ECLI:NL:RBROT:2019:4358

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
C/10/559455 / HA ZA 18-927
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout van advocaat zonder schadevergoeding in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. P.A. Visser, een schadevergoeding van zijn voormalige advocaat, mr. [gedaagde], wegens beroepsfouten die zouden hebben geleid tot financiële schade. De zaak begon met een overeenkomst tussen eiser en De Automakelaar Rotterdam B.V. voor de verkoop van een auto, waarbij eiser een bedrag van € 8.500,- ontving. Eiser had de mogelijkheid om de auto terug te kopen, maar voldeed niet aan de betalingsverplichtingen. Na een kort geding waarin eiser in het gelijk werd gesteld, kon hij de auto niet terugkrijgen omdat hij niet over het benodigde bedrag beschikte. Eiser verzocht mr. [gedaagde] om hem bij te staan, maar na meerdere juridische procedures en een tweede kort geding, waarin eiser opnieuw in het ongelijk werd gesteld, ontstond er een patstelling. Eiser vorderde nu schadevergoeding van mr. [gedaagde], stellende dat zij niet adequaat had gehandeld en belangrijke juridische stappen had nagelaten. De rechtbank oordeelde dat hoewel mr. [gedaagde] een beroepsfout had gemaakt door het tweede vonnis onjuist te interpreteren, deze fout niet had geleid tot extra schade voor eiser. De rechtbank concludeerde dat de schade die eiser had geleden niet het gevolg was van de beroepsfout van mr. [gedaagde], maar van zijn eigen keuzes en financiële situatie. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/559455 / HA ZA 18-927
Vonnis van 22 mei 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. P.A. Visser te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
mr. [gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. C. Bruin te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en mr. [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 september 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 21 november 2018, met producties;
  • de brief van 23 januari 2019 van de rechtbank, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een comparitie van partijen;
  • de brief van 28 februari 2019 van de rechtbank, waarbij partijen nader zijn geïnstrueerd met betrekking tot de comparitie van partijen;
  • de pleitnota's van 15 april 2019 van beide zijden;
  • het proces-verbaal van de op 15 april 2019 gehouden comparitie van partijen;
  • het faxbericht van 26 april 2019 van mr. Bruin.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 15 maart 2016 een overeenkomst gesloten met De Automakelaar Rotterdam B.V. (hierna: de Automakelaar). Ter zake van die overeenkomst is een geschil ontstaan.
2.2.
Het geschil tussen [eiser] en de Automakelaar betrof - vereenvoudigd weergegeven - het volgende. [eiser] had bepaalde zakelijke plannen en daarvoor had hij geld nodig. [eiser] was eigenaar van een auto, merk Mercedes Benz. Deze had hij omstreeks december 2015/januari 2016 gekocht voor € 40.000,01. [eiser] heeft de Automakelaar benaderd. De Automakelaar heeft € 8.500,- aan [eiser] ter beschikking gesteld. [eiser] heeft zijn auto aan de Automakelaar ter beschikking gesteld. [eiser] heeft een door de Automakelaar opgestelde overeenkomst ondertekend. Die overeenkomst, met de naam "Inkoopovereenkomst met recht van eerste koop", vermeldt dat [eiser] zijn auto voor € 8.500,- aan de Automakelaar heeft verkocht en geleverd. Voorts vermeldt de overeenkomst dat de Automakelaar de auto pas na zondag 12 juni 2016 mag verkopen. Tot en met die datum kan [eiser] de auto terugkopen voor een bedrag van € 11.000,-. [eiser] heeft tijdig aan de Automakelaar gemeld dat hij de auto wenste terug te kopen. Hij heeft echter niet tijdig het bedrag van € 11.000,- betaald. De Automakelaar heeft zich nadien op het standpunt gesteld dat [eiser] geen aanspraak meer kon maken op de auto.
2.3.
Mr. [gedaagde] is advocate. [eiser] heeft mr. [gedaagde] verzocht hem bij te staan in het geschil met de Automakelaar. Mr. [gedaagde] heeft die opdracht aanvaard.
2.4.
Mr. [gedaagde] heeft gecorrespondeerd met de Automakelaar. Dat heeft niet tot een oplossing geleid. Vervolgens heeft mr. [gedaagde] ten behoeve van [eiser] een procedure in kort geding aanhangig gemaakt tegen de Automakelaar. Dat heeft geleid tot een vonnis in kort geding van 29 juli 2016 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam (hierna: het eerste vonnis; productie 3 bij dagvaarding).
2.5.
In het eerste vonnis heeft de voorzieningenrechter het volgende beslist:
"De voorzieningenrechter
beveelt Automakelaar binnen 72 uur na betekening van dit vonnis:
a. de personenauto Mercedes Benz [kentekennummer] , met de sleutels af te geven aan [eiser] ; en
b. bij de RDW het kenteken van de Mercedes op naam van [eiser] te doen registreren;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat Automakelaar, nadat 72 uur na betekening van dit vonnis zijn verstreken, nalaat te voldoen aan één of meer van deze bevelen, met een maximum van € 50.000,-;
onder de voorwaarde dat [eiser] uiterlijk op het tijdstip dat Automakelaar aan de bevelen onder a en onder b heeft voldaan aan Automakelaar heeft betaald een bedrag van € 9.030,-,
veroordeelt Automakelaar in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.529,08,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af."
2.6.
Met het eerste vonnis konden de problemen niet worden opgelost. Mr. [gedaagde] en de voorzieningenrechter hadden [eiser] beiden gevraagd of hij het door hem aan de Automakelaar terug te betalen bedrag zou kunnen betalen. [eiser] had medegedeeld dat hij dat kon betalen. Nadat het eerste vonnis was gewezen, bleek echter dat [eiser] niet kon beschikken over het benodigde bedrag van € 9.030,-.
2.7.
[eiser] heeft getracht de Automakelaar ertoe te bewegen de auto aan hem af te geven voordat hij het bedrag van € 9.030,- zou hebben betaald. Daartoe was de Automakelaar niet bereid. [eiser] heeft getracht het benodigde bedrag te lenen dan wel een betalingsregeling te treffen. Dat bleek niet mogelijk. Mr. [gedaagde] heeft [eiser] diverse malen gewezen op de mogelijkheid om de auto te verkopen en om met de opbrengst de Automakelaar te betalen (en eventueel een goedkopere auto te kopen). Dat wilde [eiser] niet. [eiser] was gehecht aan de auto. Hij wilde deze niet kwijtraken.
2.8.
Een e-mail van 9 september 2016 21:16 van mr. [gedaagde] aan [eiser] vermeldt het volgende (productie 8 bij conclusie van antwoord):
"Geachte [eiser] ,
De autobemiddelaar wil niet onderhandelen over het bedrag, dat was twee weken geleden al duidelijk, nu u niet aan het vonnis voldoet heeft de autobemiddelaar het retentierecht, dat wil zeggen dat hij het recht van terughouding heeft tot u heeft voldaan. U kunt de auto wel verkopen, u kunt dat doen bij een andere garage zou ik u aanraden.
Gezien het een geldkwestie is, die u naar mijn mening gelijk al had moeten aangeven, zodat ik eventueel een oplossing via de rechter had kunnen verzoeken, kan ik u niet helpen, de wederpartij spant wel een executiegeding aan, maar mijn oplossing is verkoopt de auto, ik weet dat u dat zeker niet prettig acht maar ik zie geen oplossing hiervoor."
2.9.
Nadat geruime tijd was verstreken sedert het eerste vonnis heeft de Automakelaar een procedure in kort geding aanhangig gemaakt tegen [eiser] . Mr. [gedaagde] heeft namens [eiser] verweer gevoerd. Dat heeft geleid tot een vonnis in kort geding van 25 oktober 2016 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam (hierna: het tweede vonnis; productie 4 bij dagvaarding).
2.10.
In het tweede vonnis heeft de voorzieningenrechter het volgende beslist:
"De voorzieningenrechter
5.1
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 juli 2016 voor zover deze ziet op de veroordeling van de Automakelaar tot levering van de Mercedes en bescheiden, een en ander totdat in de bodemprocedure een eindbeslissing is gegeven over de afgifte van de Mercedes aan [eiser] en onder de voorwaarde dat [eiser] binnen vier weken na de datum van dit vonnis de dagvaarding uitbrengt en veroordeelt [eiser] tot afgifte van de kentekencard en de tenaamstellingscodes teneinde de registratie van de Mercedes Benz met kenteken [kentekennummer] te doen wijzigen naar de naam van de Automakelaar en daaraan ook anderszins mee te werken,
5.2
veroordeelt [eiser] om aan de Automakelaar een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,-,
5.3
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Automakelaar tot op heden begroot op € 1.512,75,
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af."
2.11.
Een e-mail van 25 oktober 2016 19:56 van mr. [gedaagde] aan [eiser] vermeldt het volgende (productie 13 bij conclusie van antwoord):
"Geachte [eiser] ,
Ik kreeg inmiddels hedenmiddag per telefax het vonnis, u treft bijgevoegd een afschrift aan en naar de inhoud waarvan ik u wel moge verwijzen.
De rechter heeft het vorige vonnis geschorst omdat u niet aan uw betalingsverplichtingen heeft voldaan, dat wil zeggen dat u moet meewerken aan het terugzetten van uw auto op naam van de automakelaar en u moet binnen 4 weken na heden een bodemprocedure aanvangen (dit waren beide kort geding zaken) een bodemprocedure is uitgebreider. Alles op straffe van een dwangsom dat oploopt tot € 15.000,00 indien u niet binnen vier weken aan het vonnis voldoet.
U bent ook veroordeeld tot de kosten ten bedragen van € 1512,75, dit is allemaal heel vervelend dit wil zeggen dat we even ver zijn als voor het 1e vonnis de automakelaar heeft uw auto en u moet betalen en een bodemprocedure aanspannen.
Inmiddels heeft u ook een betaling voor uw eigen bijdrage openstaan ad € 823,00 en € 79, in totaal € 902,00 en als ik binnen vier weken een bodemprocedure voor u moet instellen komt er weer € 902,00 bij voor uw eigen bijdrage en griffierechten.
Ik stel voor dat u eerste deze week dat bedrag van € 902,00 voldoet op rekening (…), dan zal ik na ontvangst van het geld opnieuw een toevoeging aanvragen voor de bodemprocedure.
Ik wilde dat u eerlijk was geweest in het begin voor de 1e procedure u komt nu hoe langer hoe meer in de moeilijkheden, of op zijn minst naar mij geluisterd had toen ik zei dat u de auto het beste kon verkopen en een andere gebruikte kopen.
Ik kan nog eventueel een spoed geding starten om toestemming te krijgen van de rechter de auto te verkopen, dat moet dan binnen die vier weken, ik heb gevraagd aan de advocaat van de wederpartij of hij aan een verkoop wil meewerken indien u daartoe besluit, zij willen dat niet, maar ook voor een spoed geding zult u opnieuw de eigen bijdrage moeten voldoen.
Ik verneem graag uw reactie."
2.12.
Op 28 oktober 2016 heeft de Automakelaar het tweede vonnis aan [eiser] laten betekenen (productie 14 bij conclusie van antwoord). Daarbij is aan [eiser] bevel gedaan:
"om ONMIDDELLIJK te voldoen aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling tot afgifte van de kentekencard en de tenaamstellingscodes teneinde de registratie van Mercedes Benz met kenteken [kentekennummer] te doen wijzigen naar de naam van de Automakelaar en daaraan ook anderszins mee te werken".
2.13.
Een e-mail van 8 november 2016 14:52 van mr. [gedaagde] aan [eiser] vermeldt het volgende (productie 15 bij conclusie van antwoord):
"(…)
Volgens vonnis dient u de in uw bezit zijnde autopapieren aan de automakelaar te overhandigen binnen uiterlijk vier weken na uitspraak vonnis, anders gaat een dwangsom lopen van € 250,00 per dag en dat moet u vermijden, dus voor 22 november a.s. moet u alle papieren hebben overhandigd.
De bodemprocedure hoeft bij nader inzien niet binnen die vier weken te geschieden, het is wel raadzaam die zo snel mogelijk aan te spannen, daarbij is het probleem wel dat u de auto wederom kunt terugvorderen maar u waarschijnlijk nog steeds niet de lening kunt aflossen.
Ik kan in de bodemprocedure vorderen dat de gehele overeenkomst niet juist was en nogmaals laten terugdraaien maar dan lopen we wederom tegen het probleem op als na de uitspraak van het KG dat u de lening niet kunt inlossen, kunt u mij zeggen hoe dat zou moeten, ik kan zaken voor u oplossen middels de rechter maar u zult zelf voor de financiën moeten zorgen."
2.14.
Een e-mail van 8 november 2016 14:52 van mr. [gedaagde] aan [eiser] vermeldt het volgende (productie 15 bij conclusie van antwoord):
"Ik ontving uw betekening, dat wil dus zeggen dat de wederpartij voornemens is de dwangsom te gaan innen indien u niet tijdig de verzochte papieren overhandigd, let u dus op de data.
(…)"
2.15.
Een e-mail van 21 november 2016 09:08 van [eiser] aan mr. [gedaagde] vermeldt het volgende (productie 16 bij conclusie van antwoord):
"Ik zou u afgelopen weekend een bankafschrift mailen, echter mijn mobiel is dit weekend ontvreemd.
De foto met daarop het bankafschrift van familie stond hier op.
Ik hoop dat u nu wel een vonnis kunt maken dan zal ik zorgen dat u morgen het bewijs heeft kunt u dit later toevoegen,"
2.16.
Een e-mail van 21 november 2016 15:00 van mr. [gedaagde] aan [eiser] vermeldt het volgende (productie 16 bij conclusie van antwoord):
"Morgen gaat uw dwangsom in, nu is de vier weken tijd die u heeft totaal verspeeld, ik ga geen rechtszaak aanhangig maken op wat u mij nu zegt, helaas is daar uw houding in het verleden debet aan.
U liet alsmaar weten dat u ging voldoen of zou gaan voldoen of bijna had voldaan, ik weet gewoon niet meer waar ik op moet rekenen."
2.17.
Op 22 november 2016 heeft de advocaat van de Automakelaar mr. [gedaagde] bericht dat de Automakelaar enkel de kentekencard van [eiser] had ontvangen. Mr. [gedaagde] werd verzocht om te bevorderen dat [eiser] alsnog ook de tenaamstellingscodes aan de Automakelaar zou afgeven.
2.18.
Een e-mail van 22 november 2016 16:14 van mr. [gedaagde] aan [eiser] vermeldt het volgende (productie 17 bij conclusie van antwoord):
"U heeft de tenaamstelling niet overgedragen, zonder dat kan de autobemiddelaar niets doen."
2.19.
Een e-mail van 22 november 2016 17:29 van [eiser] aan mr. [gedaagde] vermeldt het volgende (productie 17 bij conclusie van antwoord):
"Dat is niet waar ik hen deze gisteren in de bus gegooid ze willen nu gewoon geld. Zien van mij
Dit is puur gemeen!"
2.20.
Een e-mail van 22 november 2016 18:23 van mr. [gedaagde] aan [eiser] vermeldt het volgende (productie 17 bij conclusie van antwoord):
"De advocaat belde mij daarover ik geeft het alleen maar door, ik weet zo langzamerhand niet meer wat ik met deze zaak aan moet, verder zei de advocaat dat het kenteken pas vandaag was verstrekt en niet gisteren."
2.21.
Een e-mail van zondag 27 november 2016 10:19 van [eiser] aan mr. [gedaagde] vermeldt het volgende (productie 18 bij conclusie van antwoord):
"Dat mn familie geld heeft en best bereid is te betalen echter die betalen natuurlijk puur als iuk de auto terug kan krijgen die gaan geen geld overmaken als er niks is gewonnen
Daarom nogmaals het verzoek tot het overgaan van een bodem procedure"
2.22.
Een e-mail van 27 november 2016 12:41 van mr. [gedaagde] aan [eiser] vermeldt het volgende (productie 18 bij conclusie van antwoord):
"Zomaar een bankafschrift sturen dat niet van u is, - dat van u oma is onleesbaar en van u vader is acht maanden oud - is geen bewijs, dat zij ook daadwerkelijk garant staan voor enige betaling.
Ik begrijp dit werkelijk niet."
2.23.
Mr. [gedaagde] heeft [eiser] medegedeeld dat hij een andere advocaat diende te benaderen. In december 2016 is mr. [gedaagde] telefonisch benaderd door een andere advocaat, mr. [naam advocaat] . Mr. [naam advocaat] heeft op verzoek van [eiser] het dossier opgevraagd. Mr. [gedaagde] heeft haar dossier vervolgens aan mr. [naam advocaat] toegezonden.
2.24.
Op of na 29 december 2016 heeft [eiser] de tenaamstellingscodes van de auto aan de Automakelaar afgegeven.
2.25.
Op enig moment in 2017 heeft de Automakelaar de auto verkocht aan een derde voor circa € 28.000,-. Voorts heeft de Automakelaar ter zake van door [eiser] ingevolge het tweede vonnis verbeurde dwangsommen en de proceskostenveroordeling executoriaal derdenbeslag laten leggen op het loon van [eiser] onder diens werkgever, alsmede onder de belastingdienst op hetgeen de belastingdienst aan [eiser] verschuldigd was.
2.26.
[eiser] heeft zich uiteindelijk gewend tot zijn huidige advocaat, mr. Visser. Mr. Visser heeft namens [eiser] een nieuwe procedure in kort geding aanhangig gemaakt tegen de Automakelaar. Dat heeft geleid tot een vonnis in kort geding van 6 juni 2017 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam (hierna: het derde vonnis; productie 4 bij dagvaarding).
2.27.
In het derde vonnis heeft de voorzieningenrechter het volgende beslist:
"De voorzieningenrechter
5.1
verbiedt het aan de Automakelaar om uit hoofde van het tussen partijen gewezen kort geding vonnis van 25 oktober 2016 meer dan € 7.512,75, vermeerderd met executiekosten voor zover deze kosten van rechtswege verschuldigd zijn, te incasseren, op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 1.000,- per dag dat de Automakelaar de executie voortzet voor het meerdere boven vorenbedoelde € 7.512,75, tot een maximum ad € 25.000,-,
5.2
bepaalt dat de onder 5.1 gegeven beslissing komt te vervallen indien [eiser] niet binnen vier weken na de datum van onderhavig vonnis een bodemprocedure aanhangig maakt tegen de Automakelaar,
5.3
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt,
5.4
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af."
2.28.
Voor wat betreft het verschuldigd geraakt zijn van dwangsommen heeft de voorzieningenrechter onder 4.3 en 4.4 overwogen:
"(…) [eiser] lijkt uit te gaan van de aanname dat hij vier weken de tijd had om te voldoen aan de dwangsomveroordeling om de kentekencard en de tenaamstellingscodes af te geven aan de Automakelaar. Deze aanname berust op een verkeerde lezing van het vonnis en is onjuist. Aan [eiser] is met betrekking tot deze afgifte in het tweede kort gedingvonnis geen termijn voor nakoming gegeven. Dit betekent dat [eiser] aan de dwangsomveroordeling diende te voldoen direct nadat dat vonnis aan hem was betekend. Deze betekening heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2016. [eiser] stelt/ erkent dat hij (pas) 22 november 2016 is overgegaan tot afgifte van de kentekencard en de tenaamstellingscodes. Dit betekent dat hij 24 dagen dwangsommen heeft verbeurd (daarbij zijn de data 28 oktober 2016 en 22 november 2016 niet meegerekend). Dit komt uit op € 6.000,- aan verbeurde dwangsommen. (…)
Bovendien heeft [eiser] ook nog niet de € 1.512,75 aan proceskosten betaald die [eiser] uit hoofde van het tweede kort gedingvonnis verschuldigd is aan de Automakelaar. (…)"
2.29.
Mr. Visser heeft namens [eiser] een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen de Automakelaar. Ter comparitie van partijen in die bodemprocedure zijn [eiser] en de Automakelaar op 22 februari 2018 overeengekomen om het geschil te beëindigen tegen betaling door de Automakelaar van een bedrag van € 8.750,00 aan [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, mr. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 41.852,94 te vermeerderen met wettelijke rente per 25 oktober 2016, althans tot betaling van een bedrag en te vermeerderen met wettelijke rente zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen. Een en ander met veroordeling van mr. [gedaagde] in de kosten van de procedure inclusief nakosten, met bepaling dat over de kosten de wettelijke rente verschuldigd is indien en voor zover niet binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan de veroordeling zal zijn voldaan.
3.2.
Mr. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de kosten van het geding, inclusief nakosten. Deze bedragen te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft gedagvaard [naam bedrijf] . Als gedaagde is in de procedure verschenen mr. [gedaagde] . Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat mr. [gedaagde] in plaats van voornoemde rechtspersoon als gedaagde partij dient te worden beschouwd. Derhalve wordt vonnis gewezen tussen [eiser] als eiser en mr. [gedaagde] als gedaagde.
4.2.
[eiser] grondt zijn vorderingen op wanprestatie. Daartoe stelt hij - kort weergegeven - het volgende. De contractuele relatie tussen [eiser] en mr. [gedaagde] kwalificeert als een overeenkomst van opdracht ex artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek (BW). Op mr. [gedaagde] rustte een zorgplicht om de belangen van [eiser] naar behoren te behartigen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft niet gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. Mr. [gedaagde] heeft nagelaten in rechte een beroep op dwaling te doen, althans zij heeft nagelaten om op die grond de vernietigbaarheid van de overeenkomst in te roepen. Voorts heeft mr. [gedaagde] nagelaten om binnen vier weken na het tweede vonnis (in kort geding) een bodemprocedure aanhangig te maken, althans de termijn veilig te stellen. Mr. [gedaagde] heeft daarnaast verzuimd [eiser] te wijzen op de mogelijke consequenties van het niet uitbrengen van die dagvaarding. Tevens heeft mr. [gedaagde] het tweede vonnis onjuist geïnterpreteerd en heeft zij [eiser] daarover onjuist voorgelicht.
begroot de door hem gestelde schade als volgt. Op grond van de vaststellingsovereenkomst heeft [eiser] van de Automakelaar ontvangen af € 8.750,-. Op grond van de financieringsafspraak heeft [eiser] van de Automakelaar ontvangen € 8.500,-. De auto vertegenwoordigde een waarde van € 50.000,-. Het verschil bedraagt € 32.750,-. [eiser] heeft reeds aan de Automakelaar betaald € 2.230,-. Aan mr. [gedaagde] heeft [eiser] betaald € 2.388,19. Aan mr. [naam advocaat] , die kort het dossier heeft bestudeerd na mr. [gedaagde] , heeft [eiser] betaald € 423,50. Daarmee komt [eiser] op een subtotaal aan geleden schade van € 37.761,69 (bedoeld zal zijn: € 37.791,69). Voorts heeft [eiser] huurkosten moeten maken voor het gebruik van een vervangende auto. Dat betrof een bedrag van € 2.791,25. Ten slotte is aan [eiser] een boete opgelegd uit hoofde van kentekenaansprakelijkheid ten bedrage van € 1.300,-. Zo begroot [eiser] zijn vordering op € 41.852,94 (bedoeld zal zijn: € 41.882,94).
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.4.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de rechtsverhouding tussen [eiser] en mr. [gedaagde] een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW betrof. In artikel 7:401 BW is bepaald dat de opdrachtnemer (hier: mr. [gedaagde] ) bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen. Een advocaat zal in het belang van zijn cliënt te werk dienen te gaan zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. De rechtbank zal dat hierna ook kort aanduiden als adequaat adviseren en handelen.
4.5.
De rechtbank zal de verschillende verwijten die [eiser] mr. [gedaagde] maakt hierna achtereenvolgens behandelen.
Geen beroep gedaan op vernietigbaarheid van de overeenkomst (wegens dwaling)
4.6.
Dat mr. [gedaagde] geen uitdrukkelijk beroep heeft gedaan op vernietigbaarheid van de overeenkomst brengt niet mee dat geoordeeld kan worden dat mr. [gedaagde] de belangen van [eiser] niet adequaat heeft behartigd. Met het eerste kort geding heeft mr. [gedaagde] het resultaat geboekt dat, naar mr. [gedaagde] destijds mocht aannemen, door [eiser] werd beoogd. [eiser] werd door de voorzieningenrechter in het gelijk gesteld. Dat het eerste vonnis er vervolgens niet toe heeft geleid dat [eiser] de auto feitelijk terug kreeg, is volledig aan [eiser] zelf te wijten. [eiser] had immers aan mr. [gedaagde] en aan de voorzieningenrechter medegedeeld dat hij beschikte over het door hem aan de Automakelaar (terug) te betalen bedrag. Mr. [gedaagde] mocht op de juistheid van die mededeling vertrouwen.
4.7.
Ter comparitie in deze zaak heeft de rechtbank er bij [eiser] naar geïnformeerd waarom hij zijn advocaat en de voorzieningenrechter mededeelde dat hij het terug te betalen geld had, terwijl hij het in werkelijkheid niet had. [eiser] heeft hierover opgemerkt dat hij het geld eerst nog wel op zijn rekening had, maar dat het allemaal te lang duurde, dat er vervolgens bedragen van zijn rekening werden afgeschreven en dat het geld was opgegaan voordat hij de auto kon ophalen. De rechtbank is van oordeel dat mr. [gedaagde] dat destijds niet hoefde te voorzien.
4.8.
Opmerking verdient dat de rechtbank van oordeel is dat de uitkomst van het eerste kort geding niet (wezenlijk) anders zou zijn geweest indien mr. [gedaagde] namens [eiser] uitdrukkelijk de vernietigbaarheid van de overeenkomst op grond van dwaling had ingeroepen.
4.9.
Na het eerste vonnis heeft mr. [gedaagde] [eiser] er terecht op gewezen - en [eiser] er herhaaldelijk tevergeefs van trachten te overtuigen - dat hij de auto alleen zou kunnen behouden als hij op andere wijze dan door verkoop van de auto het geld bijeen zou kunnen krijgen dat hij aan de Automakelaar diende (terug) te betalen. Evident was dat de Automakelaar pas bereid zou zijn om de auto terug te geven zodra het door [eiser] aan haar te betalen bedrag zou worden betaald. De Automakelaar oefende een opschortingsbevoegdheid uit (zie artikel 6:52 BW). De visie van (de huidige advocaat van) [eiser] dat aan de Automakelaar geen opschortingsrecht toekwam, acht de rechtbank onjuist.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat ook [eiser] moet hebben begrepen dat het niet mogelijk was om door tussenkomst van de rechter de auto terug te krijgen zonder het bedrag van € 8.500,- dat hij van de Automakelaar had "geleend" terug te betalen. Ook uitgaande van de visie van [eiser] dat hij een bedrag had geleend en dat hij de auto daarbij aan de Automakelaar als onderpand had afgegeven, zou het uiteraard zo zijn geweest dat [eiser] in ieder geval het geleende bedrag (vermeerderd met overeengekomen rente) had moeten terugbetalen om de auto terug te kunnen krijgen.
4.11.
Het praktische kernprobleem bleek na het eerste vonnis te zijn dat [eiser] de auto hoe dan ook terug wilde hebben, maar dat hij het (terug) te betalen bedrag niet op kon brengen. Hij beschikte niet over het geld en hij slaagde er evenmin in om het geld van een financier of van familie te lenen. Dat mr. [gedaagde] dat probleem niet voor [eiser] heeft opgelost, valt haar niet te verwijten. Het uitdrukkelijk doen van een beroep op vernietigbaarheid van de overeenkomst had dat probleem niet opgelost. Mr. [gedaagde] heeft [eiser] er terecht op gewezen dat hij zelf verantwoordelijk was voor het op orde brengen van de financiën en dat hij de auto zou kunnen (laten) verkopen als hij niet genoeg geld had.
4.12.
De uitkomst van het tweede kort geding vloeit logisch voort uit de gang van zaken sedert het eerste kort geding. [eiser] heeft na het eerste kort geding vele malen aan mr. [gedaagde] en aan de Automakelaar toegezegd dat hij zou gaan betalen of dat hij had betaald. Feitelijk was hij daartoe echter steeds niet in staat. Hij was evenmin bereid om het advies van mr. [gedaagde] op te volgen om de auto te (laten) verkopen. Zo ontstond een patstelling. Het tweede kort geding strekte ertoe die te doorbreken. Het komt de rechtbank voor dat een door mr. [gedaagde] uitdrukkelijk gedaan beroep op vernietigbaarheid van de overeenkomst niet tot een voor [eiser] gunstigere uitkomst had geleid.
4.13.
Ten tijde van het tweede kort geding was de auto op grond van het eerste vonnis weer op naam van [eiser] gesteld. De auto stond al geruime tijd opgeslagen in afwachting van het moment dat [eiser] het door hem verschuldigde aan de Automakelaar zou kunnen betalen. Vanaf dat moment zou hij de auto kunnen meenemen. Ondertussen nam door tijdsverloop de (verkoop)waarde van de auto uiteraard af. Voorts werden kosten van opslag gemaakt en liepen bepaalde kosten (wegenbelasting, verzekering) door. Tegen deze achtergrond heeft het uiteindelijke verkopen van de auto door de Automakelaar op enig moment in 2017 in de visie van de rechtbank niet tot (extra) schade voor [eiser] geleid. Het nog langer in opslag stil blijven staan van de auto zou immers tot nog verdere waardevermindering en het nog verder oplopen van kosten hebben geleid. Dat geldt temeer indien de uitkomst van een nog aanhangig te maken bodemprocedure had moeten worden afgewacht. Door de opstelling van [eiser] bestond er bovendien geen reëel uitzicht op een oplossing. Vanaf het moment waarop het eerste vonnis (in kort geding) was gewezen, heeft [eiser] geen enkel initiatief genomen waarmee de ontstane patstelling had kunnen worden doorbroken. Hij heeft slechts vergeefse pogingen ondernomen om de auto weer in zijn macht te krijgen zonder de Automakelaar te betalen en vergeefse pogingen om het benodigde geld bij elkaar te krijgen.
Geen bodemprocedure aanhangig maken; de termijn niet veilig stellen; [eiser] daar niet adequaat over adviseren
4.14.
Mr. [gedaagde] heeft veelvuldig contact gehad met [eiser] , zowel per e-mail als telefonisch. Uit de overgelegde e-mails blijkt dat mr. [gedaagde] van [eiser] , gelet op de ervaringen tot dat moment, duidelijkheid wenste te verkrijgen over zijn wensen en zijn financiële mogelijkheden voordat zij een bodemprocedure aanhangig zou maken. Mr. [gedaagde] achtte het niet zinvol om in een bodemprocedure te trachten de auto terug te krijgen als [eiser] ook in de toekomst eenvoudigweg niet in staat zou zijn om het door hem aan de Automakelaar verschuldigde bedrag te betalen. Dat was in de gegeven omstandigheden geen onlogische visie. Ook indien een beroep op vernietigbaarheid van de overeenkomst uiteindelijk in een bodemprocedure zou worden gehonoreerd, zou [eiser] immers in ieder geval een bedrag aan de Automakelaar dienen (terug) te betalen. [eiser] had bij het aangaan van de overeenkomst met de Automakelaar immers een bedrag van de Automakelaar ontvangen ("geleend") en bovendien was hij bij het tweede vonnis veroordeeld in de proceskosten. Die had hij nog niet betaald.
4.15.
Het stond mr. [gedaagde] in de gegeven omstandigheden vrij om er voor te kiezen de belangen van [eiser] niet langer te willen behartigen toen haar duidelijk werd dat [eiser] nog steeds geen reëel beeld had van hetgeen haalbaar zou kunnen zijn in een bodemprocedure en nog steeds niet bereid was om haar advies - de auto (laten) verkopen (en daarmee het verlies beperken) - op te volgen.
4.16.
Mr. [gedaagde] was niet gehouden om de termijn voor het aanhangig maken van een bodemprocedure veilig te stellen. Het tweede vonnis (in kort geding) bevat de passage: "onder de voorwaarde dat [eiser] binnen vier weken na de datum van dit vonnis de dagvaarding uitbrengt".
Niet duidelijk is echter wat de precieze betekenis van die voorwaarde is. Het relevante onderdeel van de beslissing in het tweede vonnis (in kort geding) waarin voornoemde passage voorkomt, luidt als volgt:
"schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 juli 2016 voor zover deze ziet op de veroordeling van de Automakelaar tot levering van de Mercedes en bescheiden, een en ander totdat in de bodemprocedure een eindbeslissing is gegeven over de afgifte van de Mercedes aan [eiser] en onder de voorwaarde dat [eiser] binnen vier weken na de datum van dit vonnis de dagvaarding uitbrengt"
4.17.
Gelet op de hiervoor geciteerde tekst werd de tenuitvoerlegging van het eerste vonnis geschorst onder de voorwaarde dat [eiser] binnen vier weken een dagvaarding in de bodemzaak zou uitbrengen. [eiser] had echter geen belang bij de schorsing van de tenuitvoerlegging van het eerste vonnis. Derhalve had [eiser] in zoverre ook geen voor mr. [gedaagde] kenbaar belang bij het binnen vier weken na de datum van het tweede vonnis uitbrengen van de dagvaarding waarmee de bodemprocedure zou worden ingeleid. Over die termijn hoefde mr. [gedaagde] [eiser] dan ook niet anders te adviseren dan zij heeft gedaan.
Mr. [gedaagde] heeft het tweede vonnis onjuist geïnterpreteerd en zij heeft [eiser] daarover onjuist voorgelicht
4.18.
Het verwijt dat mr. [gedaagde] het tweede vonnis onjuist heeft geïnterpreteerd en dat zij [eiser] daarover onjuist heeft voorgelicht is terecht. De relevante passage van de beslissing in het tweede vonnis (in kort geding) luidt als volgt:
"5.1 schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 juli 2016 voor zover deze ziet op de veroordeling van de Automakelaar tot levering van de Mercedes en bescheiden, een en ander totdat in de bodemprocedure een eindbeslissing is gegeven over de afgifte van de Mercedes aan [eiser] en onder de voorwaarde dat [eiser] binnen vier weken na de datum van dit vonnis de dagvaarding uitbrengt en veroordeelt [eiser] tot afgifte van de kentekencard en de tenaamstellingscodes teneinde de registratie van de Mercedes Benz met kenteken [kentekennummer] te doen wijzigen naar de naam van de Automakelaar en daaraan ook anderszins mee te werken,"
4.19.
Het tweede gedeelte van de hiervoor geciteerde passage luidt dus als volgt:
"en veroordeelt [eiser] tot afgifte van de kentekencard en de tenaamstellingscodes teneinde de registratie van de Mercedes Benz met kenteken [kentekennummer] te doen wijzigen naar de naam van de Automakelaar en daaraan ook anderszins mee te werken"
4.20.
Dit tweede gedeelte betreft een zelfstandige veroordeling die, hoewel - helaas - niet weergegeven in een aparte alinea, los staat van het eerste gedeelte. In het tweede vonnis is voorts beslist:
"5.2 veroordeelt [eiser] om aan de Automakelaar een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,-,"
4.21.
Mr. [gedaagde] heeft [eiser] ten onrechte (herhaaldelijk) medegedeeld dat hij pas na een termijn van vier weken na de datum van het tweede vonnis dwangsommen zou kunnen verbeuren. Hoewel de betreffende passage minder helder is dan wenselijk was geweest, mocht van mr. [gedaagde] worden verwacht dat zij deze juist zou interpreteren. Mr. [gedaagde] had [eiser] er dan ook op moeten wijzen dat hij dwangsommen zou gaan verbeuren zodra het vonnis aan hem zou zijn betekend. Voorts had zij hem moeten mededelen dat hij het verschuldigd worden van die extra kosten alleen kon voorkomen door:
"afgifte van de kentekencard en de tenaamstellingscodes teneinde de registratie van de Mercedes Benz met kenteken [kentekennummer] te doen wijzigen naar de naam van de Automakelaar en daaraan ook anderszins mee te werken".
4.22.
Lastiger te beantwoorden is echter de vraag of en, zo ja, welke schade [eiser] heeft geleden doordat mr. [gedaagde] hem hierover niet adequaat heeft geadviseerd. In dit verband is van belang dat is gebleken dat [eiser] in ieder geval wel wist dat hij dwangsommen zou verbeuren vanaf vier weken na de datum van het tweede vonnis. Daar heeft mr. [gedaagde] hem herhaaldelijk voor gewaarschuwd. Niettemin heeft [eiser] ook na het verstreken zijn van die termijn van vier weken sedert het vonnis de tenaamstellingscodes niet aan de Automakelaar verstrekt. In de conclusie van antwoord in de bodemprocedure tussen [eiser] en de Automakelaar (productie 7 bij dagvaarding) heeft de Automakelaar hierover onder 43 tot en met 46 het een en ander gesteld. De rechtbank heeft daar in deze zaak bij brief van 28 februari 2019 aan partijen - met het oog op de gelaste comparitie na antwoord - speciaal de aandacht van (de advocaten van) partijen voor gevraagd.
4.23.
De Automakelaar heeft bij conclusie van antwoord onder 46 onder meer gesteld dat [eiser] op 29 december 2017 (bedoeld zal zijn: 29 december 2016), terwijl [eiser] de tenaamstellingscodes al geruime tijd (sedert omstreeks 5 december) in zijn bezit had, slechts onder door hem gestelde voorwaarden bereid was die codes alsnog aan de Automakelaar ter beschikking te stellen. Uiteindelijk heeft [eiser] ze afgegeven. Ter comparitie in deze zaak heeft [eiser] hierover desgevraagd verklaard:
"Nadat ik die informatie van het RDW had ontvangen, heb ik dat inderdaad niet direct aan de automakelaar verstrekt. Ik had toen geen advocaat meer. Ik wilde heel graag de auto houden. De automakelaar had de auto voor EUR 35.000 op de website staan. Ze boden de auto te koop aan. Ik heb gevraagd om de auto van de website te verwijderen. Als ze dat zouden doen, zou ik de ontbrekende stukken verstrekken. De automakelaar heeft vervolgens inderdaad de auto van de site gehaald. Ik heb toen de stukken verstrekt. Daarna heeft de automakelaar de auto direct weer te koop aangeboden op de site."
4.24.
Samenvattend komt dit neer op het volgende. Het tweede vonnis is gewezen op 25 oktober 2016. Mr. [gedaagde] heeft [eiser] er diverse malen voor gewaarschuwd dat vanaf 22 november 2016 dwangsommen door hem zouden worden verbeurd (zie hiervoor onder 2.11, 2.13, 2.14, 2.16, 2.18 en 2.20). Niettemin heeft [eiser] er ook na 22 november 2016 bewust voor gekozen om nog steeds niet volledig aan de veroordeling te voldoen. Dat heeft hij volgehouden tot (in ieder geval) 29 december 2016. In alinea 36 van de dagvaarding en in de pleitnotities van 15 april 2019 van mr. Visser onder 3 stelt [eiser] zelf dat hij pas op 29 december 2017 (bedoeld zal zijn: 29 december 2016) "de betreffende sleutels" heeft afgegeven. Juist is dus dat Mr. [gedaagde] het tweede vonnis onjuist heeft geïnterpreteerd en dat zij [eiser] daarover onjuist heeft voorgelicht. Dat is inderdaad een beroepsfout. Aangenomen moet echter worden die fout dat niet tot (extra) schade voor [eiser] heeft geleid. Dat zou anders zijn indien [eiser] naar aanleiding van de adviezen van mr. [gedaagde] op of kort na 22 november 2016 alsnog volledig aan de veroordeling zou hebben gedaan, maar dat is niet het geval. Aangenomen moet worden dat ook in geval van adequate advisering door mr. [gedaagde] [eiser] een zelfde bedrag aan dwangsommen zou hebben verbeurd. Het was immers zijn bewuste keuze om de adviezen van mr. [gedaagde] niet op te volgen en om (nog) niet aan de veroordelingen te voldoen. Op die manier wilde hij de Automakelaar ertoe bewegen de te koop staande auto van de website te halen. Dat is hem ook gelukt, zij het dat de Automakelaar direct na ontvangst van hetgeen zij benodigde de auto weer te koop zette. Materieel bereikte [eiser] dus slechts dat hij dwangsommen verbeurde.
4.25.
Dat [eiser] schade van aanzienlijke omvang heeft geleden, is duidelijk. Die schade kan [eiser] echter niet op mr. [gedaagde] verhalen want die schade is niet het gevolg van een door mr. [gedaagde] gemaakte beroepsfout.
4.26.
De slotsom is dat de vorderingen dienen te worden afgewezen. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat mr. [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt (zie hiervoor onder 4.18 tot en met 4.21), ziet de rechtbank echter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2019.
[1729;
2221]