken [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] via pingberichten af om 22 uur op dezelfde plek als gisteren, zodat ze tegen 23 uur “daar” zijn. Uit waarnemingen blijkt dat op 9 mei 2011 omstreeks 22:00 uur drie auto’s [kentekennummer 1] , [kentekennummer 2] en [kentekennummer 3] , alle voorzien van twee inzittenden, samen zijn gekomen bij het Shell tankstation gelegen aan de A2 te Breukelen. De inzittenden van de [kentekennummer 1] zijn geïdentificeerd als [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 14] . De auto’s rijden achter elkaar aan richting België en worden om 23.30 uur waargenomen in Antwerpen. De avond daarvoor zijn de personen, rijdend in auto’s met kentekens [kentekennummer 2] en [kentekennummer 3] eveneens samen gekomen bij hetzelfde tankstation, die keer vergezeld door [kentekennummer 4] , waarin [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 14] zaten, en vervolgens zijn deze auto’s achter elkaar weggereden richting België en waargenomen in Antwerpen. Op 10 mei 2011 bericht [naam medeverdachte 2] om 0:38 uur via de ping aan [naam medeverdachte 1] dat de ploeg van de kleine is geklemd door het A-team. Uit processen-verbaal van de Belgische politie blijkt dat zij die nacht een auto met kenteken [kentekennummer 5] hebben gecontroleerd. Diezelfde auto was de nacht ervoor ook gezien toen de inzittenden daarvan contact hadden met [naam medeverdachte 2] . Om 0:45 uur meldt [naam medeverdachte 2] [naam medeverdachte 1] op diens vraag wat ‘ [bijnaam verdachte] ’ zegt, dat hij ook weg wilde. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de uithaalploeg in de nacht van 9 op 10 mei 2011 is gecontroleerd door de politie en dat de verdachte, samen met onder meer medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 14] , die nacht in Antwerpen is geweest en dat [naam medeverdachte 1] de mening van de verdachte over de (re)actie naar aanleiding van het mislukken van de uithaalpoging relevant vindt.
Op 2 juni 2011 vraagt de verdachte aan [naam medeverdachte 4] via de ping om 11:34 uur of hij grote tassen heeft en om 20 :35 uur bericht de verdachte aan [naam medeverdachte 4] dat hij oso (thuis) op hen wacht, [naam medeverdachte 4] laat weten dat hij nog moet tanken. Rond diezelfde tijd heeft de verdachte contact met [naam medeverdachte 1] waarin [naam medeverdachte 1] hem meldt: “laat ze goed kijken he 4e rij. Links en rechts de 2e rij van boven. Op alle hoekpunten. Dozoes zonder stampoe. Gewoon kaal zeg [bijnaam 2 medeverdachte 3] ”. Vervolgens zijn de kentekens [kentekennummer 2] en [kentekennummer 3] beide waargenomen op een ANPR om 22.32 uur, gaande in de richting van België; laatstgenoemde auto is ook weer waargenomen om 01.31 uur op 3 juni 2011. De verdachte maakt om 22:36 uur via de ping een afspraak met medeverdachte [naam medeverdachte 9] bij de afrit Merksem. Merksem is een wijk van Antwerpen in de buurt van de havens. Uit deze waarnemingen in combinatie met de pingberichten leidt de rechtbank af dat de verdachte met (onder meer) [naam medeverdachte 4] aanwezig is geweest bij de laatste poging die wordt ondernomen om de cocaïne in de container in Antwerpen veilig te stellen. De rechtbank leidt daarbij uit de toelichting van [naam medeverdachte 1] bovendien af dat ze de ongestickerde dozen moeten hebben, hetgeen past bij de wijze waarop de pakketten cocaïne door de douane zijn aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen valt verder op te maken dat de verdachte geregeld contact heeft met diverse medeverdachten, waaronder [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 14] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 9] .
Verder valt uit de bewijsmiddelen af te leiden dat de verdachte door verschillende medeverdachten wordt benaderd om handelingen te verrichten die zien op het faciliteren van de invoer van de partij cocaïne en benadert hij zelf eveneens medeverdachten om diverse hand- en spandiensten te verrichten, of ontvangt en doet hij mededelingen van en aan de medeverdachten die relevant zijn in dit kader. Uit de pingberichten en communicatie tussen de verdachten wordt duidelijk dat zij over en weer begrijpen wat de strekking is van de informatie.
Aan de verdachte wordt door [naam medeverdachte 1] op 7 mei 2011 via de ping informatie doorgegeven met de code ‘molen’ en op 23 mei 2011 is dit nogmaals het geval. In dat laatste geval gaat het om de code van de container waar de cocaïne in zat. In beide gevallen begrijpt de verdachte direct wat [naam medeverdachte 1] bedoelt. Voorts vraagt [naam medeverdachte 1] de verdachte in een pingbericht van 3 mei 2011 om 14:00 uur om zijn man vast op scherp te zetten en bericht hij dat hij straks alles met hem doorneemt, waarbij [naam medeverdachte 1] zojuist met [naam medeverdachte 15] [2] heeft afgesproken dat “wij met de jongemannen mee zullen gaan”. De verdachte begrijpt deze boodschap blijkbaar ook, want hij bevestigt dat hij contact gaat maken. De rechtbank begrijpt deze berichten aldus dat [naam medeverdachte 1] bedoelt dat zijn groep mee zal gaan met de personen die de cocaïne uit de container zullen halen en dat [naam verdachte] in afwachting van nadere instructies van [naam medeverdachte 1] zorgt dat een derde man klaar is om in actie te komen voor de te ondernemen poging.
Op 6 mei 2011 heeft [naam medeverdachte 1] via de ping contact met de verdachte, waarin hij meldt dat de verdachte de stampoe van [bijnaam 1 medeverdachte 8] niet moet vergeten. De verdachte antwoordt daarop met de mededeling dat hij het aan Dw heeft gezegd, maar nog niks heeft gehoord en dat Dw als het goed is, onderweg is naar hem. De rechtbank leidt hieruit af dat [naam medeverdachte 4] van [naam medeverdachte 1] , met tussenkomst van de verdachte, iets moest regelen dat verband hield met een zegel/stempel van medeverdachte [naam medeverdachte 8] .
Op 1 juni 2011 pingt medeverdachte [naam medeverdachte 9] aan [naam medeverdachte 1] dat hij die papieren die hij [naam medeverdachte 1] gaf moet hebben. [naam medeverdachte 1] vraagt de verdachte daarop of hij kopieën maakt en dat hij die orgi (de rechtbank begrijpt hieruit: die originelen) bij zich moet houden. De rechtbank begrijpt dit aldus dat het hier om papieren bescheiden gaat die [naam medeverdachte 9] eerder aan [naam medeverdachte 1] heeft gegeven en dat de verdachte aldus de originelen van de papieren die betrekking hebben op het transport onder zich moet houden.
[naam medeverdachte 9] en [naam medeverdachte 1] spreken vervolgens af dat de papieren pas mogen worden afgegeven nadat de Marokkaan die de papieren zal afhalen nummer 77 heeft gezegd. [naam medeverdachte 1] geeft dit door aan de verdachte, die vervolgens rechtstreeks contact onderhoudt met [naam medeverdachte 9] en, zoals hierboven al is omschreven, een afspraak met hem maakt bij de afrit Merksem. Hij beschikt op dat moment ook via [naam medeverdachte 1] over de informatie waar ze moeten kijken.
Voorts doet de verdachte meteen melding aan [naam medeverdachte 4] van het “definitief dood gaan van die [bijnaam 8 medeverdachte 2] ” op 3 juni 2011 om 14:43 uur, waarmee wordt bedoeld dat het veilig stellen van de inhoud van de container is mislukt, en dat bericht moet [naam medeverdachte 4] ook doorgeven aan [naam medeverdachte 3] .
Tot slot volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte afspraken heeft om medeverdachten te ontmoeten op diverse momenten dat belangrijke informatie voorhanden is over de partij. Zo vindt er bijvoorbeeld direct na de terugkomst van [naam medeverdachte 2] uit Colombia in de nacht van 28 op 29 april 2011 een ontmoeting plaats tussen [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en de verdachte, terwijl de communicatie van [naam medeverdachte 1] met zijn contactpersoon [naam medeverdachte 15] in Zuid-Amerika (waarin gesproken wordt over [naam 5] , die een briefje heeft dat [naam medeverdachte 1] nodig heeft en die alleen maar gaat om te controleren en die naar Nederland komt) daaraan synchroon loopt.
Op 16 mei 2011 komen [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 14] en de verdachte weer samen, nadat [naam medeverdachte 1] nieuwe informatie heeft verkregen van [naam medeverdachte 11] over de container. [naam medeverdachte 1] houdt de verdachte via pingberichten ook op andere momenten op de hoogte van zijn ontmoetingen met [naam medeverdachte 11] en de informatie die hij daarbij verkrijgt. Net als de medeverdachten maakt de verdachte in zijn pingberichten gebruik van versluierd taalgebruik, met inbegrip van de hierboven beschreven code ‘molen’. Ook hieruit blijkt dat de verdachte wist dat hij niet openlijk kon communiceren over zijn eigen activiteiten en die van de medeverdachten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een aantal Zuid-Amerikaanse landen behoort tot de belangrijkste producenten van cocaïne. Het is eveneens een feit van algemene bekendheid dat cocaïne, verstopt onder een deklading in een container, veelvuldig door containerschepen vanuit Zuid-Amerika naar Europa wordt verscheept. Eveneens is het een feit van algemene bekendheid dat het verstoppen van cocaïne of andere verdovende middelen in een lading in een container een gebruikelijke wijze is om verdovende middelen uit die Zuid-Amerikaanse landen te smokkelen. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte hiervan op de hoogte is geweest. Hij kreeg instructies van [naam medeverdachte 1] waar gezocht moest worden in de container, ging meerdere keren mee naar Antwerpen om de inhoud veilig te stellen, wist op welke momenten uithaalpogingen werden gedaan en had de administratie in ieder geval enige tijd onder zich en beschikte over het nummer van de container waar de cocaïne in zat.
Uit de hierboven genoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat de container (mede) gevuld was met cocaïne. De verdachte heeft aldus opzet gehad op het plegen van het ten laste gelegde.
Uit het voorgaande en uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een actieve rol heeft gehad om de inhoud van de container veilig te stellen en de invoer van de cocaïne te faciliteren. Verdachten verkeerden ten tijde van het plegen van hun gedragingen in de veronderstelling dat zich in de container in Antwerpen nog (ruim) 113 kilogram cocaïne bevond. Hun gedragingen waren er (dus) op gericht die hoeveelheid cocaïne opzettelijk binnen Nederland te brengen. De omstandigheid dat die cocaïne al eerder door de politie in beslag genomen was, doet daar blijkens vaste jurisprudentie [3] niet aan af.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande en onder verwijzing naar de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad om tezamen en in vereniging met anderen voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen te verrichten teneinde een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I in te voeren.
De officier van justitie heeft in de dagvaarding 124 kilogram opgenomen als gewicht van de op 3 mei 2011 in Rotterdam aangetroffen hoeveelheid cocaïne. Dit betreft echter het gewicht met inbegrip van de verpakking. Uit het dossier blijkt dat het nettogewicht aan cocaïne 113,099 kilo bedroeg. Deze laatstgenoemde hoeveelheid cocaïne zal de rechtbank bewezen verklaren.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Zaaksdossier C09, feit 2
De criminele organisatie
Artikel 11b van de Opiumwet stelt, voor zover hier van belang, strafbaar deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde of vijfde lid of van artikel 10a van de Opiumwet. Ten tijde van de feiten op de tenlastelegging gaf artikel 11a Opiumwet voor deze feiten materieel dezelfde regeling, maar de wetgever heeft deze strafbepaling vernummerd tot artikel 11b Opiumwet. De betekenis, strekking en reikwijdte van artikel 11b Opiumwet komen overeen met de gelijke elementen uit artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Om tot een bewezenverklaring van artikel 11b Opiumwet te kunnen komen dient er (dus) sprake te zijn van deelname aan een min of meer gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake indien men behoort tot het samenwerkingsverband en de deelnemer (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar hij of zij deel van uitmaakt. Om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer dient een verdachte tenminste een aandeel te hebben in, of dient hij ondersteuning te verlenen aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de betreffende organisatie. Om te kunnen spreken van een organisatie is verder nodig dat blijkt van een tot op zekere hoogte gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Het bestaan van een dergelijke organisatie kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen en positie van de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Ook interne vormen van sanctioneren van overtreden van die regels, of een gezamenlijk optreden naar buiten zijn aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er in deze zaak sprake is van een criminele organisatie die zich (onder andere) bezig hield met de invoer van grotere partijen cocaïne en strafbare voorbereidingshandelingen daartoe. Hierna zal de rechtbank aangeven wie zij tot deze organisatie rekent, en op grond waarvan dit het geval is.
In deze zaak was [naam medeverdachte 1] de centrale figuur in de groep personen die de hierboven genoemde, in artikel 11b Opiumwet bedoelde, delicten pleegden. Hij had de belangrijkste externe contacten, regelde betalingen en stuurde direct of via een medeverdachte, veelal de hierna te noemen [naam medeverdachte 2] , de andere personen aan die door de rechtbank tot dit samenwerkingsverband gerekend worden. [naam medeverdachte 2] blijkt in de meeste gevallen de medeverdachte te zijn die namens [naam medeverdachte 1] de anderen aanstuurde (onder andere [naam verdachte] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 6] ). Deze personen hadden frequent pingcontact met elkaar, maar uit observaties bleek ook dat zij geregeld in wisselende samenstelling onderling maar ook met derden besprekingen hadden. De volgende gebeurtenis geeft, als voorbeeld, duidelijk inzicht in de verhoudingen binnen deze groep. [naam medeverdachte 1] neemt, naast andere afschermings- en veiligheidsmaatregelen (zoals het sweepen [4] van de auto’s en het verwijderen van de batterij uit de telefoon) de beslissing om zes personen [5] , onder wie zichzelf, een nieuw BlackBerry-toestel te verstrekken nadat [naam medeverdachte 2] de indruk heeft gekregen dat de politie een onderzoek in zijn richting aan het doen was. Deze beslissing van [naam medeverdachte 1] wordt vervolgens door tussenkomst van [naam medeverdachte 2] uitgevoerd door [naam medeverdachte 4] [6] . Ook op andere momenten blijkt de groep zich bewust van de mogelijkheid dat er opsporingsactiviteiten ontplooid worden in hun richting. Zo geeft [naam medeverdachte 1] op 29 augustus door aan [naam medeverdachte 8] , dat er iets niet in orde was met de container, en dat er vervolgens is onderzocht of een (vorm van) onderzoek liep ten aanzien van deze container. Uit de pingcontacten en de waarnemingen blijkt dat ook [naam medeverdachte 5] geregeld in contact staat met onder andere [naam medeverdachte 1] , en dat er onderlinge afstemming plaatsvindt van handelingen in relatie tot de Opiumwetmisdrijven van de groep rond [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] heeft zelf in een aantal latere verhoren verklaard over samenwerking met derden in relatie tot de inhoud van de deeldossiers, en uit de inhoud daarvan leidt de rechtbank af dat er een verdergaande (samenwerkings)band bestond tussen [naam medeverdachte 1] en een aantal personen uit zijn directe omgeving. Hierin ziet de rechtbank een bevestiging van het bestaan van een kerngroep van (ongeveer) zes leden en een samenwerking met (vaste) derden, [naam medeverdachte 9] en [naam medeverdachte 10] . Op de laatstgenoemde verdachten wordt hierna nader ingegaan.
In de onderlinge pingcontacten en andere onderlinge communicatie spraken de leden van de groep in versluierde bewoordingen met elkaar. Opvallend en veelzeggend is verder dat getallen, zoals bijvoorbeeld het nummer van een container of een telefoonnummer, pas werden doorgegeven nadat dit getal was gecodeerd volgens het systeem dat volgde uit de reeds eerder beschreven “molen”.
De gang van zaken rond een potentieel gewelddadig conflict met [naam medeverdachte 13] geeft inzicht in de verhoudingen in de organisatie rond [naam medeverdachte 1] . Uit dat incident blijkt dat [naam medeverdachte 1] twee medeverdachten ( [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] ) kon vragen om namens hem contact te leggen met (een vertegenwoordiger van) de andere groepering van/rond [naam medeverdachte 13] . Verder blijkt dat op dat moment [naam medeverdachte 2] aan [naam verdachte] opdracht kon geven om onmiddellijk te komen. De verdere taakverdeling blijkt dan uit het verzoek van [naam verdachte] aan [naam medeverdachte 4] , waarin [naam verdachte] aangeeft dat er geen problemen zijn (“geen broeija”), maar dat hij zijn vuurwapen (“pijp”) nodig heeft, die dan weer bij een derde “in de bovenste la onder die kleren” ligt. Het is ook [naam medeverdachte 1] die in het dossier 124 kilo bepaalt welke handelingen worden verricht door de andere leden van de groep om (te proberen) de partij cocaïne veilig te stellen, maar hij gaat zelf niet mee naar Antwerpen. Een andere aanwijzing voor een zekere hiërarchie binnen de organisatie is het gegeven dat [naam medeverdachte 2] toestemming vraagt aan [naam medeverdachte 1] of aan bepaalde andere medeverdachten geld mag worden gegeven. Ten aanzien van het geld valt verder op dat er bij een aantal personen die tot het samenwerkingsverband worden gerekend administratie is gevonden die door de gebruikte aanduidingen van de personen met hun respectievelijke ping- of (andere) bijnaam in de sleutel kunnen worden gezet van de strafbare gedragingen van de groep, dan wel wapens of andere goederen zijn gevonden die in de sleutel kunnen worden gezet van de strafbare gedragingen van de groep. De bij de diverse verdachten gevonden vuurwapens vertonen overeenkomsten, waaronder dat het serienummer is weggevijld.
Indien er niet werd betaald aan de groep [naam medeverdachte 1] , werd er duidelijk gemaakt dat achterwege laten van betaling geen optie was. Het dossier rond [naam 6] is daartoe duidelijk. Deze [naam 6] heeft, zo blijkt overduidelijk uit de pingcontacten, een schuld. De inhoud van de pingcontacten laat duidelijk zien dat niet betalen zal leiden tot toepassing van geweld. De politie vindt in de woning van [naam medeverdachte 4] het adres en de telefoongegevens van [naam 6] . Bij [naam medeverdachte 6] thuis wordt ook een groot aantal aantekeningen gevonden waar grote bedragen op zijn geschreven. Op beide documenten wordt vermenigvuldigd met resp. 10, 20 , 50 en 100 en 500, 200, 100, 50, 20 en 10. Het betreft in beide gevallen getallen die overeenkomen met de coupures van (euro)bankbiljetten.
Naast de hierboven genoemde leden van de groep [naam medeverdachte 1] is er een aantal verdachten dat, gelet op de inhoud van de onderlinge communicatie (pingcontacten en fysieke ontmoetingen) in relatie tot de door hen verrichte handelingen, wetenschap had van dit criminele samenwerkingsverband. Zij hebben daaraan opzettelijk meegewerkt, door -bijvoorbeeld - gericht informatie te verschaffen over de gang van zaken in de haven en/of te helpen bij het uithalen van een of meer partijen cocaïne uit de haven ( [naam medeverdachte 9] en [naam medeverdachte 10] ). Daarnaast is er een medeverdachte die vanuit en in samenwerking met andere verdachten in Zuid-Amerika zich bezig hield met de (facilitering van de) invoer van een aantal partijen cocaïne in Nederland en/of betrokken was bij de financiële afwikkeling van de verkochte partijen cocaïne ( [naam medeverdachte 8] ).
[naam medeverdachte 5] is nauw betrokken bij de invoer en betaling van partijen drugs en [naam medeverdachte 1] vraagt aan [naam medeverdachte 5] een bedrag van 10 kop (volgens politie 10.000 euro) om een advocaat voor een aangehouden persoon te regelen. Verder vraagt [naam medeverdachte 5] [naam medeverdachte 2] om toestemming om [naam medeverdachte 3] in te zetten voor een klus en wordt er geld bij hem gehaald door andere leden.
[naam medeverdachte 3] is als een soort “vaste” hulpkracht ingeschakeld voor diverse hand- en spandiensten die te maken hadden met het beoogde doel van de organisatie.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat [naam medeverdachte 3] door de overige leden van de criminele organisatie ook als deelnemer wordt beschouwd, en als zodanig wordt ingezet. Daarnaast staat de bijnaam van de verdachte op de bij een ander lid aangetroffen financiële bescheiden en daaruit blijkt dat de verdachte geld van de organisatie heeft ontvangen.
Uit de hiervoor genoemde overwegingen en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 6] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 5] , [naam medeverdachte 8] , [naam medeverdachte 10] en [naam medeverdachte 9] allen in de tenlastegelegde periode hebben deelgenomen aan de criminele organisatie. Deze organisatie met een voldoende mate van duurzaamheid en hiërarchie had als oogmerk de invoer van cocaïne.
4.5.
Zaaksdossier C12, feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.6.
Zaaksdossier C15, feit 4
Het standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Daartoe is aangevoerd dat het resultaat van de eenvoudige kasopstelling een onverklaarbaar tekort laat zien van 111.170 euro. Het tekort ziet op de contante inkomsten van de gezamenlijke huishouding van de verdachte en zijn partner [naam partner verdachte] . Dit tekort gecombineerd met de vermoedelijk door de verdachte gepleegde strafbare feiten leveren een witwasvermoeden op. De verdachte heeft daar geen concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring tegenover gezet.
Het standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat geen sprake is van witwassen. Daartoe is aangevoerd dat een deel van de in eenvoudige kasopstelling opgenomen uitgaven te hoog is ingeschat. Het verschil dat daarna nog overblijft, kan worden verklaard door giften aan de verdachte van zijn neef.
Beoordeling
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat vaststaat dat de in de tenlastelegging genoemde goederen, in dit geval diverse sommen geld, (dure) horloges, sieraden en een auto, direct of indirect afkomstig zijn uit enig misdrijf. Daarbij is niet vereist dat wordt bewezen uit welk specifiek misdrijf het afkomstig is, maar wel dat het uit enig misdrijf afkomstig is. Tevens is vereist dat verdachte dit wist.
Als, zoals in dit geval, op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de betreffende sommen geld (de rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo dat ten aanzien van de goederen ook bedoeld is de uitgaven die ten behoeve daarvan zijn gedaan) en een bepaald misdrijf, kan toch bewezen worden geacht dat een goed ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, wanneer het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit in de tenlastelegging genoemde goed daaruit afkomstig is.
Uit het hetgeen hiervoor ten aanzien van zaaksdossier C09 is overwogen, volgt dat de verdachte in de periode van 1 april 2011 tot en met 10 oktober 2011 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de grootschalige invoer van cocaïne en het voorbereiden ervan. Het is een feit van algemene bekendheid dat met invoer van cocaïne aanzienlijke en doorgaans contante winsten worden behaald, zodat de rechtbank - anders dan de verdediging - ervan uitgaat dat de verdachte door zijn strafbare handelen contant geld heeft verdiend.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte en zijn partner [naam partner verdachte] in de tenlastegelegde periode een gezamenlijke huishouding voerden. Dit gegeven blijkt uit de verklaring van [naam partner verdachte] en de bij de doorzoeking aangetroffen bescheiden. De totale contante uitgaven die in de bewezenverklaarde periode binnen deze gezamenlijke huishouding zijn gedaan, betreffen - ook na de door de verdediging bepleite correcties - een veel groter bedrag dan waarover de verdachte en [naam partner verdachte] volgens bekende legale bronnen contant konden beschikken [7] .
Dit grote verschil tussen de contante inkomsten en uitgaven rechtvaardigt, zeker tegen de achtergrond van voornoemde criminele activiteiten van de verdachte, het vermoeden dat de goederen (sommen geld, horloges, sieraden en auto) genoemd in de tenlastelegging middellijk dan wel onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Onder deze omstandigheden mag volgens vaste rechtspraak van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft om tegenwicht te bieden aan dit vermoeden.
De verdachte heeft in dat verband verklaard dat hij over meer contant geld kon beschikken dan uit de bewijsmiddelen blijkt, omdat hij geld van zijn vermogende, voetballende neef kreeg.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt. Als onderbouwing van zijn verklaring heeft de verdachte een zeer algemene verklaring van zijn neef overgelegd en een stapel van diens bankafschriften. Uit die afschriften blijkt echter niets meer dan dat die neef regelmatig contante opnames deed. Uit de korte schriftelijke verklaring van diezelfde neef volgt niets meer dan dat hij de verdachte af en toe wat geld toestopte en ook wel eens sieraden en horloges heeft gegeven. De rechtbank merkt ten aanzien van de bankafschriften op dat uit de enkele omstandigheid dat de (goedverdienende) neef van de verdachte regelmatig geldopnames deed niet volgt dat dit geld bij de verdachte terecht kwam en/of om welk (totaal)bedrag het daarbij zou moeten gaan. De op het allerlaatste moment overgelegde en zeer marginale verklaring van voornoemde neef, geeft geen enkele reële onderbouwing voor (een) gestelde concrete en/of gedateerde contante betaling(en) en/of daadwerkelijke gift(en) aan de verdachte. De verklaring van de neef die in de lucht blijft hangen, onder meer omdat de neef niet is gehoord als getuige bij de rechter-commissaris of ter zitting. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de nadere verklaring van de verdachte geen aanleiding hoefde te geven tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie en dat het witwasvermoeden onverkort is blijven bestaan. Omdat ook anderszins een legale herkomst voor de bestedingen niet aannemelijk is geworden, kan het niet anders zijn dan dat het overschot aan contante uitgaven door/in verband met de gezamenlijke huishouding van de verdachte en [naam partner verdachte] , middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig was. De specificatie van hetgeen door de verdachte is witgewassen en de bespreking van de verweren met betrekking tot die individuele elementen is in het onderstaande opgenomen.
Witgewassen goederen
In de tenlastelegging zijn de navolgende voorwerpen en sommen geld opgenomen die de verdachte zou hebben witgewassen, die ten behoeve van het overzicht hier zijn genummerd:
een som geld ten bedrage van 20 .723,- euro (contante stortingen ING) en/of
een som geld ten bedrage van 600,- euro (contante stortingen ABN) en/of
een som geld ten bedrage van 16.119,84 euro (contante uitgaven) en/of
vijf, althans een of meer horloges (merk: Audemars Piquet en/of Cartier en/of Chopard) en/of een of meer sieraden (collier, hanger, drie althans een of meer ringen) met een totale dagwaarde van 42.200,- euro en/of
een som geld ten bedrage van 3.000,- euro (moneytransfers Suriname) en/of
een som geld ten bedrage van 8.041,- euro (reis en verblijfkosten) en/of
een (aandeel in de aankoopprijs van een) Volkswagen Golf voorzien van kenteken [kentekennummer 6] van 6000,- euro en/of
een som geld ten bedrage van 10.549,- euro en/of 945,36 euro zijnde contante kosten ter zake gehuurde voertuigen bij AVIS en/of Amistad en/of
een som geld ten bedrage van 3.574,- euro zijnde gemaakte contante brandstofkosten en/of
een som geld ten bedrage van 985,- euro zijnde contant betaalde bekeuringen en/of
een som geld ten bedrage van 17.635,24 euro zijnde creditcardbetalingen en/of-
een som geld ten bedrage van 204 dollar.
De uitgaven opgenomen onder de gedachtestreepjes 2, 5, 6, 7 en 10 zijn niet uitdrukkelijk (inhoudelijk) betwist zodat gelet op het hiervoor overwogene vast staat dat die bedragen door de verdachte zijn uitgegeven en ten aanzien van de auto (onder 7) dat bedrag door hem is betaald. Ten aanzien van de overige bedragen en goederen zal hieronder per post worden ingegaan.
1.
Een som geld ten bedrage van 20 .723,- euro (contante stortingen ING)
Door de verdediging is aangevoerd dat de stortingen op de rekening van [naam partner verdachte] hem zonder onderbouwing volledig worden toegerekend.
De rechtbank overweegt dat [naam partner verdachte] heeft verklaard dat zij geen verklaring heeft voor deze stortingen. Uit haar verklaring volgt dat zij kleine bedragen van haar moeder zou hebben kunnen ontvangen. Grote bedragen kan zij niet verklaren en er zitten bedragen bij die zij van de verdachte heeft ontvangen. Uit het onderzoek is gebleken dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat deze stortingen door [naam partner verdachte] zijn gedaan. Haar inkomsten boden in die periode geen ruimte om geld te sparen en/of over te houden. Zij verklaart daar zelf ook over dat het klopt dat zij vaak op financieel gebied niet uitkwam en haar tekorten heeft aangevuld met geld van de verdachte en van haar moeder. Haar moeder ( [naam moeder] ) heeft daarover verklaard dat zij haar dochter het hele jaar door ongeveer 100 euro per maand gaf. Zij heeft ook verklaard dat [naam partner verdachte] met het geld van de verdachte goed rond kon komen. Gelet op die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de stortingen die het bedrag aan stortingen van de moeder van [naam partner verdachte] overschrijden (46 maanden een bedrag van 100 euro) aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Dit betreft een bedrag van 16.123 euro ( 20 .723 minus 4.600 euro).
3.
Een som geld ten bedrage van 16.119,84 euro (contante uitgaven)
De verdediging erkent dat het zeer wel mogelijk is dat de verdachte een deel van deze uitgaven heeft gedaan maar dat het totaalbedrag hem niet helemaal kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt ook ten aanzien van deze uitgaven dat zij in het kader van de gezamenlijke huishouding zijn gedaan. Ook hier geldt dat, gelet op de financiële positie van [naam partner verdachte] , volstrekt niet aannemelijk is dat die uitgaven door haar zijn gedaan uit haar legale inkomsten. [naam partner verdachte] verklaart in dit verband, kort gezegd, dat zij er geen verklaring voor heeft waar dit geld vandaan is gekomen. Verder heeft zij verklaard dat de verdachte haar wel eens geld gaf. Mede gelet op hetgeen onder 1 reeds is overwogen houdt de rechtbank het ervoor dat de contante geldbedragen waarvan deze uitgaven zijn gedaan van de verdachte afkomstig waren. Eventuele bijdragen van de moeder van [naam partner verdachte] in de kosten van de gezamenlijke huishouding van [naam partner verdachte] en verdachte zijn reeds in het voordeel van verdachte betrokken bij de contante stortingen ten behoeve van [naam partner verdachte] .
4.
Horloges en/of een of meer sieraden met een totale dagwaarde van 42.200,- euro
Met betrekking tot de horloges en sieraden is door en/of namens de verdachte aangevoerd dat hij het Audemars Piquet horloge met beslagnummer [nummer 3] (pagina BB4 13 348) van zijn neef heeft gekregen en de sieraden onder [nummer 4] (pagina BB4 13 349) van zijn moeder heeft gekregen. Het Cartier horloge met beslagnummer [nummer 5] (pagina BB4 13 352) zou hij aan [naam partner verdachte] hebben gegeven, en hebben bekostigd met de contante giften van zijn neef. Ten aanzien van het Cartier horloge met beslagnummer [nummer 6] (pagina BB4 13 350), het Cartier horloge met beslagnummer [nummer 7] (pagina BB4 13 351) en het Chopard horloge met beslagnummer [nummer 8] (pagina BB4 13 353) stelt verdachte dat die niet aan hem toebehoren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het Audemars Piquet horloge dat zij de verklaring van verdachte dat hij dat horloge van zijn neef heeft gehad niet aannemelijk acht. Daarnaar gevraagd heeft verdachte immers geen enkel nader detail zoals gelegenheid of locatie over die gift kunnen verstrekken hetgeen zeer ongeloofwaardig is bij een gift met een waarde van tenminste 18.500 euro. Ook op dit punt ontbreekt een (gerichte) verklaring van de neef van verdachte, evenals stukken zoals garantiebewijzen en/of aankoopbewijzen met betrekking tot dit horloge die op een of andere manier een onderbouwing zouden kunnen opleveren voor de verklaring van verdachte. De rechtbank houdt het er derhalve voor dat dit horloge door de verdachte is aangeschaft en uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij dit horloge binnen de ten laste gelegde periode heeft verkregen. Voor de waarde zal worden aangesloten bij de getaxeerde dagwaarde, aangezien het -kort gezegd- de normale aanschafprijs moet zijn geweest bij aanschaf van dat horloge in de aangetroffen staat. Bovendien heeft de verdediging deze waarde niet betwist.
Ten aanzien van de sieraden onder [nummer 4] strookt de verklaring van de verdachte met de in 2012 door [naam partner verdachte] afgelegde verklaring. Omdat door de politie geen onderzoek is gedaan naar de juistheid van deze verklaring, houdt de rechtbank het ervoor dat deze sieraden niet door de verdachte en/of [naam partner verdachte] zijn aangeschaft. Voor deze sieraden zal derhalve partiële vrijspraak ter zake witwassen volgen.
Ten aanzien van het Cartier horloge met beslagnummer [nummer 5] heeft de verdachte verklaard dat hij ook dit horloge bekostigd heeft met de giften van zijn neef. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat, en waarom, zij deze verklaring niet geloofwaardig acht. Gevolg is dat ook hier de rechtbank tot het oordeel komt dat de verdachte dit horloge in de ten laste gelegde periode met geld afkomstig uit criminele feiten heeft aangeschaft.
Met betrekking van het Cartier horloge met beslagnummer [nummer 6] heeft de verdachte verklaard dat dit horloge niet van hem is hetgeen in zekere zin strookt met de verklaring van [naam partner verdachte] op dit punt. Zij verklaart dat zij dit horloge bij de geboorte van haar dochter van de verdachte heeft gekregen. Omdat die geboorte, in 2007, is gelegen voor de ten laste gelegde periode en naar voornoemde verklaring door de politie geen nader onderzoek is gedaan, zal de rechtbank de verdachte ook vrijspreken voor wat betreft dit horloge.
Over het Cartier horloge met beslagnummer [nummer 7] strookt de verklaring van [naam partner verdachte] , inhoudende dat zij dit horloge zelf heeft gekocht, met die van verdachte dat het niet van hem is. Omdat die aanschaf volgens [naam partner verdachte] reeds in 2001 heeft plaatsgevonden en hier door de politie geen nader onderzoek naar is gedaan, houdt de rechtbank het ervoor dat ook dit horloge voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode is aangeschaft. Ook hier zal dom dezelfde reden vrijspraak volgen. Dit geldt ook voor het Chopard horloge, dat volgens [naam partner verdachte] in 2006 door haar is aangeschaft.
Resumerend komt de rechtbank tot de aanschaf van twee horloges met een totale dagwaarde van 20 .700 euro [8] in de bewezenverklaarde periode.
8.
10.549,- euro en/of 945,36 euro ter zake gehuurde voertuigen bij AVIS en/of Amistad
Door de verdediging is aangevoerd dat de betreffende auto’s op naam van [naam partner verdachte] zijn gehuurd en dat het een feit van algemene bekendheid is dat niet op een andere naam een auto kan worden gehuurd. Voorts is door de verdediging aangevoerd dat van frequente observaties van de verdachte als bestuurder van de gehuurde auto’s geen sprake is, zodat deze post in de vorm van contante uitgaven door de verdachte niet aan hem kan worden toegerekend. Voor zover ze aan hem worden toegeschreven, kan dit niet voor wat betreft facturen op naam van [naam partner verdachte] .
De rechtbank stelt allereerst vast dat de bij Amistad contant betaalde huurpenningen van de op naam van de verdachte gehuurde auto niet zijn betwist. Ten aanzien van de bij Avis gehuurde auto’s merkt de rechtbank op dat vast staat dat die huurpenningen deels contant zijn betaald. Daarnaast blijkt niet alleen uit observaties, maar ook uit via/van het CJIB ontvangen informatie met betrekking tot in rekening gebrachte boetes/bekeuringen ten name van de verdachten [naam verdachte] en [naam partner verdachte] dat de verdachte de regelmatige bestuurder was van die gehuurde auto’s. Dat de onderliggende huurovereenkomsten bij Avis op naam van [naam partner verdachte] gesteld zijn maakt overigens ook niet dat die contante uitgaven niet binnen de gezamenlijke huishouding zijn gedaan. Omdat vast staat dat de huurkosten van de auto’s door [naam partner verdachte] dan wel de verdachte zijn betaald en [naam partner verdachte] dergelijke contante uitgaven niet kon doen uit legale inkomsten, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de in de tenlastelegging opgenomen contante huurkosten ad 10.549,00 [9] heeft betaald: rechtstreeks of door tussenkomst van [naam partner verdachte] .
9.
Een som geld ten bedrage van 3.574,- euro zijnde gemaakte contante brandstofkosten
De verdediging komt op grond van hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de huurauto’s tot de conclusie dat ook de brandstofkosten daarvan niet volledig voor zijn rekening kunnen komen.
Uit hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen volgt echter dat de brandstofkosten aan de verdachte moeten worden toegerekend en om die reden zal ook deze post aan hem worden toegerekend.
11.
Een som geld ten bedrage van 17.635,24 euro zijnde creditcardbetalingen
De verdediging voert aan dat niet is onderbouwd dat deze betalingen met de creditcard op naam van de moeder van verdachte door hem zijn gecompenseerd.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek blijkt dat via de creditcard die is gekoppeld aan de bankrekening van de moeder van de verdachte uitgaven zijn gedaan ten behoeve van de verdachte en/of [naam partner verdachte] . Dit betreft onder meer diverse betalingen aan Avis ter zake op naam van [naam partner verdachte] gehuurde auto’s. Voorts staat vast dat op de bankrekening van de moeder van de verdachte in de betreffende periode in totaal contante geldbedragen ter hoogte van 7.700 euro zijn gestort. De moeder van de verdachte heeft zich ter zake van die stortingen op haar verschoningsrecht beroepen. Uit de bankmutaties van haar bankrekeningen kan echter worden afgeleid dat zij van haar inkomsten, na aftrek van de vaste lasten, zo goed als niets overhoudt. Een andere, legale, bron voor deze geldbedragen heeft de moeder van verdachte niet genoemd, laat staan aannemelijk gemaakt. Door deze twee omstandigheden acht de rechtbank het bewezen dat die stortingen door de verdachte zijn gedaan. Dat iemand anders de kosten voor de door de verdachte en/of [naam partner verdachte] gehuurde auto’s zou voldoen is immers in de gegeven financiële omstandigheden van de moeder van verdachte volstrekt onaannemelijk. Wel zal de rechtbank de aanzuiveringen van de tegen(bank)rekening van de moeder van verdachte die niet via contante stortingen hebben plaatsgevonden niet aan de verdachte toerekenen. Uit het proces-verbaal blijkt immers dat onduidelijk is of de verdachte bij die betalingen enige inbreng heeft gehad. Vervolgens is daar door de politie geen nader onderzoek meer naar gedaan.
Herberekening eenvoudige kasopstelling
Wanneer de bovenstaande posten in de door politie opgestelde eenvoudige kasopstelling [10] worden verwerkt, blijft een onverklaarbaar tekort over van 81.451,48 euro.
Contante inkomsten:
beginsaldo
€ 400,00
bankopnamen ING [naam partner verdachte]
€ 14.080,12
opname [naam verdachte] ABN
€ 600,00
moeder [naam partner verdachte]
€ 4.600,00
marktplaats
€ 3.000,00
contant aangetroffen bij de zoeking
€ 141,84
Totaal beschikbaar voor het doen van contante uitgaven
€ 22.821,96
Aandachtstreepje tenlastelegging nummer:
Contante uitgaven:
ING [naam partner verdachte] stortingen
€ 20 .723,72 [11]
1
ABN [naam verdachte] storting
€ 600,00
2
contante uitgaven 2008
€ 12.939,84
3
contante uitgaven 2010
€ 3.080,00
3
contante uitgaven 2011
€ 100,00
3
moneytransfers 2009-2010
€ 3.000,00
5
vergoeding creditcard transacties
€ 7.700,00
11
Avis bekeuringen
€ 985,00
10
uitgaven Avis
€ 15.884,52
8
Amistad huur contant voldaan
€ 945,36
8
brandstofkosten huurauto's
€ 3.574,00
9
vliegreizen/ buitenland
€ 8.041,00
6
aanschaf VW Golf
€ 6.000,00
7
sieraden dagwaarde
€ 20 .700,00
4
Totaal contante uitgaven
€ 104.273,44
onverklaarbaar tekort
€ - 81.451,48
Witwashandelingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat in totaal een bedrag van € 98.910,92 [12] door de verdachte en/of [naam partner verdachte] is omgezet [13] en komt derhalve tot een bewezenverklaring van witwassen ten aanzien van die sommen geld, horloges en auto. Uitzondering betreft het bedrag van 204 dollar dat bij de verdachte is aangetroffen. Ten aanzien van dit bedrag zijn geen witwashandelingen aangetoond, zodat de verdachte ook voor dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Medeplegen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in vereniging heeft witgewassen, maar dit aspect niet nader onderbouwd en/of anderszins gespecificeerd. Door de verdediging is op dit punt geen verweer gevoerd.
De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is of kan worden vastgesteld dat [naam partner verdachte] wetenschap heeft gehad van het feit dat het aanmerkelijke overschot aan contante gelden waarover zij en de verdachte in het kader van hun gezamenlijke huishouding konden beschikken onmiddellijk of middellijk afkomstig was van enig misdrijf. Vast staat dat er, afgezet tegen de legaal beschikbare inkomsten, zeer omvangrijke contante uitgaven ten behoeve van de gezamenlijke huishouding zijn gedaan en dat er onder andere ruim 20 .000 euro op de bankrekening van [naam partner verdachte] is (bij)gestort. Ook zijn er voor hoge bedragen auto’s op haar naam gehuurd, waarvan de huur deels contant is betaald. [naam partner verdachte] heeft geen verklaring voor de herkomst van al die stortingen en contante uitgaven. Over de wijze waarop de verdachte aan het geld is gekomen heeft zij enkel en weinig concreet verklaard dat ze “dacht dat hij dit met beveiliging had verdiend”, terwijl van haar - als enige andere deelnemer aan de gezamenlijke huishouding met de verdachte - mag worden verwacht dat zij weet wat de dagelijkse werkzaamheden van de verdachte zijn. Zeker omdat uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat zij jarenlang in dezelfde woning hebben gewoond en gezamenlijk een kind aan het opvoeden waren. In de woning is niets (zoals salarisspecificaties of een uniform) aangetroffen dat wijst op het bestaan van een dergelijke legale werkkring. De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat [naam partner verdachte] op z’n minst welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de overmatige bestedingen een criminele herkomst hadden. Door toch van het geld te profiteren, heeft ze die aanmerkelijke kans welbewust aanvaard en kan hierdoor medeplegen van opzettelijk witwassen bij verdachte bewezen worden verklaard.
Gewoontewitwassen
Ook acht de rechtbank het primair ten laste gelegde gewoontewitwassen bewezen, aangezien de verdachte samen met zijn partner verspreid over de gehele bewezenverklaarde periode een groot aantal bestedingen/uitgaven heeft gedaan die neerkomen op opzettelijk witwassen.
Conclusie
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder feit 4 primair ten laste gelegde.
4.7.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. Subsidiair
hij op tijdstippen in de periode van 01 april 2011 tot en met 1 juni 2011 in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
113kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, heeft
getracht zich en een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen
en
voorwerpen, vervoermiddelen, voorhanden gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s):
- ( telefonisch) contacten onderhouden met één (of meer) mededader(s), over het leeghalen van de container en
- afspraken gemaakt met een of meer mededader(s) met betrekking tot het verdere vervoer van de cocaïne per container en
- afspraken gemaakt met één of meer mededader(s) met betrekking tot het nummer van de container waarin de cocaïne verborgen was,
en/of
- een zogenaamde bill of lading, in elk geval (vervoers-)documenten, en meerdere voertuigen voorhanden gehad;
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 01 april 2011 tot en met 10 oktober 2011 in Nederland, en in Spanje heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 4] en andere (onbekend gebleven) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
3.
hij op 10 oktober 2011 te Amsterdam, een vuurwapen van categorie II , te weten een (vuur)wapen van het merk Glock type 19C en een hoeveelheid munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
4. primair
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 10 oktober 2011, in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader meermalen telkens (een) voorwerp(en) en/of een of meerdere geldbedrag(en) waaronder:
- een som geld ten bedrage van E
16.123,-(contante stortingen ING) en
- een som geld ten bedrage van E 600,- (contante stortingen ABN) en
- een som geld ten bedrage van E 16.119,84 (contante uitgaven) en
- horloges (merk: Audemars Piquet en Cartier ) met een totale dagwaarde van E 20 .700,- en
- een som geld ten bedrage van E 3.000,- (moneytransfers Suriname) en
- een som geld ten bedrage van E 8.041,- (reis en verblijfkosten) en
- een
(aandeel in een)Volkswagen Golf voorzien van kenteken [kentekennummer 6] ter waarde van E 6.000,- en/of
- een som geld ten bedrage van E 10.549,- en E 945,36 zijnde contante kosten ter zake gehuurde voertuigen bij AVIS en/of Amistad en
- een som geld ten bedrage van E 3.574,- zijnde gemaakte contante brandstofkosten en
- een som geld ten bedrage van E 985,- zijnde contant betaalde bekeuringen en
- een som geld ten bedrage van E
7.7zijnde creditcardbetalingen en
- verworvenof omgezet, terwijl hij wist dat die voorwerpen /geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig(e) misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.subsidiair

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen/vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit

2.

het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet.

3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

4.primair

medeplegen van gewoontewitwassen

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen en maatregel

De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in georganiseerde vorm beziggehouden met grootschalige invoer van cocaïne, verborgen in zeecontainers afkomstig uit Zuid-Amerika, in Nederland. De organisatie had daarbij niet alleen de beschikking over grote hoeveelheden cocaïne, maar ook over grote geldbedragen en wapens. Binnen de organisatie had de verdachte een uitvoerende rol. De verdachte had veel pingcontacten met de andere leden van de organisatie en was ook bij veel besprekingen aanwezig. Hij werd aangestuurd door een medeverdachte, en als die verdachte hem nodig had kwam hij direct opdagen. Als er namens de organisatie een bedreiging moet worden uitgevoerd is de verdachte daar ook bij betrokken. Verder heeft de verdachte binnen dit kader voorbereidingshandelingen gepleegd tot de invoer van een partij van 113 kilogram cocaïne.
Het op deze schaal handelen in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving op het gebied van gezondheid en welzijn. Daarnaast is het algemeen bekend dat de samenleving ook de nadelige gevolgen ondervindt van allerhande vormen van met grootschalige drugssmokkel samenhangende criminaliteit. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niets aangetrokken van de schadelijke maatschappelijke gevolgen van zijn strafbare gedrag.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het witwassen van grotere geldbedragen en dure goederen zoals horloges. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan zonder passende beteugeling een ontwrichtende uitwerking hebben op de samenleving. De verdachte heeft zich bij dit alles enkel laten leiden door persoonlijk winstbejag.
Daarnaast heeft de verdachte een automatisch (hand)vuurwapen (pistool) met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Vuurwapens worden steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige misdrijven, hetgeen het gevoel van onveiligheid binnen de samenleving doet toenemen. Daarnaast brengt de ongecontroleerde aanwezigheid van vuurwapens en munitie in de samenleving een onaanvaardbaar risico mee voor de veiligheid van personen. Tegen het illegaal bezit van vuurwapens dient derhalve streng te worden opgetreden. Dat geldt in het geval van de verdachte te meer, omdat hij naast het vuurwapen en de bijbehorende munitie, ook laserpointers (een geavanceerd richtmiddel) voorhanden heeft gehad, waardoor de kans om dodelijke slachtoffers te maken nog verder werd vergroot.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, gelet op de ernst van het totaal aan bewezen verklaarde feiten. Bovendien blijkt uit de feiten dat de verdachte financieel voordeel heeft genoten. Door de officier van justitie is echter geen ontnemingsvordering aangekondigd. De rechtbank heeft dit eveneens verdisconteerd in de hoogte van de straf.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte wordt in deze zaak als een zodanige handeling aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 10 oktober 2011 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn dus begonnen.
Tussen 10 oktober 2011 en de datum van dit vonnis ligt een periode van ruim 7,5 jaar. Er is in de onderhavige zaak dan ook sprake van een extreme overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, zal dit gecompenseerd worden door een aanzienlijk grotere vermindering van de op te leggen straf dan gebruikelijk. De rechtbank zal de straf die zij in beginsel passend acht verminderen met een derde deel.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 5 jaar. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 40 maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, en maatregel passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verbeurdverklaring van de op de beslaglijst (bijlage IV) vermelde goederen en geldbedragen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen horloges en sieraden.
Beoordeling
De in beslag genomen horloges Audemars Piquet (nummer 5) en Cartier (nummer 7) zullen worden verbeurd verklaard.
Deze voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn geheel of grotendeels door middel van het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit verkregen.
De in beslag genomen geldtelmachine en weegschalen (nummers 29 t/m 31) zullen ook worden verbeurd verklaard. Deze zijn bij de verdachte in beslag genomen en de onder 1 en 2 bewezen feiten zijn met betrekking of met behulp hiervan begaan of voorbereid en/of zijn tot het begaan van deze misdrijven bestemd.
Het in beslag genomen vuurwapen en de munitie (nummers 1 t/m 3) zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
Ten aanzien van de in beslag genomen halsketting (nummer 8) en het inbeslaggenomen geldbedrag van 204 dollar (nummer 4) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Hij is degene bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen en hij kan redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt.
Ten aanzien van de overige horloges (nummers 6, 9 en 10) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de (ex-)partner van de verdachte, mevrouw [naam partner verdachte] . Zij kan redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 10a en 11a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (bijlage IV), als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 subsidiair, 2 en 4 primair:
nummers 5, 7, 29, 30 en 31;
- verklaart onttrokken aan het verkeer: nummers 1, 2 en 3;
- gelast de teruggave aan de verdachte van: nummers 4 en 8;
- gelast de teruggave aan mevrouw [naam partner verdachte] (ex-partner van de verdachte): nummers 6, 9 en 10.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema en M.J. Grootendorst, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011
tot en met 1 juni 2011 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland
en/of te Antwerpen, althans in België
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet
als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
ongeveer 124 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders
opzettelijk,
- ( telefonische) contact(en) gehad, en/of
- ( een) ontmoeting(en) gehad, en/of
- ( een) bespreking(en) gevoerd, en/of
- afspra(a)k(en) gemaakt, en/of
- zich (meermalen) naar de haven van Antwerpen begeven
en/of genoemde hoeveelheid cocaïne heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
althans voornoemde hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad;
(artikel 2 juncto 10 Opiumwet)
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011
tot en met 1 juni 2011 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland
en/of te Antwerpen, althans in België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van 124 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer
anderen heeft
getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te
plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of
getracht zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het
plegen van dat feit te verschaffen
en/of
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige
reden heeft/hebben om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van
dat feit
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- ( telefonisch) contacten onderhouden met één (of meer) mededader(s), over het
leeghalen van de container en/of
- afspraken gemaakt met een of meer mededader(s) met betrekking tot het verdere vervoer van de cocaïne per container en/of met betrekking tot de deklading en/of
- afspraken gemaakt met één of meer mededader(s) met betrekking tot het nummer
van de container waarin de cocaïne verborgen was, en/of
- zich toegang verschaft tot (de) computersyste(e)m(en) voor het volgen van de
container;
en/of
- een zogenaamde bill of lading, in elk geval (vervoers-)documenten, en/of één
of meerdere voertuig(en) voorhanden gehad;
art 10A Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011
tot en met 10 oktober 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, en in Spanje
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) [naam medeverdachte 1]
en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 3] en/of [naam medeverdachte 6] en/of
[naam medeverdachte 4] en/of een of meer andere (onbekend gebleven) perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven, als
bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
Strafbaarstelling artikel 11 A OW
art 11a lid 1 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 10 oktober 2011 te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een
vuurwapen van categorie II en/of III , te weten een (vuur)wapen van het merk
Glock type 19C en/of een hoeveelheid munitie van categorie II en/of III
voorhanden heeft gehad;
(strafbaarstelling: artikel 26 WWM)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op een of meer tijdstippen in op of omstreeks de periode van 1 januari
2008 tot en met 10 oktober 2011, te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
meermalen (telkens) (een) voorwerp(en) en/of een of meerdere
geldbedrag(en)waaronder:
- een som geld ten bedrage van E 20 .723,-(contante stortingen ING) en/of
- een som geld ten bedrage van E 600,- (contante stortingen ABN) en/of
- een som geld ten bedrage van E 16.119,84 (contante uitgaven) en/of
- vijf, althans een of meer horloges (merk: Audemars Piquet en/of Cartier
en/of Chopard) en/of een of meer sieraden (collier, hanger , drie althans een
of meer ringen) met een totale dagwaarde van E 42.200,- en/of
- een som geld ten bedrage van E 3.000,- (moneytransfers Suriname) en/of
- een som geld ten bedrage van E 8.041,- (reis en verblijfkosten) en/of
- een Volkswagen Golf voorzien van kenteken [kentekennummer 6] ter waarde van E 6000,-
en/of
- een som geld ten bedrage van E 10.549,- en/of E 945,36 zijnde contante
kosten ter zake gehuurde voertuigen bij AVIS en/of Amistad en/of
- een som geld ten bedrage van E 3.574,- zijnde gemaakte contante
brandstofkosten en/of
- een som geld ten bedrage van E 985,- zijnde contant betaalde bekeuringen
en/of
- een som geld ten bedrage van E 17.635,24 zijnde creditcardbetalingen en/of
- een som geld ten bedrage van 204 dollar
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van
bovenomschreven goederen en/of geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl hij wist dat die/dat voorwerp(en) /geldbedrag(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) het misdrijven/misdrijf;
art420ter Wetboek van Strafrecht
art420bis Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008
tot en met 10 oktober 2011 te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
meermalen (telkens) (een) voorwerp(en), en/of een of meerdere geldbedragen,
waaronder:
- een som geld ten bedrage van E 20 .723,-(contante stortingen ING) en/of
- een som geld ten bedrage van E 600,- (contante stortingen ABN) en/of
- een som geld ten bedrage van E 16.119,84 (contante uitgaven) en/of
- vijf, althans een of meer horloges (merk: Audemars Piquet en/of Cartier
en/of Chopard) en/of een of meer sieraden (collier, hanger , drie althans een
of meer ringen) met een totale dagwaarde van E 42.200,- en/of
- een som geld ten bedrage van E 3.000,- (moneytransfers Suriname) en/of
- een som geld ten bedrage van E 8.041,- (reis en verblijfkosten) en/of
- een Volkswagen Golf voorzien van kenteken [kentekennummer 6] ter waarde van E 6000,-
en/of
- een som geld ten bedrage van E 10.549,- en/of E 945,36 zijnde contante
kosten ter zake gehuurde voertuigen bij AVIS en/of Amistad en/of
- een som geld ten bedrage van E 3.574,- zijnde gemaakte contante
brandstofkosten en/of
- een som geld ten bedrage van E 985,- zijnde contant betaalde bekeuringen
en/of
- een som geld ten bedrage van E 17.635,24 zijnde creditcardbetalingen en/of
- een som geld ten bedrage van 204 dollar
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet,
althans van bovenomschreven geldbedrag(en)en/of voorwerpen gebruik heeft
gemaakt, terwijl hij
wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren/was uit enig(e) misdrijven/misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Bedoeld is een telefoon die uitsluitend is gebruikt voor sms-verkeer, in dit geval bovendien tussen [naam medeverdachte 1] aan de ene kant en de gebruiker van deze sms-telefoon aan de andere kant.
2.Een persoon met Colombiaans nummer door [naam medeverdachte 1] [naam medeverdachte 15] genoemd met als eigen gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam] ’, de vermoedelijke leverancier van de partij verdovende middelen.
3.Zie o.a. HR 13 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0494
4.Daarmee wordt gedoeld op onderzoek door derden naar (een) door de politie aangebrachte baken(s) en/of OVC-apparatuur. Zie p. BC09-0144 e.v. van het proces-verbaal.
5.Proces-verbaal p. BC09-0148, uit het gesprek blijkt dat die onder meer bedoeld zijn voor [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 4] en [naam verdachte] .
6.p. 144-148 proces-verbaal dossier C09
7.Het uiteindelijk door de rechtbank vastgestelde “tekort” betreft € 81.451,48 zoals zal blijken uit de aan het einde van deze paragraaf opgenomen eenvoudige kasopstelling.
8.Audemars Piquet [nummer 3] ad € 18.500 plus Cartier horloge [nummer 5] ad € 2.100
9.Uit het dossier blijkt dat het totaal van de contant aan Avis betaalde huurpenningen € 15.884,52 bedraagt, zodat het lagere bedrag opgenomen in de tenlastelegging (ook) is bewezen.
10.Pagina 23 pv witwassen
11.Omdat de € 4.600 van de moeder al bij de inkomsten is meegerekend, wordt die hier niet (nogmaals) afgetrokken.
12.20 .723,72+600+16.119,64+ 20 .700+3.000+8.041+6.000+11.949,36+3.574+985+7.700
13.Dit geldt ook voor de stortingen omdat de rekeningen waarop de bedragen zijn gestort vervolgens zijn gebruikt om (huishoudelijke) uitgaven mee te doen.