ECLI:NL:RBROT:2019:4355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
ROT 19/2186
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning en procesbelang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die woont op [adres 3] te Dordrecht, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, dat op 18 maart 2019 de aanvraag van belanghebbende om een omgevingsvergunning niet in behandeling heeft genomen. Belanghebbende, eigenaar van een woning en kantoor aan [adres 1] en [adres 2] te Dordrecht, had verzocht om een doorgang te maken in een muur tussen haar woning en kantoor. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag niet in behandeling is genomen omdat volgens verweerder geen omgevingsvergunning nodig is op basis van artikel 3, achtste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verzoeker stelt dat de kantoorruimte niet als woonruimte mag worden gebruikt en dat de wijziging van bestemming nadelige gevolgen heeft voor zijn woongenot.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het bestreden besluit van verweerder een bestuurlijk rechtsoordeel is en dat verzoeker geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de buiten behandeling stelling van de aanvraag. Dit betekent dat het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoeker met de verzochte voorziening niet het beoogde resultaat kan bereiken. De voorzieningenrechter heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2186
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 mei 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Hol.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam belanghebbende] , belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten de aanvraag van [naam belanghebbende] om een omgevingsvergunning niet in behandeling te nemen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019.
Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Belanghebbende is verschenen ter zitting, bijgestaan door mr. J. Verheijen.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 31 januari 2019 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning. Zij is eigenaar van de woning aan [adres 1] en het kantoor aan [adres 2] te Dordrecht. Met de aanvraag heeft zij verzocht om in een muur een doorgang door middel van een deur te maken om binnendoor vanuit de woning naar het kantoor te kunnen gaan.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat voor het bouwplan geen omgevingsvergunning nodig is op grond van het bepaalde in artikel 3, achtste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verweerder neemt de aanvraag daarom niet in behandeling.
3. Verzoeker woont op het adres [adres 3] te Dordrecht, boven het kantoor en naast de woning van belanghebbende
.Verzoeker stelt dat belanghebbende door het bouwplan de kantoorruimte zal gaan gebruiken als woonruimte. Dit is volgens de splitsingsakte van de Vereniging van Eigenaren (VvE) niet toegestaan. Op het appartement [adres 2] rust de bestemming kantoor. Dit staat volgens verzoeker ook zo in het Kadaster en in de VvE splitsingsakte. Verzoeker heeft er belang bij dat dit niet gewijzigd wordt. Een wijziging van de bestemming heeft nadelige gevolgen en zal leiden tot schade. Het woongenot zal onherstelbaar worden aangetast en de hele woonomgeving en het wooncomfort zal negatief worden gewijzigd. De VvE heeft conform de splitsingsakte de zeggenschap inzake besluiten die het appartementencomplex betreffen. Voor wijzigingen, verbouwingen en aanpassingen is er toestemming nodig van de VvE. Verzoeker voert verder aan dat er geen noodzaak is om de doorgang te realiseren. Het pand kan ook van buitenaf worden bereikt. Belanghebbende gebruikt de kantoorruimte thans als opslagruimte voor haar inboedel. Voorts stelt verzoeker dat de muur waarin de doorgang wordt gemaakt, een steunmuur is en er dus niet zomaar een doorgang kan worden gemaakt.
4. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de mededeling van verweerder dat voor het bouwplan van belanghebbende geen omgevingsvergunning nodig is, een bestuurlijk rechtsoordeel is. Dit is niet gericht op rechtsgevolgen en kan volgens vaste rechtspraak in beginsel niet worden aangemerkt als een besluit waartegen rechtsmiddelen open staan. Een uitzondering hierop is slechts mogelijk indien het voor de betrokkene onevenredig bezwarend is om het geschil over de interpretatie van rechtsregels via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit bij de bestuursrechter aan de orde te stellen. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties wordt een bestuurlijk rechtsoordeel als een besluit aangemerkt. De algemene lijn in de rechtspraak is dat het afwachten van een besluit omtrent handhaving niet als een onevenredig bezwarende weg kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter verwijst onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1356). In dit geval ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een uitzondering te maken op de regel dat tegen een bestuurlijk rechtsoordeel geen rechtsmiddelen open staan. Dit betekent dat in de huidige procedure niet kan worden beoordeeld of het bestuurlijk rechtsoordeel van verweerder dat er geen omgevingsvergunning nodig is voor het bouwplan, juist is.
6. Het bestreden besluit van 18 maart 2019 heeft alleen rechtsgevolgen voor zover daarin de aanvraag van belanghebbende buiten behandeling is gesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker geen procesbelang heeft bij een beoordeling van de vraag of de buiten behandeling stelling rechtmatig is. Vanwege het ontbreken van het procesbelang zal het bezwaar hiertegen daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
7. Gelet op voorgaande overwegingen kan verzoeker met de verzochte voorlopige voorziening niet het door hem beoogde resultaat bereiken. Een schorsing van het besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag doet er immers niet aan af dat belanghebbende het bouwplan kan uitvoeren. Voor zover verzoeker meent dat er werkzaamheden plaatsvinden waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, zou hij verweerder kunnen verzoeken om handhavend op te treden. Voor zover verzoeker meent dat belanghebbende handelt in strijd met verplichtingen op grond van de VvE, dan is dat een civielrechtelijk geschil, waarover de bestuursrechter niet kan oordelen.
8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Houtman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 mei 2019.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.