ECLI:NL:RBROT:2019:4057

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
10/690106-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf voor openlijke geweldpleging met afwijzing van noodweer

Op 7 februari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en mishandeling. De verdachte had op 16 maart 2017 in Rotterdam samen met een medeverdachte openlijk geweld gepleegd tegen een slachtoffer in een portiek. De rechtbank oordeelde dat de geweldshandelingen zichtbaar waren voor derden, waardoor het bestanddeel 'openlijk' was vervuld. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de reactie van de verdachte niet in verhouding stond tot de aanranding die hij had ervaren. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming de werkzaamheden zou bepalen. Daarnaast werd de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die in totaal € 1.631,05 vorderden. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 1.256,05 aan de eerste benadeelde partij en € 375,- aan de tweede benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank weegt bij de strafoplegging de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder zijn verstandelijke beperking en eerdere rapportages van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690106-17
Datum uitspraak: 7 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het geweld dat is gebruikt tegen aangever [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1] ) heeft plaatsgevonden in de portiek. Een portiek van woningen is niet te bestempelen als een voor het publiek toegankelijke ruimte; alleen bewoners of bezoekers die door die bewoners zijn uitgenodigd kunnen het portiek betreden. Uit het dossier blijkt voorts niet of de portiekdeur open stond of dicht was. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van openlijk geweld op of aan de openbare weg. De verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van het in vereniging openlijk geweld plegen als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) dient te worden bewezen dat de gepleegde geweldshandelingen 'openlijk', dat wil zeggen op of aan de openbare weg, dan wel op een voor het publiek toegankelijke plaats, hebben plaatsgevonden. Het bestanddeel openlijk moet echter ruim worden opgevat; het gaat om geweldpleging die voor derden zichtbaar had kunnen zijn.
Op basis van verklaringen in het dossier kan worden vastgesteld dat de geweldshandelingen zich inderdaad in het portiek hebben afgespeeld. Uit het dossier blijkt echter ook dat de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] zich op de openbare weg buiten het portiek bevonden en dat zij hebben gezien dat de aangever [naam slachtoffer 1] werd geslagen en geschopt. Zij hadden dus vrij zicht op het geweld terwijl dit plaats vond in de portiek. Nu de getuigen de geweldshandelingen hebben gezien vanaf de openbare weg, moet de deur van de portiek wel open hebben gestaan. Uit de op zitting besproken afbeelding van Google Streetview blijkt immers dat de deur zeer kleine ramen heeft. Dat de deur van de portiek open moet hebben gestaan tijdens de vechtpartij blijkt overigens ook uit de verklaring van de verdachte zelf. Immers, hij heeft verklaard dat [naam slachtoffer 1] hem door de portiekdeur naar binnen gooide in de hal. Later hebben de verdachte en zijn medeverdachte [naam slachtoffer 1] naar buiten geduwd en heeft de verdachte hem nog een kick gegeven zodat hij naar buiten ging. De verdachte heeft daarbij niet verklaard dat hij of zijn medeverdachte de deur tijdens deze handelingen nog hebben geopend, zodat het er voor gehouden moet worden dat ook in zijn lezing, de deur open gestaan moet hebben.
Hiermee is komen vast te staan dat het geweld jegens [naam slachtoffer 1] voor derden zichtbaar was en daarom kan bewezen worden dat de verdachte zich, samen met zijn medeverdachte
[naam medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld in de zin van
artikel 141 Sr.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte aangeefster [naam getuige 1] (hierna: [naam getuige 1] ) na een confrontatie op straat weliswaar een klap heeft gegeven, maar dat dit niet opzettelijk was. Hij wilde de slaande bewegingen van [naam getuige 1] en haar moeder ontwijken en heeft [naam getuige 1] daarbij vermoedelijk in het gezicht geraakt. Nu het opzet op de mishandeling ontbreekt, moet de verdachte worden vrijgesproken van feit 2.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de getuigenverklaring van [naam getuige 3] blijkt dat de jongen, die later de verdachte blijkt te zijn, het meisje, zijnde [naam getuige 1] , flinke klappen gaf. Hij sloeg haar vol in het gezicht. Deze getuigenverklaring strookt met de verklaring van getuige [naam getuige 2] . Verder blijkt uit de FARR-verklaring dat er een klein gaatje in het trommelvlies is ontstaan.
De verklaringen onderbouwen de verklaring van de verdachte, namelijk dat hij [naam getuige 1] niet met opzet in het gezicht heeft geraakt, niet. De getuigenverklaringen spreken immers van (een) doelbewuste klap(pen) in het gezicht en daarom staat vast dat de verdachte [naam getuige 1] heeft mishandeld door haar tegen het hoofd te slaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 16 maart 2017 te Rotterdam, aan de openbare weg, de [plaats delict] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meermalen,
- slaan en/of stompen op de neus van die [naam slachtoffer 1] en
- ( terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag) slaan en schoppen tegen het (boven)1ichaam van die [naam slachtoffer 1] ;
2.
hij, op 16 maart 2017 te Rotterdam, [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] meermalen, tegen het hoofd te slaan .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
2.
mishandeling.
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte handelde uit noodweer. Uit de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte blijkt dat de verdachte behoorlijk is aangepakt door [naam slachtoffer 1] . Dat wordt ondersteund door de verklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 3] . Zij beschrijven dat [naam slachtoffer 1] de verdachte beet had en dat zij door de portiekdeur het portiek zijn binnengevallen. De verdachte heeft verklaard dat hij klem werd gehouden en dat hij geen lucht meer kreeg. Dat was een zodanige ogenblikkelijke aanranding dat de verdachte was genoodzaakt om zich daartegen te verzetten.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Uit de inhoud van het strafdossier blijkt dat de verdachte op straat de confrontatie had opgezocht met [naam getuige 1] . [naam getuige 1] heeft op een gegeven moment om hulp geroepen. [naam slachtoffer 1] en [naam getuige 3] waren aan het werk in de portieken en stonden op het moment dat [naam getuige 1] om hulp riep bij hun geparkeerde bus. Zij zijn naar [naam getuige 1] en de verdachte gelopen. De verdachte liep op dat moment al weg in de richting van het portiek. [naam slachtoffer 1] liep naar de verdachte en probeerde hem te bedaren. [naam getuige 3] beschrijft dat [naam slachtoffer 1] een arm om de verdachte heen sloeg en dat er vervolgens een schermutseling tussen hen ontstond waarbij [naam slachtoffer 1] de verdachte met twee armen stevig beet greep en zij het portiek in zijn gevallen. In het portiek kwam de broer van de verdachte naar beneden. Samen hebben zij [naam slachtoffer 1] geslagen en geschopt. Uit de verklaringen blijkt dat zij [naam slachtoffer 1] , ook nadat hij op de grond was gevallen, nog hebben geslagen en geschopt.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [naam slachtoffer 1] de verdachte kennelijk met een zekere kracht heeft vastgehouden, waarbij [naam getuige 3] [naam slachtoffer 1] ook probeerde tegen te houden. Die situatie kwam voort uit de omstandigheid dat [naam getuige 1] om hulp had geroepen en waar [naam slachtoffer 1] op was afgekomen. De verdachte mocht zich tegen het vasthouden door [naam slachtoffer 1] verdedigen. Echter, de daarop volgende gekozen gedragingen van de verdachte, namelijk het samen met zijn medeverdachte slaan en schoppen van [naam slachtoffer 1] , zelfs nadat hij op de grond was gevallen, staan in geen enkele verhouding tot de ernst van de aanranding. Er was geen sprake van een situatie die maakte dat de verdachte zich zodanig fysiek mocht afreageren zoals hij heeft gedaan.
De rechtbank weegt in dat oordeel mee dat alleen de verdachte en zijn broer verklaren over de roep van de verdachte dat hij geen lucht meer kreeg. De overige getuigen hebben niet verklaard over het vasthouden bij de nek en er is later ook geen letsel aan de nek van de verdachte gezien.
De rechtbank oordeelt dat de situatie die bestond niet zodanig is geweest dat de gedragingen van de verdachte noodzakelijk waren voor de verdediging van zijn lijf. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte sprak zijn buurvrouw aan omdat die buurvrouw eerder een meningsverschil met zijn moeder had gehad. Tijdens die confrontatie heeft de verdachte op de jas van de aangeefster gespuugd en heeft hij dusdanig hard tegen haar hoofd geslagen dat zij een gaatje in haar trommelvlies heeft opgelopen.
Toen de verdachte terug naar het portiek van zijn woning liep, werd hij aangesproken op zijn gedrag door een man die daar aan het werk was. De verdachte richtte vervolgens zijn agressie op deze man. In een worsteling zijn de verdachte en die man in het portiek beland. De broer van de verdachte, tevens medeverdachte, kwam uit de woning en heeft zich in het gevecht gemengd. De verdachte en zijn broer hebben de man geslagen en geschopt. Ook toen die man al op de grond was gevallen zijn zij daarmee doorgegaan. De man heeft door het geweld een gebroken neus en gekneusde ribben opgelopen. Zowel de verdachte als zijn broer zijn daarvoor verantwoordelijk. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van twee mensen geschonden en hij heeft hen daarbij schade en leed toegebracht. Bovendien is de openbare orde verstoord. Dergelijk geweld zorgt doorgaans voor maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 20 maart 2017 in een vroeghulprapportage over de verdachte gerapporteerd. De rapportage houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in:
De verdachte verklaart dat hij ODD en een verstandelijke beperking heeft. Zijn zelfinzicht is beperkt. Op grond van een verkorte screening wordt geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Reclassering Nederland heeft op 29 januari 2018 en op 10 september 2018 geadviseerd om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De rapportages houden – onder meer en voor zover van belang – het volgende in:
De verdachte heeft onvoldoende meegewerkt aan de gestelde voorwaarden. Hij heeft ondanks een mondelinge en een schriftelijke officiële waarschuwing herhaaldelijk meldplichtafspraken gemist. Op de afspraken waar de verdachte wel verscheen, toonde hij een laconieke ongeïnteresseerde houding.
Op 16 januari 2019 heeft de reclassering bericht dat het schorsingstoezicht voortijdig negatief is beëindigd.
De rechtbank heeft acht geslagen op de informatie van de reclassering en heeft daarmee rekening gehouden bij het bepalen van de strafmaat.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en zal het adolescentenstrafrecht toepassen.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen duur opleggen. Anders dan geëist door de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.254,50 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.250,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 375,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van beide vorderingen inclusief toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de door [naam benadeelde 1] gevorderde toekomstige schade: het eigen risico voor het jaar 2018.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen omdat er vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering van [naam benadeelde 2] en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] wegens eigen schuld. Die vordering zou bij de civiele rechter moeten worden aangebracht. Meer subsidiair heeft de verdediging met betrekking tot de vordering van [naam benadeelde 1] geconcludeerd tot afwijzing van de posten die zien op het eigen risico over het jaar 2018 en de studiekosten. De post immateriële schade dient te worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht zal de vordering deels worden toegewezen.
De posten kledingschade (€ 60,-) en mobiliteitsschade (€ 45,90) zijn door de verdediging niet weersproken zodat de vordering ten aanzien van die posten zal worden toegewezen.
De post medische kosten (€ 790,90) is opgebouwd uit kosten voor pijnmedicatie (€15,15), het eigen risico van de zorgverzekering in 2017 (€ 390,75) en het verwachte eigen risico van de zorgverzekering in 2018 (€ 385,-). De kosten voor de pijnmedicatie en het eigen risico van de zorgverzekering in 2017 zullen worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat het verplichte eigen risico in 2017 € 385,- bedroeg. Het restant van die post (€ 5,75) betreft blijkens productie 6 kosten die niet vergoed zijn en voorts ook geen rechtstreeks verband houden met het bewezen verklaarde strafbare feit. De benadeelde partij zal voor dat deel van de vordering (€ 5,75) niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van het eigen risico van de zorgverzekering in 2018 geldt dat de bewijsstukken ter onderbouwing ontbreken. De benadeelde partij zal ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze delen van de vordering kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de studiekosten
(€ 357,70) is gemotiveerd betwist door de verdediging. Behandeling daarvan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal ten aanzien van die post niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit eveneens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de uitspraak waar aansluiting bij wordt gezocht ziet op andere omstandigheden.
Nu de verdachte het strafbare feit onder 1 ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 375,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 16 maart 2017.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding van € 1.256,05
(€ 506,05 materieel en € 750,- immaterieel), en benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding van € 375,- betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 77c, 77m, 77n, 77gg, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feite, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
140 (honderdveertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.256,05 (zegge: duizend tweehonderd zesenvijftig euro en vijf eurocent), bestaande uit € 506,05 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 1.256,05(hoofdsom,
zegge: duizend tweehonderd zesenvijftig euro en vijf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.256,05 vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
22 dagen; toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 375,-(
zegge: driehonderd vijfenzeventig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 375,-(hoofdsom,
zegge: driehonderd vijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 375,- vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
7 dagen; toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de [plaats delict] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal,
- slaan en/of stompen op de neus, althans in het gezicht van die [naam slachtoffer 1] en/of
- ( terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag) slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen tegen de borst(kas), althans tegen het (boven)1ichaam van die [naam slachtoffer 1] ;
2.
hij, op of omstreeks 16 maart 2017 te Rotterdam, [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan en/of te stompen.