ECLI:NL:RBROT:2019:4152

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
C/10/535914 / HA ZA 17-924
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en dekking onder aansprakelijkheidsverzekering in verband met gevaarlijke stoffen

In deze zaak heeft Odfjell Terminals (Rotterdam) B.V. een vordering ingesteld tegen verschillende verzekeraars, waaronder Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. en HDI-Gerling Verzekeringen N.V., met betrekking tot schade die voortvloeit uit aansprakelijkstellingen door klanten. De vordering betreft schade die is ontstaan door het niet kunnen leveren van opslagcapaciteit in tanks, als gevolg van handhavend optreden door het bevoegd gezag vanwege gebrekkig onderhoud aan de terminal. De rechtbank heeft de feiten en de procedure besproken, waarbij Odfjell stelt dat de schade gedekt is onder de aansprakelijkheidsverzekering, terwijl de verzekeraars betwisten dat er sprake is van een verzekerd evenement. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in beginsel dekking bestaat voor de schade, maar dat de stillegging van de terminal door Odfjell zelf is besloten en niet onder de dekking valt. De rechtbank heeft ook overwogen of er sprake is van opzet aan de zijde van Odfjell en of de aanspraken van Odfjell op de verzekering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de omvang van de schade en de kosten van verweer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/535914 / HA ZA 17-924
Vonnis van 24 april 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ODFJELL TERMINALS (ROTTERDAM) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. N. Vloemans te Rotterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] , Verenigd Koninkrijk,
3. de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
STARR UNDERWRITING AGENTS LIMITED
(LLOYD’S SYNDICATE CVS 1919),
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 2]
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2] , Verenigd Koninkrijk,
6. de rechtspersoon naar buitenlands recht
AIG EUROPE LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
7. de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagden,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Odfjell en (gedaagden gezamenlijk) Verzekeraars (in meervoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 september 2017;
  • de akte houdende overlegging producties aan de zijde van Odfjell, met producties 1 tot en met 93;
  • de akte houdende overlegging productie aan de zijde van Odfjell, met (nogmaals) productie 37;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 39;
  • de brief van de rechtbank van 25 april 2018, waarbij een comparitie is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 november 2018;
  • de brief van 19 december 2018 namens Verzekeraars met een reactie op het proces-verbaal;
  • de brief van 27 december 2018 namens Odfjell met een reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Odfjell exploiteert een terminal op de Botlek in Rotterdam. Op deze terminal worden vloeibare bulkchemicaliën, oliën en andere producten opgeslagen. Ten behoeve hiervan bevinden zich op de terminal diverse typen opslagtanks, gelegen in tankputten. Niet elke tank heeft dezelfde eigenschappen. Producten worden opgeslagen in de tanks die passen bij de producteigenschappen. Tanks waarin de zogenoemde (brandbare) K1- en K2-stoffen worden opgeslagen moeten koel- en blusvoorzieningen hebben. Tanks waarin gassen met een vloeistof worden vermengd moeten een drijvend dak hebben.
2.2.
Odfjell heeft door tussenkomst van [bedrijf] met Verzekeraars een aansprakelijkheidsverzekering gesloten onder de naam Logistiek Protectiepolis. Deze verzekering is ingegaan op 1 oktober 2001. Per 1 oktober 2004 is deze vervangen door een nieuwe polis met nummer [polisnummer] (hierna: de verzekeringsovereenkomst of de verzekering). Per 1 oktober 2012 is de verzekering geroyeerd. Ten tijde van het royement had gedaagde sub 1 voor 40% als leidend verzekeraar getekend op de polis, gedaagden sub 2 tot en met 6 hadden elke voor 10% meegetekend op de polis.
2.3.
De polis (productie 9 bij dagvaarding en productie V33 aan de zijde van Verzekeraars) luidt, voor zover relevant, als volgt:

Verzekerd bedrag
Sectie aansprakelijkheid
EUR 2.500.000,00 per aanspraak voor aansprakelijkheid volgens art. 5.1 t/m 5.3
van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1.
EUR 250.000,00 per gebeurtenis voor kosten volgens art. 5.5.1 t/m 5.5.1.2 van de
verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1.
EUR 50.000,00 per gebeurtenis voor extra kosten voor herstel van fouten volgens
art. 5.5.1.3 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1.
(…)
Eigen risico
Sectie aansprakelijkheid
EUR 10.000,00 per aanspraak.
(…)
EUR 250,00 per gebeurtenis voor kosten volgens art. 5.5.1 t/m 5.5.1.2 van de
verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1.
(…)
Prioriteitenbepaling
Voor zover sprake mocht zijn van tegenstrijdigheden in de tekst van de hiervoor van toepassing verklaarde voorwaarden gelden de volgende voorrangsregels:
  • clausules gaan vóór verzekeringsvoorwaarden;
  • aanvullende verzekeringsvoorwaarden gaan vóór verzekeringsvoorwaarden en clausules.
Tegenstrijdigheden in bepalingen van gelijke rangorde worden niet ten nadele van de verzekerde uitgelegd.”
2.4.
Van de verzekeringsovereenkomst tussen Odfjell en Verzekeraars maken onder meer de volgende voorwaarden, aanvullende voorwaarden en clausules onderdeel uit:

TA070-01 LOGISTIEK PROTECTIEPOLIS: ALGEMENE VOORWAARDEN
(…)
Deze overeenkomst beantwoordt aan het vereiste van onzekerheid als bedoeld in artikel 7:925 Burgerlijk Wetboek (BW), indien en voor zover de door verzekerde of een derde geleden schade op vergoeding waarvan jegens verzekeraar respectievelijk een verzekerde aanspraak wordt gemaakt, het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit schade voor de verzekerde respectievelijk derde was ontstaan dan wel naar de normale loop van omstandigheden nog zou ontstaan. Het enige gevolg van het ontbreken van onzekerheid is dat de betreffende schade niet is gedekt; de verzekering blijft onverminderd van kracht.
(…)
1 Begripsomschrijvingen
(…)
1.4
Bereddingskosten
Onder bereddingskosten worden verstaan de kosten en alle op geld waardeerbare opofferingen die zijn verbonden aan de in artikel 7:957 BW genoemde maatregelen die door of namens verzekerden zijn genomen.
1.5
Gebeurtenis
Een gebeurtenis is een voorval of een reeks met elkaar verband houdende voorvallen ten gevolge waarvan schade (als door de verzekering gedekt) is ontstaan.
(…)
11 Cumulatie eigen risico’s
Indien meerdere eigen risico’s binnen eenzelfde sectie dan wel tussen verschillende secties onderling van toepassing zijn zullen deze niet cumuleren en zal er per gebeurtenis dan wel aanspraak nimmer meer dan éénmaal het (hoogste van toepassing zijnde) eigen risico in mindering worden gebracht.
(…)
TA070-01/1 LOGISTIEK PROTECTIEPOLIS: SECTIE AANSPRAKELIJKHEID
(…)
4 Voorwaarde voor dekking
4.1
Voorwaarde voor dekking is dat de aanspraken tot schadevergoeding tijdens de looptijd van de verzekering tegen verzekerde worden ingesteld en bij verzekeraars zijn gemeld.
4.2
Eveneens gedekt zijn aanspraken tot schadevergoeding die na de looptijd van de verzekering tegen verzekerde worden ingesteld, mits deze aanspraken voortvloeien uit omstandigheden die verzekerde tijdens de looptijd van de verzekering bij verzekeraars heeft gemeld. Voor de toepassing van het verzekerd bedrag en het eigen risico worden deze aanspraken geacht te zijn ingesteld op het moment van melding van omstandigheden bij verzekeraars.
4.3
Aanspraken voortvloeiende uit een voorval of uit een reeks met elkaar verband houdende voorvallen worden als één aanspraak beschouwd en worden geacht te zijn ingesteld op het moment van de eerste aanspraak uit de reeks.

5.Dekking

5.1
Deze verzekering dekt het financieel nadeel van verzekerde, dat bestaat uit aan derden te verlenen vergoeding van schade, waarvoor hij wordt aangesproken op grond van verdrag, wet of overeenkomst, vrijwaringsverplichtingen daaronder begrepen.
5.2
Onder schade wordt verstaan:
- letsel of aantasting van de gezondheid al dan niet de dood ten gevolge hebbende, incluis alle op geld waardeerbare gevolgschade en smartengeld (hierna te noemen personenschade);
- beschadiging, vernietiging, verontreiniging, verlies of het vuil worden van zaken, of het zich daarop of daarin bevinden van vreemde stoffen, incluis alle op geld waardeerbare gevolgschade (hierna te noemen zaakschade);
- schade, anders dan personenschade of zaakschade (hierna te noemen zuivere vermogensschade).
(…)
5.4
De dekking inzake dit artikel geldt voor het verzekerde bedrag als vermeld op het polisblad of laatst afgegeven aanhangsel.
5.5
Kosten
5.5.1
In aanvulling op art. 5.1 en voor zover de dekking hieruit niet reeds voortvloeit en verzekerde kan worden aangesproken in de zin van art. 5.1 dekt deze verzekering tevens:
5.5.1.1de kosten die door of namens de verzekerde worden gemaakt in verband met het bergen en/of opruimen en/of vernietigen van zaken van derden;
5.5.1.2de extra kosten die door of namens verzekerde moeten worden gemaakt krachtens wettelijk voorschrift of op last van de overheid, dan wel vanwege noodzakelijke veiligheidsmaatregelen;
5.5.1.3de extra kosten gemaakt door verzekerde als gevolge van het geheel of gedeeltelijk opnieuw uitvoeren van door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde niet naar behoren uitgevoerde werkzaamheden, dan wel tot enige andere prestatie die hiervoor in de plaats treedt.
5.5.2
De dekking inzake dit artikel geldt voor de verzekerde bedragen als vermeld op het polisblad of laatst afgegeven aanhangsel.

6.Uitsluitingen

6.1
Opzet
In afwijking van het bepaalde in artikel 7:952 BW is niet gedekt de aansprakelijkheid voor door de tot schadevergoeding aangesproken verzekerde met opzet of met diens uitdrukkelijk goedvinden veroorzaakte schade (hierna te noemen opzet). Bij rechtspersonen zal slechts het opzet van een bestuurder in de zin van boek 2 BW of een analoge buitenlandse wet bij de toepassing van deze uitsluiting worden beschouwd als opzet van de rechtspersoon;
(…)
7 Schade
7.1
Schade-aanmelding
7.1.1
Wanneer verzekerde voor de eerste keer aansprakelijk wordt gesteld of kennis krijgt van omstandigheden welke voor hem redelijkerwijs aanleiding kunnen zijn zulke aanspraken te verwachten is hij verplicht dit zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is te melden bij verzekeraars, met inachtneming van het bepaalde in art. 4. Deze verplichting vervalt wanneer het bedrag van de schadevergoeding beneden het in de polis vermelde eigen risico blijft, alsook wanneer verzekerde besluit de schade voor eigen rekening te nemen.
7.1.2
Verzekerd is verplicht alle ontvangen bescheiden, zoals aansprakelijkstellingen, dagvaardingen en stukken betreffende strafvervolging binnen redelijke termijn aan verzekeraars te doen toekomen en zich te onthouden van iedere toezegging, verklaring of handeling waaruit erkenning van een verplichting tot schadevergoeding afgeleid zou kunnen worden.
7.1.3
Verzeker is verplicht binnen redelijke termijn alle inlichtingen te geven (gevraagd of ongevraagd) die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van zijn aansprakelijkheid.
7.1.4
Indien verzekerde de hem in art. 7.1.1 tot en met 7.1.3 opgelegde verplichtingen niet nakomt, is verzekerde tegenover verzekeraars aansprakelijk voor de schade die zij ten gevolge daarvan lijden; het recht van verzekerde op uitkering wordt hierdoor niet aangetast. De in dit artikel neergelegde regeling is eveneens van toepassing indien de verzekerde terugkomt op een aanvankelijk genomen besluit de schade overeenkomstig art. 7.1.1 voor eigen rekening te nemen.
7.1.5
Elk recht op uitkering komt te vervallen, indien verzekerde de hem in art. 7.1.1 tot en met 7.1.3 opgelegde verplichtingen niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, tenzij de misleiding het verval van recht op uitkering niet rechtvaardigt.
7.2
Schadebehandeling
7.2.1
Door verzekeraars zal worden beslist omtrent de vaststelling van de schade, het al dan niet treffen van een minnelijke regeling voor of tijdens een procedure en het voeren van onderhandelingen hieromtrent, de eventuele verdediging van verzekerde in verband met een tegen hem ingestelde strafvervolging, het voeren van verweer tegen of het voldoen aan een aanspraak tot schadevergoeding, het berusten in een rechterlijke uitspraak en dergelijke.
7.2.2
Indien een aanspraak tot schadevergoeding het verzekerde bedrag overtreft zullen de beslissingen bedoeld in art. 7.2.1, alsmede die ter zake van de kosten genomen in art. 7.3.2.2 en 7.3.2.3 in onderling overleg tussen verzekeraars en verzekerde worden genomen.
(…)
7.3
Schadevergoeding
7.3.1
Het bedrag van de schadevergoeding dat verzekerde gehouden is aan derden te verlenen krachtens rechterlijke uitspraak, arbitrale beslissing of minnelijke regeling tot stand gekomen overeenkomstig art. 7.2 wordt, na aftrek van het eventueel geldend eigen risico, tot ten hoogste het verzekerde bedrag voor alle verzekerden tezamen door verzekeraars vergoed; één en ander ongeacht of het bedrag van de schadevergoeding hoger of lager is dan het aanvankelijk van verzekerde gevorderde bedrag.
7.3.2
Verzekeraars zullen, ook indien de hierna te noemen rente en kosten tezamen met het bedrag van de schadevergoeding het verzekerde bedrag mochten overtreffen, tevens vergoeden:
7.3.2.1de wettelijke rente, voor zover deze loopt over het ten laste van verzekeraars komende gedeelte van de hoofdsom;
7.3.2.2de overeenkomstig art. 7.2 gemaakte kosten van verweer tegen aanspraken van derden, ook al blijken deze ongegrond, met inbegrip van de proceskosten tot betaling waarvan verzekerde mocht worden veroordeeld;
7.3.2.3de overeenkomstig art. 7.2 gemaakte kosten van rechtsbijstand in verband met een tegen verzekerde ingestelde strafvervolging;
7.3.2.4de bereddingskosten.
7.3.3
Het eventueel geldende eigen risico is niet van toepassing op (…) de kosten als bedoeld in art. 7.3.2.2 tot en met 7.3.2.4.
(…)
CLAUSULE(S)
(…)
TA071-047 RECHTSBIJSTAND
1Deze verzekering dekt mede de kosten van rechtsbijstand van verzekerde, ongeacht
of er sprake is van een onder de polis gedekte aanspraak of gebeurtenis.
2Ten aanzien van deze dekking is geen eigen risico van toepassing.
3Het verzekerde bedrag voor de dekking zoals is omschreven in lid 1 bedraagt
EUR 10.000,00 per geschil.
(…)
AANVULLENDE VERZEKERINGSVOORWAARDEN
(…)
2 SPECIALE CONTRACTEN
Deze verzekering dekt mede het financieel nadeel van verzekerde voortvloeiende uit speciale contracten waarin een ruimere aansprakelijkheid is overeengekomen dan de aansprakelijkheid op grond van de gebruikelijke branche-voorwaarden dan wel de eigen bedrijfsvoorwaarden.
Ten aanzien van de deze dekking zoals omschreven in lid 1 geldt dat speciale contracten door verzekerde 1 keer per jaar worden gemeld (per vervaldatum). Verzekeraars hebben de mogelijkheid verzekerde hiervoor een aanvullende premie in rekening te brengen.“
2.5.
Vanwege de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die Odfjell opslaat, valt Odfjell onder het toepassingsbereik van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015, en de voorloper hiervan het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (hierna: Brzo). De regels voortvloeiend uit het Brzo en andere regelgeving waaraan Odfjell moet voldoen alsmede de eisen die voortvloeien uit de aan Odfjell verleende vergunningen, worden in het geval van Odfjell gehandhaafd door DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR), de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) en de inspectie SZW (I-SZW) (hierna gezamenlijk: het bevoegd gezag).
2.6.
Het bevoegd gezag is in 2009 gestart met een specifieke integrale aanpak ten aanzien van Odfjell.
2.7.
Op 22 november 2010 is Odfjell door de meervoudige kamer voor economische strafzaken van deze rechtbank veroordeeld tot een geldboete van in totaal € 85.000,00, waarvan € 25.000,00 voorwaardelijk, omdat zij, onder meer, in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 mei 2007 opzettelijk heeft gehandeld in strijd met het bepaalde krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen door schepen te beladen met gevaarlijke stoffen zonder de juiste vlamkerende inrichting aanwezig te hebben. Hierdoor heeft Odfjell nagelaten om bij werkzaamheden waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken alle maatregelen te treffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. Hiernaast is in dit vonnis bewezen verklaard dat Odfjell in de periode van 30 september 2008 tot en met 11 november 2008 heeft nagelaten om een veiligheidsbeheerssysteem waarin de risico’s op zware ongevallen zijn beoordeeld in te voeren.
2.8.
In de zomer van 2011 hebben zich bij Odfjell twee incidenten voorgedaan: een onbedoelde emissie van benzeen en vervolgens een onbedoelde emissie van butaan. Deze incidenten zijn door Odfjell niet gemeld bij het bevoegd gezag. Uiteindelijk is het bevoegd gezag toch bekend geraakt met deze incidenten. Dit heeft geleid tot verscherpt toezicht op Odfjell.
2.9.
In oktober 2011 heeft er een Brzo-inspectie plaatsgevonden op de terminal van Odfjell.
2.10.
Op 6 en 7 maart 2012 heeft het bevoegd gezag, tezamen met de inspectie Verkeer & Waterstaat, onaangekondigde inspecties uitgevoerd op het terrein van Odfjell. Daarbij werden diverse tekortkomingen geconstateerd bestaande uit grote achterstanden in het onderhoud aan drijvende daken en drukventielen van opslagtanks en het onderhoudsmanagementsysteem.
2.11.
Op 22 maart 2012 heeft Odfjell op last van VRR een livetest van de koel- en blusvoorzieningen, die noodzakelijk zijn bij tanks waar zogenaamde K1 en K2-vloeistoffen worden opgeslagen, in één tankput uitgevoerd.
2.12.
Op 18 april 2012 is er een controlebezoek gebracht aan Odfjell door DCMR en I-SZW.
2.13.
Bij beschikking van 4 juni 2012 (productie 6 bij dagvaarding) heeft VRR een last onder dwangsom opgelegd aan Odfjell vanwege problemen met de koel- en blusvoorzieningen van de tanks waarin K1 en K2 stoffen werden opgeslagen inhoudende, samengevat, dat:
  • binnen één maand de afsluiter(s) ten behoeve van de bediening van de koelwatersystemen onmiddellijk door één persoon zijn te openen zonder gebruik te hoeven maken van hulpmiddelen;
  • binnen twee weken de testen van de bluswatervoorziening bij pomp 2 op eenduidige wijze worden uitgevoerd en dat de resultaten van deze testen op eenduidige wijze worden gerapporteerd;
  • de stationaire koel- en schuimblusinstallaties die niet zijn gecertificeerd uiterlijk op 31 december 2012 live worden getest of, indien bepaalde onderdelen uit praktische overwegingen niet getest kunnen worden, die onderdelen te inspecteren en de resultaten van de uitgevoerde testen en inspecties op te nemen in het journaal inzake de bedrijfsbrandweer, en vanaf 1 januari 2013 ten minste eenmaal per jaar live te testen of, indien bepaalde onderdelen uit praktische overwegingen niet getest kunnen worden, die onderdelen te inspecteren en de resultaten van de uitgevoerde testen en inspecties op te nemen in het journaal inzake de bedrijfsbrandweer.
2.14.
Bij beschikking van 18 juni 2012 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang aan Odfjell opgelegd (productie 5 bij dagvaarding) vanwege diverse geconstateerde tekortkomingen, waaronder tekortkomingen aan de non-contact drijvende daken in tanks waarin gassen met een vloeistof vermengd moeten worden. De last onder dwangsom houdt, samengevat, ten aanzien van de inwendig drijvende daken in dat er uiterlijk 1 juli 2012 drijvende daken moeten worden geplaatst met een rendement van meer dan 95% indien stoffen worden opgeslagen met een dampspanning groter dan 10 mbar in bedoelde opslagtanks.
2.15.
Op 16, 17 en 18 juli 2012 zijn opnieuw livetesten van de koel- en blusvoorzieningen uitgevoerd bij de tanks in tankputten 2 en 4 waarin K1 en K2 stoffen werden opgeslagen.
2.16.
Bij beschikkingen van 24 juli 2012 (productie 7 en 8 bij dagvaarding) heeft het bevoegd gezag aan Odfjell diverse lasten onder bestuursdwang aangezegd. In de beschikking d.d. 24 juli 2012 van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland (productie 8 bij dagvaarding) wordt, voor zover van belang, het volgende geschreven:
“Om aan de overtreding een einde te maken, dient u de gevulde K1- en K2-tanks die staan in de tankputten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9a, 9b en 10b leeg (d.w.z. leeg en gereinigd) te maken en leeg te houden en de lege tanks in deze tankputten leeg te houden. Dit geldt niet indien u door middel van een live test (…) in aanwezigheid van toezichthouders van de DCMR Milieudienst Rijnmond en de VRR aantoont dat de goede werking van de stationaire blus- en koelinstallaties gegarandeerd is.
(…)
Op vrijdag 20 juli 2012 heeft (…), directeur DCMR Milieudienst Rijnmond, namens ons, aan de heer (…), directeur van Odfjell Terminals (Rotterdam) B.V. de lasten onder bestuursdwang, zoals neergelegd in deze beschikking, mondeling aangezegd. Daarbij zijn de maatregelen genoemd, waaraan voldaan moet worden en de termijn waarbinnen de last ten uitvoer gelegd moet zijn. Tevens is aangegeven dat, indien na deze termijn wordt geconstateerd dat u geen gevolg heeft gegeven aan de lasten onder bestuursdwang uit deze beschikking, wij de betreffende maatregelen (laten) uitvoeren, waarbij wij de kosten verbonden aan het voorbereiden en uitvoeren van deze maatregelen op u zullen verhalen.
(…)
Verlenging termijn
Vanwege het feit dat de gestelde termijn van last 1 (zondag 22 juli 2012, 17.00u) zoals aangezegd (…) op vrijdag 20 juli 2012, uit veiligheidsoogpunt niet gehaald kon worden, hebben wij deze termijn per email d.d. 22 juli 2012, verlengd tot maandag 23 juli 2012, 4.00u.
Besluit
(…)
1) Om de overtreding (…) ongedaan te maken en te houden dient u de tanks gevuld met K1- en K2-vloeistof in de tankputten 2 en 4 vóór maandag 23 juli 2012, 4.00u leeg te maken (=leeg en gereinigd) en leeg te houden, totdat door middel van een live test (…), in aanwezigheid van toezichthouders van de DCMR Milieudienst Rijnmond en de VRR is aangetoond dat de goede werking van de stationaire blus- en koelinstallaties gegarandeerd is. (…)
2) Om de overtreding (…) ongedaan te maken en te houden dient u de tanks in de tankputten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9a, 9b en 10 b die niet in gebruik zijn, leeg te houden van K1- en K2-vloeistof totdat door middel van een live test (…), in aanwezigheid van toezichthouders van de DCMR Milieudienst Rijnmond en de VRR is aangetoond dat de goede werking van de stationaire blus- en koelinstallaties gegarandeerd is. (…)
3) Om de overtreding (…) ongedaan te maken en te houden dient u de tanks in de tankputten 1, 3, 5, 6, 9a, 9b en 10 b die gevuld zijn met K1- en K2-vloeistof vóór vrijdag 3 augustus 2012, 06.00 uur leeg te maken (=leeg en gereinigd) en leeg te houden, totdat door middel van een live test (…), in aanwezigheid van toezichthouders van de DCMR Milieudienst Rijnmond en de VRR is aangetoond dat de goede werking van de stationaire blus- en koelinstallaties gegarandeerd is. (…)”
2.17.
Op 27 juli 2012 heeft Odfjell besloten tot een gecontroleerde stillegging van (nagenoeg) de gehele terminal.
2.18.
In juni 2013 is er door de Onderzoeksraad voor Veiligheid een rapport uitgebracht over de veiligheid bij Odfjell in de periode 2000-2012 (productie 2 bij dagvaarding). In dit rapport wordt, voor zover van belang, het volgende geconcludeerd (pagina 137/138):
“1. Bij Odfjell Rotterdam was sprake van een langdurig onbeheerste veiligheidssituatie en werd niet voldaan aan wet- en regelgeving. Hierdoor liepen werknemers en de omgeving een verhoogd risico.
  • In de periode 2000-2012 gaf Odfjell Rotterdam geen prioriteit aan veiligheid en slaagde er niet in om op cruciale onderdelen te voldoen aan de wet- en regelgeving voor een Brzo-inrichting.
  • Odfjell Rotterdam had geen volledig inzicht in zijn bedrijfsprocessen, installaties en bijbehorende risico’s. Hierdoor ontbrak het fundament voor het veiligheidsmanagement.
  • Bij Odfjell Rotterdam waren procedures aanwezig om risico’s te identificeren en te evalueren. Echter, in de praktijk was er geen sprake van een sluitend proces voor de identificatie van gevaren, waardoor geen volledig beeld van de belangrijkste risico’s werd verkregen.
  • Het veiligheidsmanagementsysteem van Odfjell Rotterdam is ontstaan uit de eisen die de wet- en regelgeving en overheidsinspecties stellen. De veiligheidsaanpak van Odfjell Rotterdam was niet gebaseerd op een veiligheidsfilosofie van het bedrijf zelf. Het veiligheidsbeheerssysteem van Odfjell Rotterdam kende structureel tekortkomingen.
  • De procedures en instructies van Odfjell Rotterdam hebben geen veilige bedrijfsvoering geborgd. Daarnaast ontbrak in het veiligheidsmanagementsysteem een duidelijke en actieve coördinatie van veiligheidstaken en waren kennis en competenties van medewerkers niet geborgd.
  • Binnen Odfjell Rotterdam ontbrak een structurele aanpak voor toezicht op veiligheid en het opvolgen van acties, waardoor de beoogde verbetercyclus van het veiligheidsmanagementsysteem niet werd bereikt.
2. In de onderzochte periode van 2000 tot aan de stillegging in 2012 bleek het
management van Odfjell Rotterdam niet in staat een veiligheidsaanpak te ontwikkelen en prioriteiten te stellen om de gewenste veiligheidsstandaard te bereiken voor de structurele beheersing van de veiligheidskritische processen. Daarmee is het management tekortgeschoten in zijn verantwoordelijkheid op het gebied van veiligheid.
(…)
4. De wijze waarop de DCMR, de VRR, de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie invulling hebben gegeven aan hun toezichts- en handhavingstaken, heeft niet geleid tot structurele beheersing van de veiligheid bij Odfjell Rotterdam.
  • De DCMR verkoos een aanpak waarbij werd gebouwd aan een goede relatie met het bedrijf en er ruimte was voor onderhandeling.
  • De DCMR en de (rechtsvoorgangers van de) VRR hanteerden een aanpak die bij ernstige overtredingen jarenlang niet leidde tot bestuurlijke sancties. Geconstateerde overtredingen die vanuit het oogpunt van procesveiligheid als ernstig zijn te kwalificeren, zijn: tekortkomingen in het VBS, het niet testen van koel- en blusvoorzieningen, tekortkomingen in het onderhoud van opslagtanks en de niet-bereikbaarheid van de bedieningspunten van het koelwatersysteem. Hiermee handelde de DCMR niet in overeenstemming met de provinciale sanctiestrategie.
  • Het zogenoemde ‘onderhandelingstoezicht’ leidt tot een focus op door het bedrijf opgestelde plannen van aanpak. Doordat de toezichthouder zich committeert aan het plan van aanpak, ligt sanctionering minder voor de hand. Door deze werkwijze wordt veiligheid onderhandelbaar.
  • De VRR heeft geen geschiedenis als handhavende organisatie en is ook niet als zodanig ingericht. In hun aanpak kozen de VRR en zijn rechtsvoorgangers ook voor onderhandelingstoezicht.
(…)
5. De bestuurlijke betrokkenheid bij de veiligheid van Odfjell Rotterdam was vóór medio 2011 gering.”
2.19.
Op 3 december 2013 is Odfjell bij vonnis (productie V23 aan de zijde van Verzekeraars) van de meervoudige economische kamer voor strafzaken van deze rechtbank veroordeeld tot een geldboete van € 3.000.000,00. In dit vonnis is bewezen verklaard dat Odfjell:
- opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de voorschriften uit de omgevingsvergunning, doordat:
  • in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 juli 2012 niet alle brandbestrijdingsmiddelen voor blussen met water en/of schuim en/of anderszins doelmatig en/of bedrijfszeker waren en niet steeds onmiddellijk gebruikt konden worden;
  • in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 juli 2012 de inspecties van tanks niet volgens een goedgekeurd inspectieplan plaatsvonden;
  • in de periode van 1 tot en met 6 augustus 2011 de instructie over de handelwijze bij het uitvoeren van verladingen door het bedienend personeel niet werd gevolgd;
- in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 juli 2012 niet alle maatregelen heeft genomen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en/of de gevolgen daarvan voor mens en/of milieu te beperken aangezien zij in die periode:
  • geen goedgekeurd inspectie- en of onderhoudsprogramma met betrekking tot de brandbestrijdingsmiddelen aanwezig had;
  • brandbestrijdingsmiddelen niet doelmatig en/of bedrijfszeker waren en/of niet steeds onmiddellijk gebruikt konden worden;
  • de stationaire blusinstallatie niet eenmaal per jaar werd getest;
  • geen gedocumenteerde inspectie- en/of onderhoudsmethodiek met betrekking tot de seals van tankdaken aanwezig was;
  • vacuüm drukventielen niet met een frequentie van minimaal eens per vier jaar op hun goede werking waren gecontroleerd en/of onderhouden en/of eventueel gerepareerd;
  • geen opvolging was gegeven aan tijdens inspectie geconstateerde vereiste reparatie aan vacuüm drukventielen op tanks;
  • in de periode van 1 tot en met 4 oktober 2011 als werkgever - samengevat- heeft gehandeld in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit;
  • in de periode van 1 tot en met 6 augustus 2011 opzettelijk heeft gehandeld in strijd met voorschrift 12.2 dat verbonden was aan een omgevingsvergunning;
  • in de periode van 6 augustus tot en met 17 augustus 2011 opzettelijk meermalen ongewone voorvallen binnen de inrichting niet zijn gemeld;
  • in de periode van 1 tot en met 15 augustus 2011 niet alle maatregelen heeft genomen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en/of de gevolgen daarvan voor mens en/of milieu te beperken aangezien zij in die periode voorafgaand aan het lossen van een zeeschip - samengevat - de samenstelling en/of de dampspanning van het te leveren butaan niet werd gecontroleerd.

3.Het geschil

3.1.
Odfjell vordert, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad vonnis:
1. gedaagde sub 1 te veroordelen om aan Odfjell te betalen 40% van de navolgende bedragen, en gedaagden sub 2 tot en met 7 ieder te veroordelen om aan Odfjell te betalen 10% van de navolgende bedragen, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de respectieve data dat Odfjell door de gelaedeerde aansprakelijk is gesteld, althans vanaf de data waarop de respectievelijke vaststellingsovereenkomsten met gelaedeerden zijn gesloten, althans vanaf 8 april 2016, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening:
t.a.v. gebeurtenis 1:
-
primair: een bedrag van € 945.448,68 in hoofdsom;
-
subsidiair: een bedrag van € 935.448,68 in hoofdsom;
-
meer subsidiair: een bedrag van € 250.000,00 in hoofdsom;
ent.a.v. gebeurtenis 2:
- primaireen bedrag van € 3.715.360,43 in hoofdsom;
-
subsidiair: een bedrag van € 2.500.000,00 in hoofdsom;
-
meer subsidiair: een bedrag van € 250.000,00 in hoofdsom;
ent.a.v. gebeurtenis 3:
-een bedrag van € 2.500.000,00 in hoofdsom;
2. gedaagde sub 1 te veroordelen om aan Odfjell te betalen ter zake kosten van verweer dan wel kosten van rechtsbijstand 40% van € 251.588,98 en gedaagden sub 2 tot en met 7 ieder te veroordelen om aan Odfjell te betalen 10% van dit bedrag, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over onderliggende bedragen vanaf de respectievelijke factuurdata (zoals genoemd in productie 92) althans vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. Verzekeraars hoofdelijk, des dat betaling door de één mede strekt tot kwijting van de ander, te veroordelen om aan Odfjell te voldoen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 6.775,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4. Verzekeraars hoofdelijk, des dat betaling door de één mede strekt tot kwijting van de ander, te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, en de nakosten.
3.2.
Odfjell legt hieraan het volgende ten grondslag.
Er hebben zich op de terminal van Odfjell in 2012 drie verschillende schadeveroorzakende gebeurtenissen voorgedaan, te weten:
ten gevolge van de beschikking d.d. 18 juni 2012 van DCMR moest Odfjell 15 tanks met een drijvend dak aanpassen, omdat anders DCMR haar niet langer toestond deze 15 tanks te gebruiken. Odfjell heeft de betreffende tanks leeggemaakt, omdat zij niet binnen de door DCMR gestelde termijn kon bewerkstelligen dat de drijvende daken voldeden aan de eisen van DCMR en de bestaande situatie een direct gevaar op een emissie van milieugevaarlijke stoffen opleverde (hierna ook: gebeurtenis 1);
uit de livetesten van 22 maart 2012, en 16, 17 en 18 juli 2012 bleek dat de koel- en blusvoorzieningen op de terminal voor de tanks met K1- en K2-stoffen niet goed werkten en/of niet aan de vereisten voldeden, met als gevolg dat in geval van brand deze brand niet adequaat bestreden zou kunnen worden. Door de ten gevolge hiervan uitgegeven beschikkingen van VRR d.d. 4 juni 2012 en 24 juli 2012 was Odfjell direct genoodzaakt om de tanks waarin K1- en K2-stoffen waren opgeslagen leeg te maken (hierna ook: gebeurtenis 2);
op 27 juli 2012 heeft Odfjell onder zware druk van de autoriteiten besloten tot een gecontroleerde stillegging van (nagenoeg) de gehele terminal. Dit verdiende de voorkeur boven een gedwongen stillegging op last van het bevoegd gezag ingevolge een handhavingsbeschikking omdat Odfjell op deze manier nog enige mate van regie hield. Er kon echter met zekerheid gezegd worden dat het bevoegd gezag de gehele terminal had stilgelegd als Odfjell dat niet had gedaan (hierna ook: gebeurtenis 3).
Deze gebeurtenissen hebben elk afzonderlijk geleid tot aansprakelijkheid van Odfjell voor door haar relaties geleden schade. De verzekeringsovereenkomst biedt dekking voor de schade die Odfjell lijdt als gevolg van deze aansprakelijkheid, nu zij haar relaties schadeloos heeft gesteld. Er is ten aanzien van gebeurtenis 1 en 2 sprake van bereddingskosten in de zin van artikel 7.3.2.4 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1 omdat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar, dan wel, subsidiair, door derden geleden schade in de zin van artikel 5.2 van de verzekeringsvoorwaarden TATA070-01/1, dan wel, meer subsidiair, extra kosten in de zin van artikel 5.5.1.2. van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1. Ten aanzien van gebeurtenis 3 is er sprake van een toerekenbare tekortkoming door Odfjell ten aanzien van haar relaties, waarvan de schade die daarvan het gevolg is op grond van artikel 5.2 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1 voor vergoeding in aanmerking komt.
Odfjell vordert nakoming door Verzekeraars van hun verplichtingen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst. Het risico waartegen Odfjell zich verzekerd had, heeft zich verwezenlijkt zodat Odfjell recht heeft op uitkering. De aanspraken in verband met gebeurtenis 1 bedragen in totaal € 945.448,68. De aanspraken in verband met gebeurtenis 2 bedragen in totaal € 3.715.360,43. De aanspraken in verband met gebeurtenis 3 bedragen in totaal € 6.478.332,70. Nu dit bedrag de verzekerde som overschrijdt dient de verzekerde som van € 2.500.000,00 door Verzekeraars te worden uitgekeerd. Hiernaast dient een bedrag van € 211.924,58 aan juridische kosten te worden vergoed op grond van de verzekeringsovereenkomst.
3.3.
Verzekeraars voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van Odfjell in haar vorderingen, althans tot ontzegging als ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van Odfjell bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding, inclusief nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Dekking

4.1.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de verzekeringsovereenkomst dekking biedt voor de door Odfjell omschreven schadeveroorzakende gebeurtenissen.
4.2.
Uitgangspunt is dat het een verzekeraar vrijstaat om in de verzekeringsovereenkomst en de daarbij behorende voorwaarden en clausules de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt de vrijheid met zich om daarbij binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen.
4.3.
Tussen Odfjell en Verzekeraars is een verzekeringsovereenkomst gesloten met in artikel 5.1 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1 de dekkingsomschrijving: “Deze verzekering dekt het financieel nadeel van verzekerde, dat bestaat uit aan derden te verlenen vergoeding van schade, waarvoor hij wordt aangesproken op grond van verdrag, wet of overeenkomst, vrijwaringsverplichtingen daaronder begrepen.”
Onder schade wordt, zo volgt uit artikel 5.2 van dezelfde verzekeringsvoorwaarden, zowel personenschade, zaakschade als zuivere vermogensschade verstaan.
4.4.
Ten aanzien van gebeurtenissen 1 en 2 geldt het volgende.
Door Odfjell wordt dekking gevraagd voor de schade die voortvloeit uit de aansprakelijkstellingen die zij heeft ontvangen van haar klanten, omdat haar klanten schade hebben geleden doordat Odfjell haar contractuele verplichting om opslagcapaciteit in de tanks te leveren niet na kon komen. Odfjell stelt dat zij die verplichtingen niet kon nakomen ten gevolge van de aanschrijvingen van het bevoegd gezag naar aanleiding van het tekortschietend onderhoud.
Op zichzelf is niet in geschil dat Odfjell door derden is aangesproken tot vergoeding van de schade die die derden hebben geleden doordat Odfjell haar contractuele verplichting om opslagruimte in de tanks op de terminal beschikbaar te stellen niet nakwam. In beginsel biedt de verzekeringsovereenkomst hiervoor, zo blijkt uit de voor omschreven dekkingsomschrijving, dekking. In beginsel, omdat er op grond van artikel 7:925 BW bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst sprake moest zijn van onzekerheid over het ontstaan van de schade. Blijkens de inleiding op de verzekeringsvoorwaarden TA070-01 (zie onder 2.3) bestaat er alleen dekking onder de verzekeringsovereenkomst als “
de schade waarvan door Odfjell jegens Verzekeraars aanspraak op vergoeding wordt gemaakt het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit schade voor de verzekerde respectievelijk derde was ontstaan dan wel naar de normale loop van omstandigheden nog zou ontstaan.”
De vraag die in dit verband beantwoord moet worden is of het ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst voor partijen onzeker was dat de schade (de aansprakelijkstellingen) het gevolg zouden zijn van het gebrek aan onderhoud.
Door Odfjell is in dit verband aangevoerd dat er is voldaan aan dit vereiste van onzekerheid nu het ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst geen zeker gevolg van het door Verzekeraars gestelde gebrek aan onderhoud was dat er door klanten claims zouden worden ingediend omdat er door Odfjell geen opslagruimte in de tanks meer kon worden geboden. Er was al langere tijd sprake van een gebrek aan onderhoud, maar dit had nimmer tot aanschrijvingen van het bevoegd gezag geleid en Odfjell investeerde bovendien wel degelijk in onderhoud.
Verzekeraars hebben aangevoerd dat onvoldoende onderhoud aan de terminal op zichzelf geen gebeurtenis (geen onzeker voorval) is en dat de gevolgen daarvan - waaronder deze schadeclaims - niet onvoorzienbaar en in de zin van de polis niet onzeker zijn.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Partijen zijn een geobjectiveerd subjectieve definitie van het onzekerheidsvereiste overeengekomen door de voornoemde omschrijving op te nemen in de verzekeringsvoorwaarden. Die houdt in dat voor het aannemen van een onzeker voorval moet komen vast te staan dat
voor partijenten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst onzeker was dat er schade uit de betreffende gebeurtenis zou ontstaan en dat dit voor hen ook niet redelijkerwijs te verwachten viel. Met andere woorden: de schade die ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst voor partijen al voorzienbaar was of redelijkerwijs te verwachten was, betreft geen schade die het gevolg is van een onzeker voorval in de zin van de verzekeringsovereenkomst.
4.6.
Ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst in 2001 was niet te voorzien dat er uiteindelijk handhavend zou worden opgetreden door het bevoegd gezag. Er was op dat moment immers al langere tijd sprake van achterstallig onderhoud aan de terminal, maar er was op dat moment ook sprake van een zogenoemd onderhandelingstoezicht waarbinnen het bevoegd gezag met Odfjell overlegde over de aanpassingen in de onderhoudssituatie maar er niet handhavend werd opgetreden. Dat er door het bevoegd gezag in 2012 wel handhavend werd opgetreden was dan ook een doorbreking van het normale patroon zoals dat bestond ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. Het voorgaande brengt mee dat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de door partijen gekozen definitie van onzeker voorval, de door Odfjell omschreven gebeurtenissen 1 en 2 onzekere voorvallen opleveren. Immers, de bestuursrechtelijke handhavingsbeschikkingen verplichtten Odfjell de desbetreffende tanks te sluiten waardoor de wanprestatie onvermijdelijk was. Dat dat zou gebeuren was in 2001 voor partijen onzeker. Dat, in algemene zin, in 2001 niet uit te sluiten viel dat op enig moment door het bevoegd gezag zou worden ingegrepen doet daaraan gelet op het voorgaande niet af. Gesteld noch gebleken is dat reeds in 2001 sprake was van een situatie die dergelijk overheidsingrijpen aannemelijk maakte en het tijdsverloop (11 jaar) wijst daarop ook niet. Dat dergelijk ingrijpen in 2011/2012 redelijkerwijs te verwachten viel doet niet ter zake, nu partijen hebben gekozen voor voormelde definitie van onzeker voorval.
4.7.
Voor wat betreft gebeurtenis 3 (de stillegging van de terminal) geldt het voorgaande niet. Daar heeft Odfjell zelf de beslissing tot stillegging van de terminal genomen. Dat uit een dergelijke beslissing dit soort schade zou voortvloeien was ook in 2001 duidelijk.
Weliswaar is door Odfjell aangevoerd dat door het bevoegd gezag een last tot stillegging werd voorbereid, maar vast staat dat het bevoegd gezag deze last nog niet had uitgevaardigd. Door Odfjell is onvoldoende concreet onderbouwd dat zij niet anders kon dan de terminal sluiten en daarmee haar contractuele wederpartijen de schade berokkenen die thans aan de orde is. Het had wel op haar weg gelegen om deze onderbouwing te geven. Het valt immers niet uit te sluiten dat Odfjell nog andere keuzes had. Daarmee is niet vast komen te staan dat gebeurtenis 3 (de stillegging van de terminal) een verzekerd evenement is en valt de als gevolg hiervan door Odfjell geleden schade niet onder de dekking van de verzekeringsovereenkomst.
Opzet
4.8.
Verzekeraars hebben zich verweerd tegen de vorderingen van Odfjell door te stellen dat er sprake is van opzet aan de zijde van Odfjell nu Odfjell bewust het onderhoud aan de terminal heeft uitgesteld en bewust geen prioriteit aan de veiligheid heeft gegeven. In dit verband wijzen Verzekeraars erop dat Odfjell ter zake ook strafrechtelijk is veroordeeld. Omdat dekking is uitgesloten voor de aansprakelijkheid wegens opzettelijk veroorzaakte schade, bestaat in casu geen dekking. Door Odfjell is betwist dat er sprake is geweest van opzet aan haar zijde zoals gedefinieerd in de verzekeringsovereenkomst.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.9.
Vooropgesteld wordt dat het hier, voor zover nu relevant, een aansprakelijkheidsverzekering betreft. Dat betekent dat het uitgangspunt van partijen is geweest dat Odfjell zou handelen in strijd met enige op haar rustende verplichting, daarvoor jegens een derde aansprakelijk zou zijn en verplicht tot schadeloosstelling, en dat de verzekeringsovereenkomst voor de daaruit voortvloeiende schade van Odfjell onder zekere voorwaarden dekking zou dienen te geven. Een zekere normoverschrijding is daarmee noodzakelijkerwijs door partijen verondersteld.
Het onderhoud dat door Odfjell aan de tanks is verricht is onderdeel (geweest) van het bedrijfsbeleid van Odfjell. Dit onderhoud was, zo is voldoende vast komen te staan, niet genoeg geweest. Dit duidt op gewone schuld van de bestuurders van Odfjell. Die staat aan dekking dus niet in de weg.
4.10.
In artikel 6.1 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1 (zie onder 2.3) is voor zover van belang bepaald: “
dat in afwijking van het bepaalde in artikel 7:952 BW niet gedekt is de aansprakelijkheid voor door de tot schadevergoeding aangesproken verzekerde met opzet of met diens uitdrukkelijk goedvinden veroorzaakte schade (hierna te noemen opzet). Bij rechtspersonen zal slechts het opzet van een bestuurder in de zin van Boek 2 BW of een analoge buitenlandse wet bij de toepassing van deze uitsluiting worden beschouwd als opzet van de rechtspersoon.” Alleen opzet van de bestuurders in de vorm van de ernstigste graad van verwijtbaarheid wordt dus uitgesloten in de verzekeringsovereenkomst. Voor opzet in de zin van de verzekeringsovereenkomst moet gelet op die formulering (oude opzetclausule) sprake zijn van opzet van de bestuurders van Odfjell gericht op het veroorzaken van schade. Hier is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van. Op Verzekeraars rust de stelplicht en bewijslast op dit punt. Voldoende onderbouwde stellingen ontbreken.
Weliswaar is vast komen te staan dat Odfjell niet voldeed aan de onderhoudseisen die op basis van de regelgeving werden gesteld dan wel in de vergunningsvoorschriften waren opgenomen, maar dat was al langere tijd het geval, en zelfs al voor het aangaan van de verzekeringsovereenkomst. Hierover had Odfjell contact met het bevoegd gezag (zo blijkt uit het onder 2.18 aangehaalde rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid). Dit had echter nog niet eerder geleid tot handhaving door het bevoegd gezag of nadere actie door het bevoegd gezag, kennelijk omdat erop werd vertrouwd dat Odfjell zelf stappen zou ondernemen. Dat wijst niet op opzet in voormelde zin.. Bovendien is in het licht van het in dit verband door Odfjell ingenomen standpunt dat zij jarenlang heeft geïnvesteerd in onderhoud van de terminal onvoldoende door Verzekeraars onderbouwd dat de bestuurders opzet hadden op het veroorzaken van schade.
Dat Odfjell meermaals strafrechtelijk veroordeeld is wegens het niet naleven van de vergunningsvoorschriften en de verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet maakt dit niet anders, nu deze veroordelingen alleen zien op het feit dat er onvoldoende onderhoud is gepleegd door Odfjell waardoor niet is voldaan aan de op dit terrein geldende regelgeving en vergunningsvereisten. Hieruit volgt enkel dat Odfjell (bloot) opzet heeft gehad op het nalaten van het onderhoud, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat de bestuurders van Odfjell opzet in de zin van de verzekeringsovereenkomst hebben gehad op het veroorzaken van schade voor derden. De strafrechtelijke veroordelingen zien op andere normoverschrijdingen ten aanzien van andere derden dan bedoeld in de verzekeringsovereenkomst. Dit verweer wordt dan ook gepasseerd.
Misbruik van verzekering/redelijkheid en billijkheid
4.11.
Verzekeraars verweren zich voorts tegen de vorderingen door te stellen dat de aanspraak van Odfjell op de verzekering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is aangezien er sprake is van misbruik van verzekering. Ter onderbouwing hiervan voeren Verzekeraars het volgende aan. Odfjell wil de gevolgen van haar inadequate en gebrekkige bedrijfsvoering, waarvan zij zich bewust was en met alle risico’s van dien, afwentelen op Verzekeraars. Er was sprake van een op bedrijfseconomisch resultaat gerichte bedrijfsleiding die zich louter liet leiden door financieel belang, door omzet en door winst en die de veiligheid van mens en omgeving bewust volledig ondergeschikt daaraan heeft gemaakt door stelselmatig jarenlang in strijd met regelgeving en vergunningen noodzakelijk onderhoud achterwege te laten of uit te stellen. Niet voor niets is Odfjell meermaals strafrechtelijk veroordeeld. Odfjell kan de gevolgen van deze welbewuste keuzes niet op Verzekeraars afwentelen. Een aansprakelijkheidsverzekering is, zo stellen Verzekeraars verder, er niet voor bedoeld om op terug te kunnen vallen indien men met de wetenschap van het bestaan van deze verzekering bewust beleidsbeslissingen neemt die uiteindelijk tot schade kunnen leiden. Door Odfjell is dit alles gemotiveerd betwist.
4.12.
Van onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW kan sprake zijn indien bij de besluitvorming door de verzekeringnemer, in dit geval Odfjell, het bestaan van de aansprakelijkheidsverzekering een factor van gewicht is geweest. Dit laatste kan het geval zijn als de verzekeringnemer, zich bewust van het bestaan van een verzekering, uit de mogelijke alternatieven die weg kiest die de grootst mogelijke kans op schade voor de verzekeraar schept en tegelijkertijd voor de verzekeringnemer het meest voordelig is. Deze maatstaf noopt tot terughoudendheid nu een te ruime invulling het gevaar schept dat de functie van een dergelijke verzekering die juist dekking beoogt te bieden voor schade veroorzaakt door onrechtmatig handelen van de verzekerde wordt miskend.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.13.
Er is door Verzekeraars onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat het bestaan van de verzekering een factor is geweest voor Odfjell bij de besluitvorming omtrent de vraag of zij over zou gaan tot sluiting van de K1 en K2-tanks en de tanks met drijvende daken. De stelling van Verzekeraars dat Odfjell welbewust beleidsbeslissingen heeft genomen die enkel gericht waren op winst en die uiteindelijk tot schade hebben geleid is, mede gezien de gemotiveerde stelling door Odfjell dat zij wel degelijk heeft geïnvesteerd in onderhoud, onvoldoende om aan te nemen dat de aanwezigheid van de verzekering gemaakt heeft dat Odfjell handelde zoals zij heeft gedaan, of een rol van betekenis heeft gespeeld bij de beslissing van Odfjell om te handelen zoals zij heeft gedaan. Hierbij betrekt de rechtbank tevens dat de schade niet direct voortkomt uit het uitblijven van onderhoud. Vast staat dat er al jarenlang sprake was van een tekort aan onderhoud, maar dit had eerder nog niet geleid tot de schade waarvoor thans dekking onder de verzekeringsovereenkomst wordt gevorderd. De schade waarvan thans dekking onder de verzekeringsovereenkomst wordt gevorderd is schade doordat de tanks leeg gemaakt moesten worden ten gevolge van de aanschrijvingen door het bevoegd gezag, waarbij het voor Odfjell, zo is door haar onbetwist gesteld, niet mogelijk was om binnen de door het bevoegd gezag gestelde termijn de problemen met de tanks op te lossen. Hierdoor moest de inhoud van de tanks elders worden opgeslagen en kon er geen opslagcapaciteit worden geleverd door Odfjell. De schade is derhalve niet direct het gevolg van het buiten werking moeten stellen van de tanks omdat deze door gebrekkig onderhoud niet meer konden functioneren.
De stelling van Verzekeraars dat het beroep van Odfjell op de verzekering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is aangezien er sprake is van misbruik van verzekering, zal dan ook worden gepasseerd.
Strijd met beginselen openbare orde en goede zeden
4.14.
Verzekeraars stellen verder dat het maatschappelijk onwenselijk is om voor het onder 4.11 omschreven handelen van Odfjell dekking te verlenen onder de verzekeringsovereenkomst, zodat er sprake is van strijd met beginselen van openbare orde en goede zeden als bedoeld in artikel 3:40 BW. Het handelen van Odfjell is, zo stellen Verzekeraars, niet verzekerbaar en niet verzekerd. Dit is door Odfjell gemotiveerd betwist.
De rechtbank overweegt dat door Verzekeraars niet concreet is omschreven welk handelen van Odfjell in strijd is met de beginselen van openbare orde en goede zeden. Mochten Verzekeraars van mening zijn dat het langdurig verwaarlozen van het onderhoud maakt dat er sprake is van strijd met de beginselen van openbare orde en goede zeden, dan gaat dit verweer niet op. Ook hiervoor geldt immers dat de aard en maatschappelijke functie van een aansprakelijkheidsverzekering maakt dat er niet snel sprake van strijd met openbare orde en goede zeden zal zijn. Gelet op deze maatstaf en hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.10 en 4.13, is het enkele uitblijven van onderhoud naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te maken dat er sprake is van strijd met de openbare orde en goede zeden.
Sprake van bereddingskosten, door derden geleden schade of extra kosten?
4.15.
Voorts ligt de vraag voor hoe de door Odfjell geleden schade kwalificeert onder de verzekeringsovereenkomst. Odfjell stelt primair dat ten aanzien van gebeurtenissen 1 en 2 sprake is van bereddingskosten omdat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar. dan wel, subsidiair, aan derden te verlenen vergoeding van schade, dan wel, meer subsidiair, extra kosten in de zin van artikel 5.5.1.2. van de verzekeringsvoorwaarden. Dit is door Verzekeraars gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt het volgende.
4.16.
Onder bereddingskosten wordt op grond van artikel 1.4 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01 verstaan de kosten en alle op geld waardeerbare opofferingen die zijn verbonden aan de in artikel 7:957 BW genoemde maatregelen die door of namens verzekerden zijn genomen. De verzekeringnemer of verzekerde is op grond van artikel 7:597 BW, zodra hij van de verwezenlijking van het risico of het ophanden zijn daarvan op de hoogte is of behoort te zijn, verplicht binnen redelijke grenzen alle maatregelen te nemen die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden.
Hieruit volgt dat er sprake moet zijn van onmiddellijk dreigend gevaar dat er schade (in het onderhavige geval aansprakelijkstellingen door klanten van Odfjell) zou volgen.
Odfjell stelt dat er sprake is dergelijke bereddingskosten. Ten gevolge van de slechte staat van onderhoud van de tanks zou, zoals omschreven in de beschikkingen van 18 juni 2012 en 24 juli 2012, er een emissie van schadelijke stoffen plaats kunnen vinden. Hierdoor zou schade aan derden toegebracht kunnen worden, waarvoor Odfjell aansprakelijk zou zijn. Zij zag zich daarom, zo stelt zij, genoodzaakt dit risico zo spoedig mogelijk af te wenden door het sluiten van de tanks met K1- en K2-stoffen en de tanks met de drijvende daken teneinde deze schade te voorkomen. Verzekeraars betwisten gemotiveerd dat er sprake is van bereddingskosten.
De rechtbank overweegt als volgt. Er was in dit geval al jarenlang sprake van gebrekkig onderhoud aan de terminal en een (mogelijk) gevaarlijke situatie ten aanzien van de tanks met drijvende daken en ten aanzien van de koel- en blusvoorzieningen voor de tanks met K1- en K2-stoffen, zoals omschreven onder 4.10. Het enige dat er veranderde is dat het bevoegd gezag handhavend ging optreden Niet is gesteld of gebleken dat er op het moment dat dat gebeurde sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar van een emissie die schade voor derden zou veroorzaken, anders dan zoals dit al jarenlang was, wat het onmiddellijk nemen van maatregelen noodzakelijk maakte. Er is dan ook geen sprake van bereddingskosten.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat er in beginsel wel sprake zou kunnen zijn van aan derden te verlenen vergoeding van geleden zuivere vermogensschade als bedoeld in artikel 5.1 jo. 5.2 derde gedachtestreepje van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1 voor zover Odfjell door haar klanten is aangesproken omdat zij haar contractuele verplichting om tankopslagruimte in de K1- en K2-tanks en de tanks met drijvende daken te verstrekken niet nakwam. De vraag die in dit verband rijst is echter of van schade sprake is, in aanmerking nemende dat Odfjell ter comparitie heeft verklaard dat zij de schaderegeling op commerciële wijze heeft uitgevoerd. De rechtbank maakt hieruit op dat Odfjell in haar overwegingen bij het aangaan van een schaderegeling meegewogen heeft dat zij haar klanten wilde behouden en in dat verband misschien meer heeft betaald dan waartoe zij kon worden gehouden als gevolg van het feit dat zij was tekort geschoten in de nakoming van de (opslag)overeenkomst met haar klanten. Dat zou kunnen betekenen dat niet alle betalingen aan derden schade betreffen die valt onder artikel 5.2 van de verzekeringsovereenkomst, maar (deels) onverplichte betalingen betreffen die door Odfjell zijn gedaan om haar klanten te behouden. In dat geval komt mogelijk betekenis toe aan het bepaalde in artikel 5.5.1.3 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1 (extra kosten ten gevolge van het opnieuw uitvoeren van prestaties). Partijen dienen hierover nog bij akte het debat te voeren alvorens de rechtbank hierover een beslissing kan nemen.
4.18.
Door Verzekeraars is ten slotte aangevoerd dat het ondernemers- of bedrijfsrisico dat door Odfjell bewust genomen is, niet verzekerd is onder de verzekeringsovereenkomst. Volgens Verzekeraars moet Odfjell zelf voor een deugdelijke nakoming van haar contractuele verplichting instaan en kan zij zich niet verzekeren voor het feit dat zij door haar inadequate en gebrekkige bedrijfsvoering, te weten het nalaten van het plegen van onderhoud, geen tankopslag heeft kunnen bieden. Dit is door Odfjell betwist.
De rechtbank overweegt als volgt. Het hangt van de dekkingsomschrijving in de verzekeringsovereenkomst af of het ondernemers- of bedrijfsrisico uitgesloten is van dekking. Zoals uit het voorgaande blijkt, biedt de verzekering ook dekking voor het financieel nadeel dat Odfjell lijdt doordat zij haar contractuele verplichtingen niet nakomt (zie de dekkingsomschrijving in artikel 5.1 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1 en onder 4.4). Bovendien is door Verzekeraars geen uitsluiting opgenomen in de verzekeringsovereenkomst voor schade die het gevolg is van het niet nakomen van de verplichtingen die Odfjell heeft uit overeenkomst. In artikel 5.5.1.3 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1 is juist opgenomen dat ook de extra kosten die zijn gemaakt door verzekerde als gevolg van het geheel of gedeeltelijk opnieuw uitvoeren van door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde niet naar behoren uitgevoerde werkzaamheden of andere prestaties die hiervoor in de plaats treden ook voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Uit de verzekeringsovereenkomst volgt derhalve niet dat schade die het gevolg is van het zogenoemde ondernemers- of bedrijfsrisico van vergoeding is uitgesloten.
4.19.
In het licht van het voorgaande is ook de kwestie van de VOTOB-voorwaarden relevant. Deze voorwaarden houden een beperking van de aansprakelijkheid voor Odfjell in maar Odfjell heeft ter comparitie verklaard dat zij niet in alle gevallen dat zij aansprakelijk werd gesteld een beroep op de VOTOB-voorwaarden heeft gedaan. De vraag die rijst is of er, als Odfjell geen beroep op de VOTOB-voorwaarden heeft gedaan hoewel haar een dergelijk beroep toekwam, nog sprake is van schade als bedoeld in artikel 5.2 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1. Partijen dienen ook hier nog het debat over te voeren. In haar reactie op het proces-verbaal van de comparitie schrijft Odfjell overigens dat haar uitlatingen in dit verband niet juist in het proces-verbaal zijn opgenomen aangezien zij wel degelijk altijd een beroep op de VOTOB-voorwaarden heeft gedaan, maar dat dit niet altijd is gehonoreerd. Het proces-verbaal geeft de verklaring van Odfjell ter comparitie weer zoals deze door de rechtbank is begrepen. Een ander standpunt, met een concreet onderbouwde nadere toelichting, kan bij de hiervoor bedoelde akte worden ingenomen, waarna Verzekeraars in de gelegenheid zullen zijn om hierop te reageren.
4.20.
Ten slotte speelt in dit verband nog de vraag wat de ruimere aansprakelijkheid ten aanzien van de speciale contracten als bedoeld in de aanvullende verzekeringsvoorwaarden inhoudt en wat die betekent voor het antwoord op de vraag of er sprake is van schade die gedekt wordt door de verzekeringsovereenkomst. Ook hierover dienen partijen zich nog bij akte uit te laten.
Serieschadeclausule
4.21.
Partijen twisten ten slotte over de vraag of de door Odfjell omschreven gebeurtenissen 1 en 2 hebben te gelden als één of als twee schadeveroorzakende gebeurtenissen. De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van het bepaalde in artikel 4.3 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1 nu dit artikel specifiek ziet op de sectie aansprakelijkheid.
De in artikel 1.5 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01 opgenomen omschrijving van gebeurtenis heeft, in tegenstelling tot wat Verzekeraars aanvoeren, niet te gelden als een serieschadeclausule. In dit artikel wordt enkel invulling gegeven aan het begrip ‘gebeurtenis’ in de verzekeringsovereenkomst. De polis wordt echter volgens vaste jurisprudentie in zijn geheel beoordeeld, waarbij een specifieke regeling voorgaat voor een algemene. Daarbij komt de in de polis vervatte uitlegregel dat ingeval van met elkaar strijdige gelijkwaardige regelingen deze strijdigheid niet ten nadele van verzekerde (Odfjell) zal werken.
In genoemd artikel 4.3 is bepaald dat aanspraken voorvloeiende uit een voorval of een reeks met elkaar verband houdende voorvallen als één aanspraak worden beschouwd en worden geacht te zijn ingesteld op het moment van de eerste aanspraak uit de reeks.
4.22.
Gebeurtenis 1 is de beschikking d.d. 18 juni 2012 van DCMR met de aanschrijving om de drijvende daken van tanks met dergelijke daken aan te passen. In het geval van gebeurtenis 2 gaat het om de beschikking d.d. 24 juli 2012 (in verband met de aanschrijving d.d. 4 juni 2012) van VRR met de aanschrijving de koel- en blussystemen van de K1 en K2-tanks aan te passen. Weliswaar zijn de gebreken die ten grondslag lagen aan de aanschrijvingen geconstateerd tijdens dezelfde (onaangekondigde) inspectie op 6 en 7 maart 2012, maar de grondslag van de aanschrijvingen is gelegen in van elkaar verschillende regelgeving en omstandigheden. Beide aanschrijvingen hadden bovendien betrekking op andere tanks, enerzijds de tanks met de drijvende daken en anderzijds de K1 en K2-tanks. Er was dus geen sprake van een voorval of een reeks met elkaar verband houdende voorvallen.
Hieruit volgt dat de aanspraken (schadeclaims) die voortvloeien uit gebeurtenis 1 als één aanspraak worden beschouwd. De aanspraken (schadeclaims) die voortvloeien uit gebeurtenis 2 vormen een zelfstandig, ander voorval; er is geen reeks in de zin van de verzekeringsovereenkomst.
Op grond van de polis is het verzekerd bedrag € 2.500.000,00 per aanspraak. Nu Odfjell stelt dat zij ten gevolge van gebeurtenis 1 € 945.448,68 schade heeft geleden en ten gevolge van gebeurtenis 2 € 3.715.360,43, kan reeds daarom niet alle gevorderde schade van Odfjell ten gevolge van gebeurtenis 2 voor vergoeding in aanmerking komen. Het eigen risico bedraagt voorts per aanspraak € 10.000,00.
De omvang van de schade
4.23.
Ter comparitie is met partijen besproken dat het debat over de (omvang van de) schade zou worden vervolgd na de beslissing over de vraag of en zo ja, in hoeverre, dekking bestaat onder de verzekering. Vooruitlopend hierop overweegt de rechtbank reeds het volgende.
4.24.
Het is de rechtbank niet duidelijk wanneer de tanks met drijvende daken respectievelijk de K1 en K2-tanks exact uit bedrijf genomen zijn. Uiteindelijk is op 27 juli 2012 de gehele terminal stil gelegd, maar uit de door Odfjell in het geding gebrachte stukken blijkt niet of de tanks met drijvende daken en de K1 en K2-tanks waar de aanschrijvingen op zagen op dat moment reeds waren geleegd. In dit verband wijst de rechtbank erop dat in de bestuursrechtelijke aanschrijvingen van 18 juni 2012 en 24 juli 2012 die ten grondslag liggen aan gebeurtenissen 1 en 2, termijnen worden genoemd waarbinnen Odfjell maatregelen moest treffen, maar deze termijnen reeds verstreken waren op het moment dat de terminal volledig werd stilgelegd. Het had dan ook in de lijn der verwachting gelegen dat het bevoegd gezag een controle had uitgevoerd om te controleren of de maatregelen genomen waren. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt echter niet of dit gebeurd is en wat de conclusies hiervan waren.
Daarmee rijst, ook al zagen de bestuursrechtelijke aanzeggingen op specifieke tanks, de vraag of de door Odfjell geclaimde schade het gevolg is van gebeurtenis 1 of gebeurtenis 2 of dat de claims het gevolg waren van de algehele stillegging op 27 juli 2012. Uit de overige door Odfjell in het geding gebrachte stukken kan dit ook niet worden opgemaakt, zeker nu de claims, met uitzondering van de claim van HML ten aanzien van gebeurtenis 2, pas zijn ingesteld na de complete stillegging op 27 juli 2012.
4.25.
Vast staat dat Verzekeraars - in weerwil van het bepaalde in artikel 7.2.1 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1- door Odfjell niet betrokken zijn bij de beslissingen over de minnelijke regelingen. In de verzekeringsovereenkomst staat geen sanctie opgenomen voor overtreding van deze verplichting. Een prudent verzekerde die schikkingen wenst aan te gaan waarbij haar verzekeraars niet betrokken worden, moet dat doen alsof zij niet verzekerd was en zij mag daarbij de belangen van de verzekeraar niet schaden. Als Verzekeraars zijn benadeeld door de wijze van schaderegeling is Odfjell aansprakelijk voor de schade die Verzekeraars hierdoor lijden.
4.26.
Partijen twisten erover of Verzekeraars zijn benadeeld door de wijze waarop Odfjell de schaderegeling heeft afgehandeld. Door Odfjell is ter comparitie verklaard dat zij weliswaar op commerciële wijze de schadeclaims heeft afgedaan, maar dat zij daarbij ook het belang van Verzekeraars in het oog heeft gehouden en dat Verzekeraars niet hebben verzocht om te worden betrokken bij de schadebehandeling. Dit is door Verzekeraars betwist. Zij stellen pas nadat alle claims waren behandeld van de getroffen minnelijke regelingen op de hoogte te zijn gesteld en zij stelt hierdoor schade te hebben geleden.
Hierover moeten partijen het debat nog verder voeren. De rechtbank zal hen daartoe in de gelegenheid stellen.
4.27.
Ten slotte heeft Odfjell gesteld dat zij juridische kosten tot een totaalbedrag van € 211.924,58 heeft gemaakt die op grond van de verzekeringsovereenkomst voor vergoeding in aanmerking komen. Het betreft de kosten van de advocaat van Odfjell. Deze kosten van verweer dienen, zo stelt Odfjell, primair op grond van artikel 7.3.2.2. van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1 te worden vergoed, dan wel subsidiair dienen ze als kosten van rechtsbijstand op grond van de clausule TA071-047 te worden vergoed.
Door Verzekeraars is aangevoerd dat de kosten van verweer alleen voor vergoeding in aanmerking komen als de schaderegelingsprocedure van artikel 7.2 van de verzekeringsvoorwaarden TA070-01/1 is gevolgd. Ook voor de kosten van rechtsbijstand geldt dat deze alleen voor vergoeding in aanmerking komen als deze met instemming van Verzekeraars zijn gemaakt, aldus nog steeds Verzekeraars, en dan voor een bedrag van € 10.000,00 per geschil. Voorts betwisten Verzekeraars de hoogte van de kosten alsmede dat de kosten zijn gemaakt voor verweer tegen de onderhavige aansprakelijkstellingen.
4.28.
Partijen hebben over dit punt nog geen verder debat kunnen voeren. Hiertoe zullen zij derhalve alsnog in de gelegenheid worden gesteld. In dit debat moet naar het oordeel van de rechtbank tevens worden betrokken waaruit blijkt dat de kosten van verweer c.q. rechtsbijstand zijn gemaakt tegen gevolge van gebeurtenis 1 dan wel gebeurtenis 2. Voorts moet daarbij betrokken worden wat het gevolg moet zijn van de prioriteitenbepaling in de polis, die inhoudt dat als er sprake is van tegenstrijdigheden in de tekst van de verzekeringsovereenkomst de clausules vóór de verzekeringsvoorwaarden gaan.
Vervolg
4.29.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om bij akte het debat over de (omvang van de) schade te vervolgen, waarbij in ieder geval aan de in rechtsoverwegingen 4.17, 4.19, 4.20, 4.23 tot en met 4.28 genoemde onderwerpen aandacht moet worden besteed en ter zake nadere stukken in het geding kunnen worden gebracht. Zo nodig zal vervolgens opnieuw een comparitie van partijen worden bepaald. Partijen kunnen zich over nut en noodzaak daarvan uitlaten. Reeds thans wordt medegedeeld dat één van de rechters dan niet meer beschikbaar zal zijn.
4.30.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4.31.
Tot slot geeft de rechtbank aan partijen in overweging om, gezien de tijd en kosten die met een verdere procedure zijn gemoeid, te bezien of dit tussenvonnis aanleiding geeft voor schikkingsoverleg. Indien dergelijk overleg leidt tot een oplossing, kunnen partijen dat op de eerstvolgende roldatum na het bereiken van overeenstemming aan de rechtbank laten weten.
Desgewenst kan de comparitie ook worden benut voor het beproeven van een minnelijke regeling. Partijen kunnen een dergelijke wens in de brieven met verhinderdata aangeven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
29 mei 2019voor een akte zijdens Odfjell als bedoeld onder 4.29, waarna Verzekeraars een antwoordakte kunnen nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. J.F. Koekebakker en mr. D.I. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2019.
106/1582/3047