In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoeker, die samen met zijn echtgenote een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling had ingediend, vroeg de rechtbank om de schuldeisers, waaronder Rabobank, te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen na een belangenafweging, waarbij de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wogen dan die van verzoeker.
Verzoeker had een aanzienlijke schuld aan Rabobank, die in totaal € 505.204,61 bedroeg, en had meerdere keren een schuldregeling aangeboden, die telkens door Rabobank was afgewezen. De rechtbank constateerde dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij zich had ingespannen om zijn afloscapaciteit te maximaliseren en dat hij lange tijd geen of te weinig medewerking had verleend aan de schuldeisers. Bovendien was er twijfel over de transparantie van het aanbod en de communicatie daarover met de schuldeisers.
De rechtbank oordeelde dat de belangen van Rabobank, die een aanzienlijk bedrag te vorderen had, niet konden worden genegeerd. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling niet kon worden toegewezen, omdat de belangen van de schuldeisers in dit geval zwaarder wogen dan die van verzoeker. De rechtbank wees het verzoek af en stelde dat de situatie van verzoeker niet voldeed aan de vereisten voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.