ECLI:NL:RBROT:2019:4364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
19.432 ea
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens overbesteding en gebrek aan goede trouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2019 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Verzoekster, die op 18 maart 2019 een verzoekschrift indiende, ontving inkomsten uit een WIA-uitkering en had een schuldenlast van € 17.440,46. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden, die voornamelijk voortkwamen uit overbesteding. Ondanks het feit dat verzoekster een beschermingsbewind had, ontving zij haar uitkering en toeslagen op haar eigen rekening, wat leidde tot nieuwe achterstanden in haar vaste lasten. De rechtbank constateerde dat verzoekster gedurende de periode van bijna zes maanden geen andere vaste lasten had betaald, ondanks het ontvangen van giften van derden om haar huur te dekken. Dit gedrag, samen met het niet nakomen van afspraken tijdens het minnelijke traject, leidde tot de conclusie dat verzoekster niet in staat zou zijn om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. De rechtbank wees het verzoek af, waarbij werd opgemerkt dat er geen feiten of omstandigheden waren die toelating tot de regeling rechtvaardigden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 9 mei 2019.
[naam],
[adres]
[woonplaats]
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 18 maart 2019 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is gehoord ter terechtzitting van
2 mei 2019.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit een WIA-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 17.440,46.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoekster heeft schulden gemaakt die duiden op overbesteding. Daaronder verstaat de rechtbank schulden waarvan het aangaan niet strikt noodzakelijk was en waarvan verzoekster op het moment van aangaan wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij niet in staat zou zijn om deze te betalen. Het betreft onder andere schulden aan:
 T-Mobile van € 1.233,65, ontstaan op 26 juni 2018;
 Vodafone van € 1.056,17, ontstaan op 21 december 2018;
 KPN Mobiel van € 1.177,15, ontstaan op 16 januari 2019.
Deze schulden zijn niet te goeder trouw ontstaan en staan aan toelating in de weg.
Voorts heeft verzoekster een schuld aan de Belastingdienst die volgens het overzicht van de Belastingdienst van 19 oktober 2018 betrekking heeft op onbetaalde motorrijtuigenbelasting 2018 van in totaal € 305,00. Het is de verantwoordelijkheid van verzoekster om ervoor te zorgen dat verschuldigde belasting tijdig en volledig heeft betaald. Verzoekster heeft niet aannemelijk kunnen maken dat haar in dit verband geen verwijt valt te maken. Uit de bankafschriften van verzoekster blijkt dat zij met regelmaat grote bedragen contant opneemt. Desgevraagd heeft verzoekster verklaard dat zij dit doet omdat zij bang is voor beslaglegging. Door de contante opnames van verzoekster worden de automatische incasso’s voor de Belastingdienst gestorneerd wegens ontoereikend banksaldo. Deze schulden zijn niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn dat verzoekster de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich onder meer zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven en geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is en vindt in dat verband onder meer het volgende van belang.
Verzoekster heeft vanaf december 2018 beschermingsbewind. Zij heeft echter pas vanaf maart 2019 haar uitkering en toeslagen op de beheerrekening laten binnenkomen. Tot die tijd ontving zij deze op haar eigen rekening. Uit de overgelegde bankafschriften van 1 september 2018 tot en met 11 februari 2019 valt af te leiden dat verzoekster niet alleen een UWV-uitkering, toeslagen en kinderbijslag op haar eigen rekening ontving, maar ook voor een totaalbedrag van € 3.350,- aan giften, onder meer van de protestantse kerkgemeente Hellevoetsluis, bedoeld om haar huur te kunnen betalen. De maandelijkse huur bedraagt na verrekening van de huurtoeslag die verzoekster ontvangt ca. € 380,- euro netto. In de genoemde periode van bijna zes maanden bedroeg de totaal verschuldigde netto huur derhalve ca. € 2.280,-, aanzienlijk minder dan zij aan (huur)giften van derden ontving. Desondanks heeft verzoekster in de genoemde periode van haar rekening geen andere vaste lasten betaald en geen geld gereserveerd voor haar schuldeisers. In plaats daarvan blijkt van regelmatige transacties voor etentjes buiten de deur, brandstofkosten voor een auto die verzoekster - tegen het advies van schuldhulpverlener Westerbeek COD - in haar bezit had (en heeft) en grote contante opnames. Westerbeek COD schrijft in haar rapportage dat verzoekster tijdens het minnelijke traject afspraken niet is nagekomen en dat zij geen gedragsverandering laat zien. Er zijn nieuwe achterstanden in de vaste lasten ontstaan.
Van inspanningen om - binnen de mogelijkheden van verzoekster - betaald werk te vinden is niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster geen blijk heeft gegeven van een saneringsgezinde houding en dat gevreesd moet worden dat verzoekster de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van
S.P. de Groot, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2019. [1]
De griffier is buiten staat om dit vonnis
mede te ondertekenen