ECLI:NL:RBROT:2019:398

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
C/10/550922 / HA ZA 18-516
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake effectenleaseovereenkomst tussen Tealinez B.V. en gedaagde

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure die is ingesteld door [gedaagde en eiser in het verzet] tegen een verstekvonnis van 8 oktober 2003, waarbij Dexia (de rechtsvoorganger van Tealinez B.V.) in het gelijk werd gesteld. De rechtbank Rotterdam heeft op 9 januari 2019 uitspraak gedaan. De eiser, Tealinez B.V., is de rechtsopvolger van Dexia en vordert betaling van een bedrag dat voortvloeit uit een effectenleaseovereenkomst die op 18 augustus 1999 tot stand kwam. De gedaagde heeft aangevoerd dat de vordering is verjaard, omdat de WCAM-overeenkomst, die op 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard, van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de vordering van Tealinez B.V. is verjaard, omdat de termijn van vijf jaar is verstreken sinds de vordering opeisbaar werd. De rechtbank vernietigt het verstekvonnis van 8 oktober 2003 en wijst de vordering van Tealinez B.V. af. Tevens wordt Tealinez B.V. veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/550922 / HA ZA 18-516
Vonnis in verzet van 9 januari 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TEALINEZ B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. P.C.M. Ouwens te Spijkenisse,
tegen
[gedaagde en eiser in het verzet],
wonende te Vlaardingen,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. J.J.F. van de Voort te Utrecht.
Partijen zullen hierna Tealinez en [gedaagde en eiser in het verzet] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 september 2003 met producties 1-6;
  • het verstekvonnis van 8 oktober 2003;
  • de verzetdagvaarding van 30 april 2018;
  • de namens [gedaagde en eiser in het verzet] ingediende akte overlegging producties, tevens houdende aanvulling grondslag en wijziging/vermeerdering eis van 22 mei 2018, met producties 1-11;
  • de brief van 4 juli 2018 waarin de rechtbank partijen oproept voor een comparitie van partijen;
  • de zittingsagenda van 20 september 2018;
  • de namens Tealinez bij brief van 3 oktober 2018 ingediende producties 1-6;
  • het proces-verbaal van de op 18 oktober 2018 gehouden comparitie van partijen;
  • de namens Tealinez ingediende akte, tevens houdende vermindering van eis van 28 november 2018;
  • de namens [gedaagde en eiser in het verzet] ingediende antwoordakte van 12 december 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dexia Bank Nederland N.V. (hierna verder te noemen: “Dexia”) is rechtsopvolgster van de naamloze vennootschap Bank Labouchere N.V., ook wel handelend onder de handelsnaam Legio, die op haar beurt rechtsopvolgster is van de besloten vennootschap Legio Lease B.V.
2.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [gedaagde en eiser in het verzet] is op of omstreeks 18 augustus 1999 een effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen met een looptijd van drie jaren, onder de naam WinstVerDriedubbelaar met nummer [nummer] (hierna: de effectenleaseovereenkomst).
2.3.
Op of omstreeks 19 augustus 2002 heeft (de rechtsvoorganger van) Dexia [gedaagde en eiser in het verzet] een brief gestuurd betreffende de eindafrekening van de effectenleaseovereenkomst, in verband met de beëindiging daarvan. [gedaagde en eiser in het verzet] wordt verzocht een bedrag van € 17.067,00 te betalen.
2.4.
Op 9 september 2003 heeft Dexia [gedaagde en eiser in het verzet] gedagvaard. Op 8 oktober 2003 heeft de rechtbank bij verstek de vordering van Dexia toegewezen.
2.5.
Op 25 januari 2007 heeft het Gerechtshof Amsterdam de tussen Dexia en belangenorganisaties tot stand gekomen overeenkomst (de “WCAM-overeenkomst”) algemeen verbindend verklaard.
2.6.
In de WCAM-overeenkomst is in de overwegingen onder E – voor zover relevant – vermeld:

Dexia is op grond van maatschappelijke en zakelijke overwegingen bereid om met de Belangenorganisaties en, via de toepassing van de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade met de Gerechtigden een vaststellingsovereenkomst aan te gaan ter beëindiging van daadwerkelijke en mogelijke geschillen en/of daadwerkelijke en mogelijke onzekerheden over de rechtsbetrekkingen tussen Dexia en de Gerechtigden, een en ander zonder dat Dexia daarmee enigerlei aansprakelijkheid aanvaardt of erkent in verband met door de Gerechtigden daadwerkelijk of mogelijke aanspraken, rechten of vorderingen van de Gerechtigden aanvaardt of erkent. (…) Alle partijen onderschrijven de maatschappelijke wenselijkheid en noodzaak om hun verschillen van inzicht door middel van deze Overeenkomst te overbruggen en om de aldus bereikte minnelijke regeling door middel van toepassing van de WCAM een zo groot mogelijk bereik te geven.
2.7.
In de WCAM-overeenkomst is in artikel 2 (De Gerechtigden) onder meer het volgende vermeld:

2.1: De Gerechtigden zijn alle personen die met Dexia een effectenlease-overeenkomst zijn aangegaan, met uitzondering van de in artikel 2.2 en 2.3 bedoelde personen.
2.2: Een persoon is geen Gerechtigde met betrekking tot een effectenlease-overeenkomst:
(…) (e) die onderwerp is van een tussen Dexia en de Contractant gewezen gerechtelijke uitspraak die op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst kracht van gewijsde heeft verkregen of voorafgaand aan de datum van de Beschikking kracht van gewijsde verkrijgt; (…)
2.8.
Artikel 13 van de WCAM-overeenkomst (Tijdstip en wijze van uitbetaling van de vergoeding) luidt – voor zover relevant – als volgt:

13.1: De Vergoeding waarop een Gerechtigde uit hoofde van deze Overeenkomst in verband met een bepaalde Effectenlease-Overeenkomst recht heeft, wordt voor zo veel mogelijk verrekend met (i) de Restschuld die bij de Beëindiging van die Overeenkomst ontstaat, en (ii) eventuele (andere) Openstaande Posten. Op de Vergoeding terzake van een bepaalde Effectenlease-overeenkomt kan niet eerder dan ten tijde van de Beëindiging van die overeenkomst aanspraak worden gemaakt. (…) Dexia zal deze verrekening ook zonder daartoe strekkend verzoek van de Gerechtigde toepassen. (…)
13.4: Indien een Gerechtigde ten tijde van een verrekening zoals bedoeld in het eerste lid recht heeft op betaling van een Vergoeding uit hoofde van een eerder beëindigde Effectenlease-overeenkomst, dan zal Dexia de Contractant daarop schriftelijk wijzen.
2.9.
In de WCAM-overeenkomst is in artikel 14 (Kwijting) – voor zover relevant – het volgende vermeld:

14.1: Elke Gerechtigde verleent aan Dexia (…) kwijting terzake alle vorderingen die voortvloeien uit of verband houden met de geldigheid, het aangaan en de uitvoering van Effectenlease-overeenkomsten en de wijze waarop voor dergelijke overeenkomsten reclame is gemaakt of anderszins het aangaan daarvan is bevorderd, ongeacht de aard en grondslag van dergelijke vorderingen, zulks met uitzondering van:
  • i)
  • ii)
14.4: Voor zover bestaande of toekomstige verplichtingen uit een Effectenlease-Overeenkomst niet teniet gaan door verrekening met een Vergoeding uit hoofde van deze Overeenkomst, bevestigt de Gerechtigde die verplichtingen en de rechtshandelingen waaruit die voortvloeien en worden die verplichtingen, voor zover die zich niet voor bevestiging lenen, hierbij vernieuwd. (…)
2.10.
Op 23 december 2008 is een koopovereenkomst (“
portfolio sale and assignment agreement”) tot stand gekomen tussen Dexia en Asset Refinance Company (hierna: “ARC”).
2.11.
Op 6 februari 2009 is namens ARC een brief gestuurd aan [gedaagde en eiser in het verzet] . Hierin is vermeld:

Betreft: Schuld aan Dexia Bank Nederland N.V. Dexia relatienummer 16069051(…) Namens ARC informeren wij u dat ARC, door middel van een geregistreerde akte van cessie, de vordering(en) heeft verkregen, die Dexia op u had (…). Dit betekent dat ARC thans de rechtmatige schuldeiser is en u uitsluitend bevrijdend aan ARC dient te betalen (…). Deze brief is een mededeling als bedoeld in artikel 94 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. (…) Er ligt in uw geval een behaald vonnis ten grondslag aan uw betalingsverplichting voortvloeiende uit de effectenlease-overeenkomst.
2.12.
Op 6 november 2009 is een akte vaststelling en constatering cessie van vorderingen bij de notaris gepasseerd in verband met de tussen Dexia en ARC op 23 december 2008 tot stand gekomen koopovereenkomst. In deze akte is op blad drie bij nummer 55 het referentienummer 16069051 vermeld.
2.13.
Op of omstreeks 28 december 2017 is een koopovereenkomst (“
koop- en verkoopovereenkomst debiteurenportefeuille”) tot stand gekomen tussen ARC en Tealinez, met daarbij als bijlage II een akte van cessie met een specificatie van overgedragen vorderingen d.d. 1 januari 2018. In de bijlage bij de akte van cessie is vermeld:

(…)
Bucket
Dossiernr
EDRWorks
Dossiernr
EDR Credit
Services
Contractant
(…)
Contract- dan wel factuurnummer(s)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
Bucket B
60532293
612433
[gedaagde en eiser in het verzet]
16069051
(…)
2.14.
Op 3 april 2018 is ter attentie van [gedaagde en eiser in het verzet] een “
herhaald/hernieuwd bevel” achtergelaten aan de [adres] te Vlaardingen. In dit bevel is vermeld dat Tealinez B.V. de rechtsopvolger is van Dexia. Namens Tealinez wordt gevorderd om te voldoen aan het vonnis van 8 oktober 2003 en derhalve aan Tealinez te betalen een bedrag van € 87.269,81.

3.Het geschil

3.1.
Dexia heeft in de verstekprocedure gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde en eiser in het verzet] te veroordelen om aan Dexia tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van € 18.971,78 (bestaande uit € 17.067,00 als hoofdsom, contractuele rente vanaf 19 augustus 2002 tot en met 27 juni 2003, buitengerechtelijke kosten en BTW), vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente over € 17.067,00 vanaf 28 juni 2003 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde en eiser in het verzet] in de kosten van het geding, waaronder de proceskosten.
3.2.
Dexia heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat tussen haar en [gedaagde en eiser in het verzet] de effectenleaseovereenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde en eiser in het verzet] de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen niet heeft voldaan.
3.3.
Bij verstekvonnis van 8 oktober 2003 is de vordering van Dexia toegewezen tot een bedrag van € 18.042,39, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand over € 17.067,00 vanaf 28 juni 2003 tot aan de dag der voldoening en met veroordeling van [gedaagde en eiser in het verzet] in de proceskosten, bepaald op € 360,00 aan vast recht, € 81,16 aan overige verschotten en € 390,25 aan salaris procureur.
3.4.
[gedaagde en eiser in het verzet] vordert in het verzet na aanvulling grondslag en wijziging/vermeerdering eis:
- primair [gedaagde en eiser in het verzet] te verklaren tot goed opposant en het verstekvonnis te vernietigen, althans Tealinez niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, dan wel haar deze te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen;
- subsidiair Tealinez te gebieden om jegens [gedaagde en eiser in het verzet] met onmiddellijke ingang te stoppen met het uitvoeren van (verdere) incassomaatregelen uit hoofde van het hiervoor bedoelde op 8 oktober 2003 gewezen verstekvonnis;
- zowel primair als subsidiair te verklaren voor recht dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis d.d. 8 oktober 2003 voor zover het gaat om vervallen, maar niet betaalde rente is verjaard,
alles met veroordeling van Tealinez in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de volledige advocaatkosten van [gedaagde en eiser in het verzet] (P.M.).
3.5.
Bij akte van 28 november 2018 heeft Tealinez haar vordering verminderd. Tealinez vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde en eiser in het verzet] te veroordelen om aan Tealinez te betalen een bedrag in hoofdsom van € 11.112,66 vermeerderd met de contractuele rente van 0,96% per maand, althans de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW, vanaf 19 augustus 2002 tot de dag van de algehele voldoening;
  • [gedaagde en eiser in het verzet] te veroordelen aan Tealinez te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten ad € 929,39;
  • [gedaagde en eiser in het verzet] , zowel in conventie, als in reconventie, te veroordelen in de kosten van deze procedure, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien (14) dagen na het te wijzen vonnis;
  • [gedaagde en eiser in het verzet] te veroordelen in de nakosten van deze procedure te begroten op een bedrag van € 131,00 en indien betekening van het vonnis plaatsvindt te vermeerderen met een bedrag van € 68,00, dan wel te begroten op respectievelijk € 205,00 en € 273,00 voor zover gedaagde tevens een reconventionele vordering mocht instellen, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien (14) dagen na het te wijzen vonnis.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[gedaagde en eiser in het verzet] ontvankelijk in verzet

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde en eiser in het verzet] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen (artikel 143 Rv).
4.2.
Het verzet is tijdig, omdat [gedaagde en eiser in het verzet] onbetwist heeft gesteld dat hij pas na ontvangst van het op 30 april 2018 betekende exploot “
herhaald/hernieuwd bevel” voor het eerst kennis heeft genomen van het verstekvonnis van 8 oktober 2003. [gedaagde en eiser in het verzet] heeft binnen vier weken na 3 april 2018 verzet ingesteld.
4.3.
Het verzet is op juiste wijze ingesteld, omdat [gedaagde en eiser in het verzet] de verzetdagvaarding bij exploot heeft betekend aan Tealinez, als rechtsopvolger van de oorspronkelijk eisende partij, Dexia. Dexia heeft haar vordering immers op [gedaagde en eiser in het verzet] overgedragen aan ARC. Dit heeft zij gedaan bij overeenkomst van 23 december 2008 en akte vaststelling en constatering cessie van vorderingen van 6 november 2009 (zie r.o. 2.10 en 2.12). In de akte van 6 november 2009 is de vordering van Dexia op [gedaagde en eiser in het verzet] op blad 3 genoemd met nummer “
Ref: 16069051” (zie r.o. 2.12). Bij brief van 6 februari 2009 is mededeling gedaan aan [gedaagde en eiser in het verzet] , zo blijkt ook uit de namens [gedaagde en eiser in het verzet] ter zitting afgelegde verklaring dat de mededelingen, waaronder de brief van 6 februari 2009, niet worden betwist. ARC heeft haar vordering vervolgens overgedragen aan Tealinez. Dit heeft zij gedaan met de koopovereenkomst van 28 december 2017 en akte van cessie, in de bijlage waarvan is vermeld: “
Bucket 8, 60532293, 612433, [gedaagde en eiser in het verzet] , 16069051”(zie r.o. 2.13)
.In de bij deze rechtbank ingediende akte van 28 november 2018 is ook hiervan mededeling gedaan aan [gedaagde en eiser in het verzet] . Nu op grond van de omschrijving in de aktes – in ieder geval achteraf – kan worden vastgesteld dat de vordering van Dexia op [gedaagde en eiser in het verzet] is overgedragen en onverschillig is in welke volgorde de akte en mededeling plaatsvinden, is voldaan aan de vereisten voor rechtsgeldige cessies en het verzet daarmee op juiste wijze ingesteld.
Tealinez ontvankelijk in vordering
4.4.
Het voorgaande betekent dat het verweer van [gedaagde en eiser in het verzet] , dat Tealinez niet vorderingsgerechtigd is, niet slaagt. De vordering van Dexia op [gedaagde en eiser in het verzet] is immers (zie r.o. 4.3) rechtsgeldig aan (uiteindelijk) Tealinez overgedragen. De vordering van [gedaagde en eiser in het verzet] om Tealinez niet ontvankelijk te verklaren, zal daarom worden afgewezen.
Eiswijziging Tealinez
4.5.
Tealinez heeft bij akte d.d. 28 november 2018 de onderbouwing van de oorspronkelijke vordering ter hoogte van € 17.067,00 toegelicht. Zij heeft aangevoerd dat het totaalbedrag van de oorspronkelijke hoofdsom van € 17.067 op de eindafrekening van 19 augustus 2002 juist was, maar dat er een fout zat in de onderbouwing daarvan. Bij achterstallige posten had een bedrag van € 7.952,70 moeten worden genoemd (betreffende 35 termijnen), terwijl op de eindafrekening van 19 augustus 2002 abusievelijk € 908,88 (betreffende 4 termijnen) was vermeld.
4.6.
Daarnaast heeft Tealinez – conform haar toezegging ter zitting – de WCAM-overeenkomst toegepast en haar eis dienovereenkomstig verminderd. Zij heeft aangevoerd dat [gedaagde en eiser in het verzet] (ervan uitgaande dat hij ontvankelijk is in zijn verzet) moet worden aangemerkt als gerechtigde in de zin van artikel 2 WCAM-overeenkomst. Zij heeft verder aangevoerd dat [gedaagde en eiser in het verzet] op grond van (artikel 4.2) van de WCAM-overeenkomst recht heeft op vergoeding van € 5.954,34, zijnde 66,67% van de ‘RSP restschuld’. Zij vordert thans als hoofdsom € 11.112,66 (namelijk € 17.067,00 -/- € 5.594,34).
4.7.
Zolang nog geen eindvonnis is gewezen, kan Tealinez haar eis verminderen (artikel 129 Rv). De rechtbank zal daarom recht doen op basis van de gewijzigde eis.
Verjaring
4.8.
Ter zitting heeft [gedaagde en eiser in het verzet] aangevoerd dat de vordering van Tealinez is verjaard vanwege de WCAM-overeenkomst (ter zitting ook wel Duisenberg-regeling genoemd), die algemeen verbindend is verklaard. Het verstekvonnis van 2003 was niet onherroepelijk en [gedaagde en eiser in het verzet] heeft geen gebruik gemaakt van de opt-out-regeling. De vordering van Tealinez op [gedaagde en eiser in het verzet] uit hoofde van nakoming van de effectenleaseovereenkomst is vervangen door een vordering op grond van de WCAM-overeenkomst. Op dat moment is ook de verjaringstermijn van vijf jaar gaan lopen. De vordering is eventueel, als dat als stuitingsbrief kwalificeert, met de brief van 6 februari 2009 gestuit. Dit betekent dat de vordering van Tealinez in rechte niet meer afdwingbaar is en dat deze moet worden afgewezen.
4.9.
Tealinez heeft ter zitting aangevoerd dat het vonnis uit 2003 geen onherroepelijk vonnis is, zoals bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst, zodat de WCAM-overeenkomst van toepassing is. De WCAM-overeenkomst geeft een verdeelsleutel hoe partijen de nog lopende vorderingen moeten afwikkelen, dat wil zeggen welke vergoeding een afnemer krijgt in verband met de zorgplichtschending van Dexia. De WCAM-overeenkomst creëert geen nieuwe vordering van Tealinez. De onderhavige verzetsprocedure loopt nog, zodat van verjaring van de vordering van Tealinez geen sprake kan zijn. Er is nog geen eindvonnis gewezen, en ook geen sprake van stuiting; de termijn van zes maanden is nog niet aangevangen.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat het verstekvonnis van 8 oktober 2003 niet in kracht van gewijsde is gegaan, zolang verzet nog mogelijk was. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde en eiser in het verzet] ten tijde van het uitbrengen van de verzetdagvaarding op 30 april 2018 nog verzet kon instellen; Tealinez heeft dit niet betwist. Tussen partijen is ook niet in geschil dat (nu het verstekvonnis niet in kracht van gewijsde is gegaan) [gedaagde en eiser in het verzet] een gerechtigde is in de zin van artikel 2 WCAM-overeenkomst. Vast staat tussen partijen ook dat [gedaagde en eiser in het verzet] geen gebruik heeft gemaakt van de opt-out regeling.
4.11.
De WCAM-overeenkomst is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:907 BW die door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard (zie Gerechtshof Amsterdam 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033). Zodra het verzoek tot verbindendverklaring is toegewezen heeft de WCAM-overeenkomst (op grond van artikel 7:908 lid 1 BW) voor Dexia en [gedaagde en eiser in het verzet] de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst. De verbindendverklaring heeft geen gevolg ten aanzien van een gerechtigde, als hij gebruik maakt van de opt-outregeling (artikel 7:908 lid 2 BW), maar daar is in dit geval geen sprake van. De WCAM-overeenkomst heeft dus per 25 januari 2007 voor Dexia en [gedaagde en eiser in het verzet] de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst. Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging van een onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan (artikel 7:900 lid 1 BW).
4.12.
Op grond van het voorgaande geldt dat de rechtsverhouding tussen (de rechtsvoorganger van) Tealinez en [gedaagde en eiser in het verzet] is vervangen door de WCAM-overeenkomst. Dit betekent dat (de rechtsvoorganger van) Tealinez vanaf 25 januari 2007 niet langer de bevoegdheid toekomt om het verstekvonnis van 8 oktober 2003 ten uitvoer te leggen. Dat in de WCAM-overeenkomst niet uitdrukkelijk is geregeld hoe moet worden omgegaan met een tussen partijen gewezen gerechtelijke uitspraak die op dat moment nog geen kracht van gewijsde heeft verkregen, doet hier niet aan af. Daarbij weegt de rechtbank de volgende omstandigheden mee:
  • De WCAM-overeenkomst had tot doel om een zo groot mogelijk bereik te krijgen en Dexia was bereid om met de WCAM-overeenkomst daadwerkelijke en mogelijke geschillen en/of daadwerkelijke en mogelijke onzekerheden over de rechtsbetrekkingen tussen Dexia en de gerechtigden te beëindigen (zie r.o. 2.7).
  • In de WCAM-overeenkomst heeft Dexia zich verplicht om de aan de gerechtigden toekomende vergoeding met de restschuld en andere openstaande posten te verrekenen (zie r.o. 2.9).
  • De gerechtigden verlenen Dexia kwijting kort gezegd ter zake van al hun andere (eventuele) rechten en bevoegdheden tegen Dexia en bevestigen, dan wel ‘vernieuwen’, (eventueel) na vergoeding overblijvende verplichtingen jegens Dexia (zie r.o. 2.10).
4.13.
De vordering van (de rechtsvoorganger van) Tealinez is dus een vordering tot nakoming van een verbintenis uit hoofde van de algemeen verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst, waarin de achterliggende vordering uit hoofde van de effectenlease-overeenkomst is bevestigd, danwel ‘vernieuwd’. Deze vordering verloopt door vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden (artikel 3:307 lid 1 BW). Deze vordering van (de rechtsvoorganger van) Tealinez is opeisbaar geworden op de dag van de algemeen verbindendverklaring, dus op 25 januari 2007. Dit is immers het moment vanaf wanneer de WCAM-overeenkomst voor Dexia en [gedaagde en eiser in het verzet] de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst heeft (zie r.o. 4.11).
4.14.
De rechtbank laat in het midden of de brief van 6 februari 2009 is aan te merken als stuitingshandeling (in de zin van artikel 3:317 BW). Ongeacht het antwoord op deze vraag, was de vordering van Tealinez op [gedaagde en eiser in het verzet] verjaard voor 3 april 2018, de datum van het “
herhaald/hernieuwd bevel”. Tealinez heeft immers niet gesteld dat tussen 6 februari 2009 en 3 april 2018 stuitingshandelingen zijn verricht, terwijl de daartussen gelegen termijn ruimschoots meer dan vijf jaren bedraagt.
4.15.
Nu het beroep van [gedaagde en eiser in het verzet] op verjaring slaagt, zal de rechtbank de het verstekvonnis van 8 oktober 2003 vernietigen en de vordering van Tealinez afwijzen.
Proceskosten
4.16.
[gedaagde en eiser in het verzet] wordt ontheven van de in het verstekvonnis neergelegde proceskosten ad in totaal € 831,41.
Tealinez zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van deze verzetprocedure worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde en eiser in het verzet] in deze procedure worden begroot op:
- griffierecht € 895,00
- explootkosten € 0,00 (komen voor rekening van [gedaagde en eiser in het verzet] )
- salaris advocaat €
1.357,50(2,5 punt x tarief II rechtbank € 543,00)
Totaal € 2.252,50

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 8 oktober 2003 onder zaaknummer / rolnummer 203075 / HA ZA 03-2271 gewezen verstekvonnis,
5.2.
wijst de vordering van Tealinez af,
5.3.
veroordeelt Tealinez in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde en eiser in het verzet] tot op heden begroot op € 2.252,50,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. van den Herik en in het openbaar uitgesproken door mr. A. Eerdhuijzen op 9 januari 2019.
2294/3095