In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 januari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.E. Koopmans, verzocht om een verhoging van de bijdrage die de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J. van Smaalen, dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De man had eerder een lagere bijdrage vastgesteld gekregen, maar de vrouw stelde dat zijn financiële situatie was verbeterd door de oprichting van een eenmanszaak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man, gezien zijn huidige netto besteedbaar inkomen, niet in staat is om een hogere bijdrage te betalen dan eerder was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn inkomen niet heeft weten te verhogen en dat de wijziging van omstandigheden niet relevant is voor de alimentatieverplichting. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen en de vrouw veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de man, omdat zij als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van redelijkheid en billijkheid in familierechtelijke zaken, vooral met betrekking tot proceskosten.