ECLI:NL:RBROT:2019:4374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
C/10/571913 / KG ZA 19-323
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van conservatoir beslag op schepen in kort geding

Op 18 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een kort geding tussen Ark Shipping Company LLC (Ark) en Silverburn Shipping (IOM) Ltd (Silverburn) betreffende de opheffing van conservatoir beslag op de schepen Ark-11 en Ark-12. Silverburn had beslag gelegd op deze schepen in het kader van een zeerechtelijke vordering die voortvloeit uit een rompbevrachtingsovereenkomst met betrekking tot het schip Arctic, dat eigendom is van Silverburn. Ark verzocht de rechtbank om de opheffing van de beslagen, stellende dat de beslagen niet toelaatbaar waren op grond van het Beslagverdrag en dat de onderbouwing van de vordering ondeugdelijk was. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat Silverburn voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de Ark-11 niet toereikend is om de volledige vordering te verhalen, en dat het tweede beslag op de Ark-12 niet in de weg staat aan de vordering van Silverburn. De voorzieningenrechter heeft de stellingen van Ark over het Beslagverdrag verworpen en geconcludeerd dat de belangenafweging in het nadeel van Ark uitvalt, aangezien Ark ondanks eerdere rechterlijke uitspraken nog steeds de beschikking heeft over het schip Arctic en daarmee inkomsten genereert. De vorderingen van Ark zijn afgewezen en Ark is veroordeeld in de proceskosten van Silverburn, die zijn begroot op € 1.619,00.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/571913 / KG ZA 19-323
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op grond van artikel 30p Rv van 18 april 2019
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
ARK SHIPPING COMPANY LLC,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
eiseres,
advocaat mr. H.T. Kernkamp te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
SILVERBURN SHIPPING (IOM) LTD,
gevestigd te Ramsey, Isle of Man,
gedaagde,
advocaten mrs. P.J. Hoepel en R.H. Zanting te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Ark en Silverburn genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter, en mr. H. Biemond, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen mrs. Kernkamp, Hoepel en Zanting voornoemd.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Silverburn heeft op 4 en 5 april 2019 aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof voor het leggen van conservatoir beslag op een schip verzocht, een en ander ten laste van Ark. Op 4 en 5 april 2019 is verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op de [schip 1] respectievelijk de [schip 2] . De vordering van Silverburn is daarbij begroot op USD 6.864.762,30 respectievelijk USD 4.864.750,-. Beide beslagen zijn op 5 april 2019 gelegd.
1.2.
Tussen partijen speelt een geschil over een rompbevrachtingsovereenkomst van het aan Silverburn in eigendom toebehorende schip [schip 3] . Ark is in procedures die daarover in het Verenigd Koninkrijk zijn gevoerd meermalen veroordeeld tot onmiddellijke teruglevering van [schip 3] aan Silverburn. Die teruglevering heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden. [schip 3] vaart op dit moment heen en weer naar het Filanovsky olieveld.
1.3.
Ark vordert in deze procedure opheffing van de gelegde beslagen, althans begroting van de vordering tegen een lager bedrag en daarbij te bepalen dat Silverburn tegenzekerheid moet stellen, bij gebreke waarvan de beslagen worden opgeheven. Ark stelt daartoe dat de beslagen niet toelaatbaar zijn op grond van het Beslagverdrag. Ark stelt verder dat artikel 21 Rv is geschonden, in welk kader zij ook aanvoert dat de onderbouwing van de vordering ondeugdelijk is. Silverburn heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
1.4.
De stellingen die Ark over het Beslagverdrag heeft ingenomen zijn onjuist. De voorzieningenrechter verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011 in de Costanza M. zaak en naar het artikel van prof. mr. M.H. Claringbould in TVR 2012-4. Hoewel de Hoge Raad en Claringbould een andere weg volgen is de conclusie van beide dat in een situatie als hier aan de orde beslag gelegd mag worden op het schip van de debiteur van een zeerechtelijke vordering. Voor wat betreft het tweede beslag wordt overwogen dat Silverburn aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de [schip 1] onvoldoende is voor verhaal van haar vordering.
1.5.
De voorzieningenrechter verwerpt de stelling dat artikel 21 Rv is geschonden. Daarbij is gelet op alle stukken die zijn overgelegd, met name de stukken uit de verschillende procedures in Engeland, maar ook gelet op de producties bij de twee beslagrekesten.
1.6.
Over de begroting van de vordering wordt het volgende overwogen. Silverburn wijst er terecht op dat Ark bij uitstek de partij is die weet welke opbrengst met [schip 3] behaald wordt of behaald kan worden. Die opbrengst is de basis van de schadevordering waarvoor de beslagen gelegd zijn. Silverburn kan zich, nu Ark niet met actuele gegevens komt, op geen andere gegevens baseren dan op de haar bekende gegevens. Met mogelijke off-hire of oplegging van [schip 3] hoeft geen rekening te worden gehouden, al was het maar omdat het op de weg van Ark ligt om daar gegevens over te verstrekken. Aan Ark kan worden toegegeven dat de BTW een toekomstige vordering is. De voorzieningenrechter ziet, gelet op alle feiten en omstandigheden, echter geen aanleiding om de vordering tot een lager bedrag te begroten. Daarbij wordt nog opgemerkt dat naar Nederlands recht beslag voor een toekomstige vordering mogelijk is.
1.7.
Dan rest nog een afweging van de belangen van partijen, zoals artikel 254 Rv voorschrijft. Die belangenafweging valt in het nadeel van Ark uit. Daarbij is doorslaggevend de omstandigheid dat Ark ondanks beslissingen dat zij [schip 3] terug moet geven aan Silverburn nog steeds de beschikking houdt over [schip 3] en daarmee, naar moet worden aangenomen, inkomsten genereert.
1.8.
Dit betekent dat de vorderingen worden afgewezen. Ark wordt veroordeeld in de proceskosten van Silverburn. Deze proceskosten worden begroot op € 639,- aan griffierecht en € 980,- aan salaris advocaat.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter
2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt Ark in de proceskosten, aan de zijde van Silverburn tot op heden begroot op € 1.619,00,
2.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Waarvan proces-verbaal,