ECLI:NL:RBROT:2019:4319

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
C/10/557571 / FA RK 18-6882
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarigen naar België

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 13 februari 2019, wordt het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de minderjarigen naar Merksem, België, afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de verhuizing in het belang van de minderjarigen is. De vrouw stelt dat zij in België betere kansen heeft op werk, maar de rechtbank wijst erop dat zij in Nederland nauwelijks heeft geprobeerd werk te vinden en dat de kans op een baan in België niet groter is. Bovendien heeft de vrouw niet goed voorbereid hoe zij de zorg voor de minderjarigen na de verhuizing zal regelen, vooral gezien de chronische ziekte van een van de kinderen.

De rechtbank benadrukt dat de belangen van de minderjarigen voorop staan en dat de verhuizing hen zou ontnemen van hun vertrouwde omgeving en contact met de vader. De man heeft aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen het behoud van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw, mits zij in de buurt van de echtelijke woning blijft wonen. De rechtbank wijst ook het verzoek van de man om de onderhoudsbijdrage aan de vrouw te wijzigen in nihil toe, omdat de vrouw zich niet verzet tegen dit verzoek. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/557571 / FA RK 18-6882
Beschikking van 13 februari 2019 betreffende de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen/de vervangende toestemming verhuizing/de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam verzoeker], de man,
wonende te [adres verzoeker] ,
advocaat mr. P.C.E. van den Hoek te Rotterdam,
t e g e n
[naam verweerder], de vrouw,
wonende te [adres verweerder]
advocaat mr. B.C. Pfeifle te Schiedam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 28 augustus 2018;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op [geboortedatum minderjarige 2] 2018;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen 11 januari 2019;
  • het F9-formulier met bijlagen van de zijde van de man, van 9 januari 2019;
  • het F9-formulier met bijlagen van de zijde van de vrouw, van 11 januari 2019.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige kamer van 16 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Van den Hoek;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Pfeifle;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
Ter gelegenheid van de zitting heeft mr. Van den Hoek een brief overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 14 september 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 18 juli 2018 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2010 te [geboorteplaats minderjarige 1] ;
[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2013 te [geboorteplaats minderjarige 2] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Bij voormelde beschikking van 18 juli 2018 is onder meer, voor zover hier van belang, bepaald dat:
  • de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn;
  • de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal zijn zoals partijen zijn overeengekomen, te weten:
 de minderjarigen verblijven een weekend per veertien dagen bij de man. Zolang de man geen zelfstandige woonruimte heeft, vindt tussen partijen via sms overleg plaats indien de minderjarigen niet bij de man kunnen slapen;
 zodra de man over eigen woonruimte beschikt, wordt de zorgregeling uitgebreid in die zin, dat de man de minderjarigen, naast een weekend per veertien dagen, tevens een dag in de week van uit school tot einde van de middag evenals de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij zich zal hebben;
 zodra de man over eigen woonruimte beschikt en partijen bij elkaar in de buurt wonen, is de vrouw bereid de helft van het halen en brengen van de minderjarigen op zich te nemen. Tot die tijd brengt en haalt de man de minderjarigen, mede omdat de vrouw niet altijd weet waar de man verblijft en de vrouw geen rijbewijs heeft;
  • dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan de [adres] , die aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding, welke thans op nihil wordt gesteld;
  • de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dan wel met ingang van de datum dat hij geen dubbele woonlasten meer heeft/zal zijn teruggekeerd in de echtelijke woning, indien dat tijdstip zal zijn gelegen na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 43,- per maand per kind.

3.De beoordeling

3.1.
Hoofdverblijfplaats / verdeling van de zorg- en opvoedingstaken / vervangende toestemming verhuizing
3.1.1.
Partijen hebben in mediation afspraken gemaakt over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, voor zowel de situatie dat de vrouw met de minderjarigen naar Merksem mag verhuizen, als de situatie dat de minderjarigen bij de man gaan wonen. Deze afspraken zijn in een door partijen op 4 december 2018 ondertekend ouderschapsplan opgenomen.
3.1.2.
De rechtbank begrijpt, gelet op hetgeen partijen daarover ter zitting naar voren hebben gebracht, dat zij verzoeken te bepalen dat het ouderschapsplan wordt opgenomen in deze beschikking.
De rechtbank zal dit verzoek, omdat dit in het belang van de minderjarigen wordt geacht, toewijzen.
3.1.3.
Tussen partijen is nog in geschil het zelfstandige verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met de minderjarigen van Schiedam naar Merksem, België. De vrouw legt aan dit verzoek ten grondslag dat zij, vanwege het feit dat de Franse taal haar moedertaal is, in België wel in staat zal zijn een baan te vinden passend bij haar opleidingsniveau terwijl dat in Nederland vanwege de taalbarrière tot dusverre niet is gelukt. Zij huurt sinds kort al een, voor haar en de minderjarigen geschikte, woning in Merksem. Daarnaast heeft zij ook al scholen gevonden waar de minderjarigen toegelaten zullen worden als zij toestemming krijgt om met de minderjarigen naar Merksem te verhuizen. Voor de benodigde behandeling van de sikkelcelziekte van de minderjarige [naam minderjarige 1] kan zij in het Sint-Erasmus-NZA in Antwerpen terecht. Door de verhuizing zal de vrouw, ook voor de periode dat zij nog geen baan heeft gevonden in België, financieel geen problemen ervaren omdat haar familie haar financieel zal ondersteunen. De verhuizing zal volgens de vrouw, gelet op de afstand, ook niet in de weg staan de uitvoering van de huidige zorgregeling.
3.1.4.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij voert – samengevat – aan dat een verhuizing niet in het belang is van de minderjarigen. De verhuizing is niet doordacht en de (financiële) gevolgen zijn onduidelijk.
3.1.5.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder toestemming dient te krijgen om met minderjarige kinderen te verhuizen, staan de belangen van de minderjarigen weliswaar voorop maar, naar vaste rechtspraak, dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
3.1.6.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige(n) hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige(n) elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Daar tegenover staan andere belangen waarbij te denken valt aan (niet uitputtend opgesomd):
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
3.1.7.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de vrouw, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, de noodzaak om naar Merksem te verhuizen onvoldoende heeft onderbouwd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De wens van de vrouw om haar eigen leven op te bouwen op een plek waar zij voldoende inkomen kan genereren met werk op haar niveau en niet meer afhankelijk te zijn van een bijstandsuitkering, is op zich begrijpelijk. Echter, gebleken is dat de vrouw, sinds de echtscheiding tussen partijen, nauwelijks heeft geprobeerd om in Nederland aan werk te komen. Zij heeft het afgelopen jaar slechts drie keer gesolliciteerd op banen op het gebied van logistiek waarbij zij, aldus de vrouw ter zitting, steeds is afgewezen vanwege onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. Op andere banen heeft de vrouw niet gesolliciteerd omdat zij dergelijke banen niet passend vindt bij haar opleidingsniveau. Omdat Merksem in het Vlaamstalige gedeelte van België ligt, is het niet aannemelijk dat de vrouw in Merksem of in de omgeving van Antwerpen sneller een baan op het gebied van logistiek zal vinden enkel en alleen vanwege haar beheersing van de Franse taal.
Het zal voor de vrouw een uitdaging zijn om werk te vinden op het niveau dat haar voor ogen staat, zowel in Nederland als in België. Naar eigen zeggen heeft de vrouw in haar land van herkomst een opleiding gevolgd vergelijkbaar met het VWO in Nederland.
Zij heeft haar vervolgstudie in Duitsland echter al na één semester gestaakt vanwege het huwelijk met de man en haar komst naar Nederland. Ook heeft de vrouw sinds haar komst naar Nederland nauwelijks werkervaring opgedaan. De werkervaring die de vrouw stelt te hebben in haar thuisland in de periode vóór haar studie acht de rechtbank te gering en te lang geleden om aan te nemen dat dit haar kans op het vinden van werk beïnvloedt, nog daargelaten of dat in België anders zou zijn dan in Nederland. De stelling van de vrouw dat zij via uitzendbureaus direct werk zal hebben in België, heeft zij niet onderbouwd. Evenmin heeft zij onderbouwd dat dit in Nederland anders zou zijn.
3.1.8.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de verhuizing niet goed heeft voorbereid en daarbij ook onvoldoende de belangen van de minderjarigen heeft meegewogen. In Nederland heeft de vrouw een bijstandsuitkering en diverse toeslagen. Ook wordt zij bij het vinden van een baan en bij de sollicitaties begeleid door de sociale dienst. Deze zekerheden heeft zij in België niet. Hoewel de vrouw geen enkel zicht heeft op inkomen in België, is zij per 1 september 2018 een huurcontract aangegaan voor een woning in Merksem. Voor de betaling van de huur (en haar verdere levensonderhoud met de minderjarigen) heeft de vrouw de hulp van haar familie ingeschakeld. Een broer, die in het buitenland woont, heeft volgens de vrouw € 12.000,- aan haar ter beschikking gesteld, maar niet blijkt dat zij dit geld daadwerkelijk heeft ontvangen. De vrouw kan ook geen enkele inschatting maken van de periode dat zij financieel afhankelijk zal zijn van haar familie. Hoe de vrouw in haar levensonderhoud gaat voorzien als zij niet op korte termijn een baan vindt in België, is onduidelijk. Dat haar familie de vrouw financieel langdurig zal blijven steunen, wordt wel verklaard door de broer maar zal in de praktijk moeten worden afgewacht. Daar komt bij dat de vrouw, in tegenstelling tot de man, niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe zij de opvang van de minderjarigen, in de situatie dat zij werk heeft, gaat regelen. Dat geldt niet alleen voor de normale opvang buiten schooltijd maar ook voor de opvang in geval van onverwachte situaties, zoals bij ziekte van de minderjarigen. Dit klemt te meer omdat [naam minderjarige 1] een chronische ziekte heeft en daardoor een kwetsbaar kind is.
3.1.9.
Een verhuizing van de vrouw met de minderjarigen naar België brengt voorts met zich mee dat partijen in staat moeten zijn om met elkaar, ook op de lange termijn, regelmatig en zonder dat dit belastend is voor de minderjarige te overleggen. Het feit dat de afspraken neergelegd in het ouderschapsplan over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling alleen tot stand zijn gekomen met hulp van een mediator, getuigt niet van constructief ouderschap. Beide partijen verklaren ook dat de onderlinge communicatie niet goed is. De kans dat dit na een verhuizing leidt tot nog meer spanningen tussen partijen, is groot en niet in het belang van de minderjarigen.
3.1.10.
Ter zitting is gebleken dat de vrouw, wat de uitkomst van de onderhavige procedure ook is, naar België gaat verhuizen. Dat betekent dat een situatie ontstaat waarin de minderjarigen hoe dan ook gaan verliezen. Bij een verhuizing met de vrouw naar België verliezen zij hun vertrouwde woonomgeving, het regelmatige contact met de man en andere familieleden. Blijven de minderjarigen bij de man wonen dan verliezen zij het dagelijkse contact met de vrouw die tot dusverre de meest verzorgende ouder is. Deze situatie kan voorkomen worden als de vrouw haar wens tot verhuizing naar België opgeeft. De man heeft te kennen gegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat de minderjarigen de hoofdverblijfplaats bij de vrouw behouden, als de vrouw in de buurt van de echtelijke woning gaat wonen. De wens van de vrouw om te verhuizen is heel sterk, zó sterk dat zij kennelijk bereid is de minderjarigen bij de man te laten wonen terwijl zij tot nu toe de meest verzorgende ouder is geweest, ter zitting heeft verklaard dat zij geen vertrouwen heeft in de man en zich afvraagt of hij wel in staat is de minderjarigen alleen te verzorgen en op te voeden. De wens van de vrouw lijkt voort te komen uit het gevoel dat zij zich gedurende het huwelijk niet heeft kunnen ontwikkelen maar zich volledig ten dienste van de man en de minderjarigen heeft gesteld. Dit is echter geen basis om de minderjarigen uit hun vertrouwde omgeving te halen.
3.1.11.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw voor het verkrijgen van vervangende toestemming voor de verhuizing naar Merksem af.
3.2.
Onderhoudsbijdrage
3.2.1.
De man verzoekt wijziging van voormelde beschikking van 18 juli 2018
in die zin, dat de in die beschikking vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, indien en met ingang van het moment dat hij in de echtelijke woning terugkeert, wordt bepaald op nihil.
3.2.2.
De vrouw verweert zich niet tegen het verzoek.
3.2.3.
In het licht van de door partijen gemaakte afspraken en de beslissing van de rechtbank op het zelfstandige verzoek van de vrouw, tot het verkrijgen van vervangende toestemming om met de minderjarigen te mogen verhuizen, kan het verzoek van de man als onweersproken worden toegewezen.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het zelfstandige verzoek van de vrouw tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarigen;
4.2.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2018 in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen indien en met ingang van het moment dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben (in de echtelijke woning) wordt bepaald op nihil;
4.3.
neemt op in deze beschikking de tussen partijen getroffen regelingen als neergelegd in het op 4 december 2018 door partijen ondertekende ouderschapsplan, welk stuk door de griffier is gewaarmerkt en aan deze beschikking is gehecht;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W.J. van Elsdingen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. Lablans en mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.D. Lavieren op 13 februari 2019.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.