ECLI:NL:RBROT:2019:4361

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
19-572 ea
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om moratorium en niet-ontvankelijkheid in schuldsaneringsregeling

Op 8 mei 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een moratorium vroeg op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster had eerder een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij dreigde ontruimd te worden uit haar woning. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoekster recentelijk een hennepkwekerij in haar woning had gehad, wat niet bekend was bij de verweerster, Woongoed GO. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verweerster zwaarder wogen dan die van verzoekster, vooral gezien de ernst van de situatie met de hennepkwekerij. De rechtbank wees het verzoek om moratorium af en verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank benadrukte dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij een belangrijke factor was in de belangenafweging, en dat verzoekster niet kon aantonen dat zij in staat was om haar huurverplichtingen na te komen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, en dat verzoekster in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 8 mei 2019
[naam 1]
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 10 april 2019, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 11 april 2019 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 8 mei 2019.
Ter zitting van 30 april 2019 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij Gemeente Goeree-Overflakkee (hierna: SHV).
Mevrouw mr. M. Spruit, werkzaam bij GGN, heeft namens Woongoed GO (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden, waarin ook kenbaar werd gemaakt dat ter terechtzitting namens verweerster niemand zal verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 6 februari 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft verklaard dat zij onlangs haar studie heeft stopgezet en sinds kort weer een Wajonguitkering ontvangt. Verzoekster kan hiermee haar vaste lasten, waaronder de lopende huurtermijnen, voldoen. SHV heeft ter terechtzitting verklaard dat de lopende huur voor maart en mei 2019 is voldaan. Als gevolg van een inkomensstop tussen de beëindiging van haar studiefinanciering en de toekenning van haar Wajonguitkering was het niet mogelijk de lopende huur voor de maand april 2019 te voldoen.
Verzoekster heeft voorts verklaard dat zij bij het Zorgloket maatschappelijke hulp heeft aangevraagd voor ondersteuning in het dagelijks leven. Verzoekster staat daarnaast sinds 25 april 2019 wederom onder beschermingsbewind. De beschermingsbewindvoerder heeft in een e-mailbericht van 29 april 2019 laten weten dat verzoekster welwillend is om aan haar problemen te werken.
Verzoekster heeft ter terechtzitting desgevraagd toegelicht dat haar vorige beschermingsbewindvoerder - in het derde kwartaal van 2018 - ontslag heeft aangevraagd nadat bekend werd dat een nieuwe schuld bij Stedin was ontstaan vanwege stroomverbruik voor een in haar woning aangetroffen hennepkwekerij. Verzoekster heeft verklaard dat zij het goed heeft gevonden dat in haar woning een hennepkwekerij werd aangelegd. Dit was om geld te verdienen zodat zij haar schulden zou kunnen aflossen. De hennepkwekerij was al uit haar woning verwijderd op het moment dat de politie en Stedin in augustus 2018 haar woning zijn binnengetreden. Verzoekster is niet strafrechtelijk vervolgd en de schuld bij Stedin (ruim € 1.400,-) is inmiddels afgelost door middel van een lening van haar ouders. De verhuurder is niet op de hoogte van het feit dat zich in haar woning een hennepkwekerij heeft bevonden, aldus steeds verzoekster.

3.Het verweer

Verweerster heeft zich in het verweerschrift van 25 april 2019 verzet tegen toewijzing van het verzoek. Het ontruimingsvonnis van 6 februari 2019 is gebaseerd op een huurachterstand van € 2.087,48. Inmiddels is de huurachterstand opgelopen naar € 3.534,12. Verweerster stelt dat verzoekster de lopende huur in het geheel niet betaalt.
Naast het feit dat de huurachterstand is opgelopen, heeft verweerster geen informatie over garanties ten aanzien van de lopende huurtermijnen. Zij heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de lopende huur betaald blijft worden.
Verweerster stelt verder dat de eerder getroffen betalingsregelingen en diverse afspraken niet zijn nagekomen door verzoekster. Verweerster heeft er geen vertrouwen in dat eventuele nieuwe afspraken wel zullen worden nagekomen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 6 februari 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 22 maart 2019 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 16 april 2019 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 6 februari 2019 ten uitvoer kan leggen.
De rechtbank is van oordeel dat in de belangenafweging een rol dient te spelen dat in de woning van verzoekster een hennepkwekerij is aangetroffen. Alhoewel verweerster vooralsnog niet bekend is met de hennepkwekerij, is het evident dat bij bekendheid deze feiten en omstandigheden een rol zou hebben gespeeld in de tussen verweerster en verzoekster gevoerde ontruimingsprocedure. De verhuurder had niet enkel op grond van de ontstane huurachterstand, maar mede op grond van de aangetroffen hennepkwekerij ontbinding van de huurovereenkomst kunnen vorderen. In dat geval zou een verzoek als het onderhavige geen kans van slagen hebben gehad. Op grond van artikel 287b jo. 305 Fw kan immers geen voorziening ex artikel 287b Fw worden verkregen indien sprake is van een ontbinding van een huurovereenkomst op grond van een niet-financiële tekortkoming.
De rechtbank is gelet op vorenstaande van oordeel dat de belangen van verweerster in deze zwaarder dienen te wegen dan het belang van verzoekster. Dat verzoekster inmiddels een nieuwe beschermingsbewindvoerder heeft en begeleiding van maatschappelijk werk heeft aangevraagd is positief, maar rechtvaardigt in deze omstandigheden niet dat het belang van verzoekster de doorslag geeft. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van
mr. H.A. Wolterink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.