ECLI:NL:RBROT:2019:3653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
C/10/564442 / HA ZA 18-1208
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rekening en verantwoording door executeur in nalatenschapskwestie met niet-erkende erfgenaam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde] over de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater, die op 20 december 2014 is overleden. De erflater had geen testament opgesteld en de nalatenschap omvatte onder andere een woning in Suriname en diverse bankrekeningen. [gedaagde], de broer van de erflater, heeft zich als executeur van de nalatenschap gedragen en heeft een bedrag van € 29.096,48 overgeboekt naar zijn eigen rekening, waarvan hij een deel heeft gebruikt om kosten te dekken die hij voor de erflater heeft gemaakt. [eiseres] vorderde dat [gedaagde] rekening en verantwoording zou afleggen over de nalatenschap en dat de nalatenschap conform deze verantwoording zou worden afgewikkeld. Subsidiair vorderde zij een bedrag van € 11.000,- van [gedaagde].

Tijdens de procedure werd duidelijk dat [gedaagde] een gepretendeerde vordering op de erflater had van € 12.500,-, die hij had verlaagd naar € 11.000,-. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] voldoende inlichtingen had verschaft over het ingehouden bedrag, maar dat de kern van het geschil lag in de vraag of deze vordering een bestanddeel van de nalatenschap was en of [gedaagde] deze zonder medeweten van de erfgenamen mocht verrekenen. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vorderingen, omdat de andere wettelijke erfgenaam, [naam 2], niet in de procedure was betrokken. Dit leidde tot de afwijzing van de vorderingen van [eiseres] en de veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/564442 / HA ZA 18-1208
Vonnis van 3 april 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. I.J. van Meggelen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Hoogvliet Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L. Proenings.
Partijen zullen hierna respectievelijk ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 30 november 2018 met de daarin genoemde stukken, waarin de zaak is verwezen naar de handelskamer van deze rechtbank (Team handel en haven),
  • de oproepingsbrief van 23 januari 2019, waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • de akte wijziging van eis,
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 februari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 20 december 2014 is overleden de heer [erflater] (hierna: de erflater). [eiseres] en haar broer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) zijn de erkende kinderen van de erflater. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is een niet-erkende dochter van de erflater. [gedaagde] is de broer van de erflater.
2.2.
De erflater heeft geen testament opgesteld. [eiseres] en [naam 2] hebben de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard. Op het moment van overlijden behoorde tot de nalatenschap van de erflater in ieder geval een woning in Suriname, een tuinhuisje in Rotterdam, twee spaarrekeningen en een betaalrekening.
2.3.
[gedaagde] is betrokken geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater. In het kader daarvan heeft hij een totaalbedrag van € 29.096,48 overgeboekt van de rekeningen van de erflater naar zijn eigen rekening.
2.4.
[gedaagde] heeft de aanvankelijke kosten van de begrafenis van € 6.999,35, de jaarlijkse kosten van het tuinhuisje voor 2015 van € 674,05, een terugvordering huurtoeslag van € 541,71, een abonnementsrekening van € 7,43 en een aanslag waterschapsbelasting van € 46,63 van de erflater voldaan.
2.5.
Op 11 april 2015 zijn [eiseres] , [naam 2] en [naam 1] bij [gedaagde] thuis geweest om de afwikkeling van de nalatenschap te bespreken. Ook de vrouw van [gedaagde] was daarbij aanwezig. Tijdens die bijeenkomst kregen [eiseres] , [naam 2] en [naam 1] een enveloppe met daarin onder meer bankrekeningafschriften en is onder meer een gepretendeerde vordering van € 12.500,- van [gedaagde] op de erflater aan de orde gekomen.
2.6.
[gedaagde] heeft de in 2.4. vermelde bedragen in mindering gebracht op het bedrag van € 29.096,48 (zie 2.3.). Daarnaast heeft hij een door hem gepretendeerde vordering op de erflater van € 12.500,- verlaagd naar € 11.000,- en in mindering gebracht op het bedrag van € 29.096,48. Het restantbedrag van € 11.097,23 heeft [gedaagde] verdeeld onder [eiseres] , [naam 2] en [naam 1] doordat hij op 11 april 2015 naar elk van hen een bedrag van € 3.700,- heeft overgemaakt.
2.7.
Nadat de begrafeniskosten uiteindelijk € 7.900,55 bleken te zijn in plaats van € 6.999,35, heeft [gedaagde] het verschil van € 901,20 betaald alsmede verschillende terugvorderingstoeslagen op naam van de erflater van in totaal € 117,-. Daarnaast heeft hij met betrekking tot het tuinhuisje op naam van de erflater nog een totaalbedrag van € 1.485,78 aan facturen van de tuindersvereniging en deurwaarderskosten en een bedrag van € 70,- aan schoonmaakkosten voldaan.
2.8.
Sinds het overlijden van de erflater heeft [gedaagde] de woning in Suriname van de erflater meerdere malen verhuurd, waarbij hij de betaling van het gas, water, licht en overige gebruikerslasten steeds voor zijn rekening heeft genomen.
2.9.
Op 26 augustus 2017 is het tuinhuisje van de erflater verkocht. [gedaagde] heeft de onder 2.7. vermelde bedragen in mindering gebracht op de verkoopopbrengst van € 5.500,-. Van het restantbedrag van € 3.933,22 heeft [gedaagde] naar [eiseres] , [naam 2] en [naam 1] in januari 2018 een bedrag van elk € 1.314,74 overgemaakt.

3.Het geschil

3.1.
Na eiswijziging vordert [eiseres] om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat [gedaagde] jegens [eiseres] rekening en verantwoording dient af te leggen ten aanzien van de nalatenschap van de erflater,
- te bepalen dat de nalatenschap conform de af te leggen rekening en verantwoording wordt afgewikkeld,
-
subsidiair:[gedaagde] te veroordelen een bedrag van € 11.000,- aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente,
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] is door de erflater tot executeur van de nalatenschap benoemd, althans heeft [gedaagde] de verdeling van de nalatenschap feitelijk afgewikkeld. Van het bedrag van € 29.096,48 dat op de spaarrekening van de erflater stond, is na de afwikkeling van de nalatenschap een bedrag van € 11.000,- verdwenen. [gedaagde] heeft zich met dit bedrag ongerechtvaardigd verrijkt. Als erfgenaam is [eiseres] deelgenoot in de gemeenschap (de nalatenschap), zodat [gedaagde] op grond van de artikelen 4:148 jo. 3:166 jo. 3:173 BW verplicht is jegens [eiseres] inlichtingen te verschaffen over de afwikkeling van de nalatenschap.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter comparitie hebben partijen overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de nalatenschap met betrekking tot de woning in Suriname.
4.2.
[eiseres] heeft ter comparitie verklaard dat [gedaagde] inmiddels rekening en verantwoording heeft afgelegd, maar dat alleen de € 11.000,- die hij heeft ingehouden op de nalatenschap nog een discussiepunt is.
4.3.
[gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat de vordering van € 12.500,- die hij op de erflater meent te hebben, ziet op door hem aan de erflater verstrekt kasgeld om leveranciers van de meubelzaak van [gedaagde] mee te kunnen betalen. [gedaagde] heeft hierover ter comparitie specifiek het volgende verklaard:
‘Voorheen had ik een meubelzaak en op een gegeven moment zelfs twee. Ik was vaak onderweg en erflater had toen een arbeidsongeschiktheidsuitkering en bleef dan overdag in de winkel. Omdat erflater leveranciers en dergelijke contant moest betalen, heb ik hem € 12.500,- als kasgeld gegeven. Wanneer hij daarvan uitgaven had gedaan, vulde ik het bedrag iedere keer tot € 12.500,- aan. Toen ik gestopt was met de meubelzaak heb ik het geld bij hem gelaten. Dit was omdat we samen met onze schoonzus zouden gaan investeren in de garage van onze vader in Suriname. Maar voordat die situatie zich heeft gerealiseerd, kreeg hij een hersenbloeding. Ik heb hier geen schriftelijke bewijzen van. Mijn broer at ‘s avonds bij mij en mijn vrouw en na het eten kreeg ik door hoeveel er was uitbetaald en dan vulde ik het bedrag aan. Mijn vrouw was daar dus bij en kan eventueel getuigen.’
4.4.
In reactie hierop heeft [eiseres] ter comparitie verklaard dat de erflater inderdaad regelmatig in de meubelzaak van [gedaagde] kwam en dat zijzelf daar ook wel eens als klein meisje is geweest. De gespecificeerde verklaring die [gedaagde] over het bedrag van € 12.500,- heeft afgelegd, is door [eiseres] niet inhoudelijk weersproken noch heeft zij aangeboden om haar standpunt te onderbouwen door bijvoorbeeld het horen van getuigen of dat zij anderszins kan onderbouwen dat de gespecificeerde verklaring van [gedaagde] ondeugdelijk is. Gelet hierop wordt geoordeeld dat [gedaagde] over het op de nalatenschap ingehouden bedrag van € 11.000,- de door [eiseres] gevraagde inlichtingen heeft verschaft. De vordering van [eiseres] tot het afleggen van rekening en verantwoording door [gedaagde] als feitelijk executeur van de nalatenschap zal dan ook worden afgewezen.
4.5.
Dat [gedaagde] inlichtingen heeft verschaft over het door hem op de nalatenschap ingehouden bedrag van € 11.000,-, wil echter nog niet zeggen dat daarmee is komen vast te staan dat [gedaagde] een vordering van € 11.000,- op de erflater had. Kern van het geschil betreft dus niet de ter zake door [gedaagde] verschafte inlichtingen, maar de vraag of de door [gedaagde] gepretendeerde vordering (die hij om hem moverende redenen heeft verlaagd van € 12.500,- tot € 11.000,-) een bestanddeel is van de nalatenschap van de erflater, en - bij een bevestigend antwoord op deze vraag - of [gedaagde] als feitelijke executeur van de nalatenschap deze vordering zelfstandig en zonder medeweten van de erfgenamen mocht verrekenen met de opbrengst van de nalatenschap. Beantwoording van deze vragen zijn doorslaggevend voor de vraag of [gedaagde] het ingehouden bedrag van € 11.000,- aan de nalatenschapsboedel zal moeten terugbetalen.
4.6.
Echter, [eiseres] vordert subsidiair betaling van die € 11.000,- aan haarzelf en niet ten behoeve van de nalatenschapsboedel. In het licht van deze vordering heeft de rechtbank ter comparitie de advocaat van [eiseres] reeds voorgehouden dat bij een vordering ten behoeve van de nalatenschapsboedel alle deelgenoten (erfgenamen) in de gemeenschap (de nalatenschap) in deze procedure moeten zijn betrokken. Dit is echter niet het geval. De andere wettelijke erfgenaam, [naam 2] , is immers niet door [eiseres] gedagvaard. Wel was op de comparitie [naam 1] aanwezig, maar zij is geen wettelijke erfgenaam. De advocaat van [eiseres] heeft hierover verklaard dat het de uitdrukkelijke wens van de familie was om [naam 2] niet in deze procedure op te roepen vanwege zijn problematiek, maar dat [naam 2] er wel mee heeft ingestemd dat [eiseres] mr. Van Meggelen voor deze procedure heeft ingeschakeld.
Gelet op deze bewuste proceskeuze heeft de rechtbank het verzoek van [eiseres] - voor zover zij heeft bedoeld te verzoeken om [naam 2] alsnog te mogen dagvaarden op de voet van artikel 118 Rv - afgewezen.
4.7.
Verder is overigens ook onduidelijk welke rol de niet-erkende dochter van de erflater ( [naam 1] ) in de afwikkeling van de nalatenschap heeft te vervullen. [eiseres] en [naam 2] hebben als wettelijke erfgenamen de nalatenschap weliswaar beneficiair aanvaard, maar zij hebben, zoals [eiseres] ter comparitie heeft verklaard, nog altijd geen opdracht verstrekt om een verklaring van erfrecht - waaruit de positie van [naam 1] zou kunnen blijken - op te laten maken. Dit terwijl volgens [eiseres] de drie kinderen het er over eens zijn dat zij alle drie voor een/derde aandeel in de nalatenschap gerechtigd zijn, hetgeen ook wordt bevestigd door de gelijke bedragen van de betalingen van [gedaagde] aan alle drie de kinderen.
4.8.
Omdat [naam 2] , de andere wettelijke erfgenaam en dus deelgenoot in de gemeenschap/nalatenschap, niet in deze procedure is betrokken, zal [eiseres]
niet-ontvankelijk worden verklaard in haar overige vorderingen (zowel primair als subsidiair), nu deze vorderingen zien op een processueel ondeelbare rechtsverhouding (Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411).
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.377,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af c.q. verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.377,00 te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, en veroordeelt [eiseres] , voor het geval voldoening van die kosten binnen die termijn niet plaatsvindt, tot betaling van de wettelijke rente over die kosten te rekenen vanaf het verstrijken van voornoemde termijn voor voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2019.
2438/2294