1.3De resultaten van het door de AFM uitgevoerde onderzoek zijn met betrekking tot [verzoeker] neergelegd in een onderzoeksrapport van 17 september 2018. De AFM heeft op dezelfde datum het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan hem kenbaar gemaakt. Na kennis te hebben genomen van de zienswijze van [verzoeker] heeft de AFM het bestreden besluit genomen.
2. In het bestreden besluit heeft de AFM zich op het standpunt gesteld dat [onderneming] in de periode van 1 oktober 2014 tot 5 december 2017 geen adequaat beleid voerde dat een integere uitoefening van haar bedrijf waarborgde. Dit blijkt volgens de AFM uit diverse overtredingen van de Wft en het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). De bestuurlijke boete aan [verzoeker] is opgelegd wegens het feitelijk leiding geven aan deze overtredingen in de periode van 24 mei 2016 tot 20 september 2017. Het publicatiebesluit strekt tot openbaarmaking van het boetebesluit (en het inmiddels daartegen gemaakte bezwaar), onder meer door het bestreden besluit (met uitzondering van vertrouwelijke informatie) met een begeleidend persbericht te plaatsen op de website van de AFM.
3. Bij brief van 4 januari 2019 heeft [verzoeker] verzocht om schorsing van het publicatiebesluit tot in hoogste instantie in de bodemprocedure zal zijn beslist, omdat openbaarmaking van het boetebesluit zal leiden tot onevenredig nadelige en onomkeerbare gevolgen voor hem.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het spoedeisend belang van [verzoeker] staat niet ter discussie. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een oordeel zal geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Toewijzing van het verzoek is aan de orde als de voorzieningenrechter verwacht dat het bestreden besluit in bezwaar of beroep niet in stand zal blijven. Het oordeel van de voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van het bestreden besluit is niet bindend voor de AFM bij het nemen van een besluit op het bezwaar van [verzoeker] of voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
Verwijzing naar zienswijze en gronden [naam]
5. [ Verzoeker] heeft in zijn gronden verwezen naar zijn zienswijze ten aanzien van het boetevoornemen en naar de gronden van het verzoek van [naam] in zaak ROT 19/96. Met deze niet nader toegelichte verwijzingen heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Bij uitspraak van heden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening van [naam] toegewezen op een onderdeel dat niet van toepassing is op [verzoeker] en voor het overige afgewezen.
De gestelde overtreding van artikel 4:11, eerste lid, van de Wft
6. [ Verzoeker] betoogt dat het boetebesluit zodanige gebreken vertoont dat het in bezwaar niet in stand kan blijven en daarom niet gepubliceerd mag worden.
De AFM benadrukt dat [verzoeker] verschillende elementen van de overtreding van artikel 4:11, eerste lid, van de Wft niet gemotiveerd heeft betwist, zoals de aanwezigheid van belangenverstrengeling en -conflicten, ten aanzien waarvan [onderneming] geen passend beleid voerde en waarvan zij geen melding maakte bij cliënten. Evenmin betwist [verzoeker] dat in de praktijk geen invulling werd gegeven aan de compliancefunctie, dat het dagelijks beleid van [onderneming] van 13 april 2016 tot 20 september 2017 in de praktijk niet werd bepaald door twee personen (anders dan door te verwijzen naar de gronden van [naam], waarop de voorzieningenrechter in zijn uitspraak in zaak ROT 19/96 is ingegaan) en dat [onderneming] twee incidenten niet bij de AFM heeft gemeld (anders dan door te verwijzen naar de gronden van [naam], waarop de voorzieningenrechter in de uitspraak in zaak ROT 19/96 is ingegaan).