Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 september 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord van 21 november 2018, met producties;
- de brief van 23 januari 2019 van de rechtbank, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een comparitie van partijen;
- de brief van 28 februari 2019 van de rechtbank, waarbij partijen nader zijn geïnstrueerd met betrekking tot de comparitie van partijen;
- de pleitnota's van 15 april 2019 van beide zijden;
- het proces-verbaal van de op 15 april 2019 gehouden comparitie van partijen;
- het faxbericht van 26 april 2019 van mr. Bruin.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
begroot de door hem gestelde schade als volgt. Op grond van de vaststellingsovereenkomst heeft [eiser] van de Automakelaar ontvangen af € 8.750,-. Op grond van de financieringsafspraak heeft [eiser] van de Automakelaar ontvangen € 8.500,-. De auto vertegenwoordigde een waarde van € 50.000,-. Het verschil bedraagt € 32.750,-. [eiser] heeft reeds aan de Automakelaar betaald € 2.230,-. Aan mr. [gedaagde] heeft [eiser] betaald € 2.388,19. Aan mr. [naam advocaat] , die kort het dossier heeft bestudeerd na mr. [gedaagde] , heeft [eiser] betaald € 423,50. Daarmee komt [eiser] op een subtotaal aan geleden schade van € 37.761,69 (bedoeld zal zijn: € 37.791,69). Voorts heeft [eiser] huurkosten moeten maken voor het gebruik van een vervangende auto. Dat betrof een bedrag van € 2.791,25. Ten slotte is aan [eiser] een boete opgelegd uit hoofde van kentekenaansprakelijkheid ten bedrage van € 1.300,-. Zo begroot [eiser] zijn vordering op € 41.852,94 (bedoeld zal zijn: € 41.882,94).
5.De beslissing
2221]