ECLI:NL:RBROT:2019:4381

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
C/10/568687 / FA RK 19-1627
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en zorgregeling in een familiezakenprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 mei 2019, wordt het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige dochter toegewezen. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. K.M. van Wijngaarden, verzoekt de rechtbank om het ouderlijk gezag over de minderjarige, geboren in 2014, gezamenlijk uit te oefenen met de moeder, die momenteel alleen het gezag uitoefent. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R. Kuijer, verzet zich tegen dit verzoek. De rechtbank overweegt dat gezamenlijk gezag de norm is, tenzij er ernstige contra-indicaties zijn. De vader heeft in de procedure aangetoond dat hij zich inspant om de communicatie met de moeder te verbeteren en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank wijst het verzoek van de vader toe, met de nadruk op het belang van goede communicatie tussen de ouders.

Daarnaast wordt in de beschikking een zorgregeling vastgesteld. De vader verzoekt om een zorgregeling waarbij de minderjarige elke vrijdagmiddag en om de week van vrijdag uit school tot zondag bij hem zal zijn, evenals tijdens de helft van de vakanties en feestdagen. De rechtbank oordeelt dat de bestaande zorgregeling, zoals overeengekomen door de ouders in februari 2019, gehandhaafd blijft, omdat de wens van de vader om de regeling te wijzigen geen wijziging van omstandigheden vormt. De rechtbank moedigt de ouders aan om zelf een uitbreiding van de zorgregeling overeen te komen, mits er geen spanningen zijn.

Tot slot wordt er een onderhoudsbijdrage vastgesteld die de vader aan de moeder zal betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank bepaalt dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/568687 / FA RK 19-1627
Beschikking van 22 mei 2019 betreffende het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam vader], de vader,
wonende te [woonplaats vader] , [adres vader] ,
advocaat mr. K.M. van Wijngaarden te Rotterdam,
t e g e n
[naam moeder], de moeder,
wonende te [woonplaats moeder] , [adres moeder] ,
advocaat mr. R. Kuijer te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vader, ingekomen op 22 februari 2019;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de moeder, ingekomen op 23 april 2019;
  • de brief met bijlagen van de zijde van de vader van 28 april 2019.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 3 mei 2019.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de moeder is geboren de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.2.
De vader heeft [naam minderjarige] erkend.
2.3.
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [naam minderjarige] .
2.4.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2018 is een voorlopige omgangsregeling bepaald, inhoudende dat de vader [naam minderjarige] op vrijdag in de pauze van school en van 15:30 tot 19:30 uur bij zich heeft, alsmede dat de vader op woensdag tussen 19:00 en 19:15 uur een belmoment heeft met [naam minderjarige] .
3. De beoordeling
3.1.
Gezag
3.1.1.
De vader verzoekt te bepalen dat het gezag over [naam minderjarige] voortaan door de ouders gezamenlijk zal worden uitgeoefend.
3.1.2.
De moeder voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253c, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Uit vaste rechtspraak volgt dat een behoorlijke uitoefening van gezamenlijk gezag inhoudt dat de ouders in staat zijn beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg te nemen, althans vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen en wel zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Het ontbreken van goede communicatie tussen de ouders, in het bijzonder in de periode vlak na het uiteengaan, waarbij de daarmee verband houdende kwesties niet zijn afgewikkeld brengt niet zonder meer mee dat het in het belang van het kind is dat er geen gezamenlijk ouderlijk gezag is. Van ouders wordt verwacht dat zij, ook al gaan zij als partners uit elkaar, als ouders samen verdergaan en alles in het werk stellen om hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor hun kind vorm te geven.
Zoals ook volgt uit voormeld wetsartikel is het uitgangspunt dan ook dat de ouders het ouderlijk gezag over hun kind gezamenlijk uitoefenen. Hiervan wordt alleen afgeweken bij ernstige contra-indicaties.
3.1.4.
Vaststaat dat de vader de tot het gezag bevoegde ouder is van [naam minderjarige] , die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend en dat de moeder met het gezamenlijk gezag niet instemt. Dit betekent dat het verzoek van de vader alleen wordt afgewezen als er sprake is van ernstige contra-indicaties.
In beginsel wordt een dergelijke ernstige contra-indicatie gevormd door de berichten die partijen elkaar hebben gestuurd, zoals het bericht van de vader aan de moeder waarbij hij kennelijk reden heeft om er richting de moeder op in te spelen dat zij seks zou hebben met [naam minderjarige] . En het bericht van de moeder waarbij zij kennelijk reden heeft richting de vader voor vergelijkbare insinuaties, gelet op een verwijt over naakt slapen met [naam minderjarige] . Overige berichten die partijen elkaar hebben gestuurd, zijn evengoed schokkend. Zoals de raad het verwoordt, daar lusten de honden geen brood van.
Na zich tijdens de zitting in eerste instantie vooral nog te tonen als een boze ex-partner, onderbouwt de vader in tweede instantie tijdens de zitting ook dat hij zich inspant om met de moeder hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor [naam minderjarige] vorm te geven. De vader stelt gemotiveerd dat het gebrek aan constructieve communicatie vooral betrekking heeft op de periode volgend op het uiteengaan. Daarbij waren de emoties in die periode extra heftig, aldus de vader, omdat de relatie tussen hen eerder was verbroken en de vader toen [naam minderjarige] een jaar niet te zien heeft gekregen. Hij stelt onweersproken dat hij zich na de periode die volgde op de laatste breuk bijna geheel heeft onthouden van kwetsende berichten of acties richting de moeder. De vader probeert het belang van [naam minderjarige] voorop te stellen bij het bepalen van de omgangsmomenten met zijn tweede dochter. Hij behandelt beide dochters gelijk. Verder heeft hij al voor de zitting zelf aangeboden een kinderbijdrage te betalen aan de moeder en heeft hij tijdens de zitting aan die bereidheid een concreet bedrag verbonden ondanks de onzekerheid over de inkomsten uit het bedrijf dat hij net is gestart. Partijen zijn het erover eens dat zij moeten werken aan een betere onderlinge verhouding. Zij gaan dat doen door deel te nemen aan Kinderen uit de knel en zullen zich daartoe aanmelden bij Enver.
Met inachtneming van het voormelde zijn onvoldoende feiten komen vast te staan voor het oordeel dat niet is te verwachten dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt in de door de moeder gestelde verstoorde verstandhouding en dwingende houding van de vader.
Evenmin is gebleken dat afwijzing van het verzoek van de vader anderszins in het belang van [naam minderjarige] noodzakelijk is.
De rechtbank zal het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toewijzen en wijst partijen erop dat zij zich – in het belang van [naam minderjarige] – moeten blijven inspannen om de communicatie verder te verbeteren.
3.2.
Zorgregeling
3.2.1.
De vader verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen, inhoudende dat [naam minderjarige] bij de vader zal zijn elke vrijdagmiddag en om de week van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur, alsmede tijdens de helft van de vakanties en feestdagen.
3.2.2.
De moeder voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen krachtens artikel 1:253a juncto artikel 1:377e BW een beslissing inzake een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.2.4.
Zoals de moeder stelt en de vader erkent, hebben partijen in februari 2019 een overeenkomst gesloten over de omgang tussen de vader en [naam minderjarige] . De wens van de vader tot een andere zorgregeling is geen wijziging van omstandigheden op grond waarvan de zorgregeling dient te worden gewijzigd. De rechtbank zal daarom vastleggen de zorgregeling zoals vastgelegd in productie 2 van het verweerschrift van de moeder waar de moeder naar verwijst en dus wat partijen zijn overeengekomen.
3.2.5.
In navolging van de raad wijst de rechtbank partijen erop dat zij zelf een uitbreiding van de zorgregeling overeen kunnen komen. In situaties waarin beide ouders met elkaar omgaan zonder dat er spanningen zijn tussen hen, is een regeling van een weekend per veertien dagen en de helft van de vakantie- en feestdagen niet ongebruikelijk.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
Tijdens de zitting worden partijen het verder eens over in eerste instantie het aanbod en na een schorsing, het verzoek van de vader om een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] vast te stellen. De rechtbank zal hierna beslissen zoals partijen zijn overeengekomen.
3.4.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
belast de vader, samen met de moeder, met het ouderlijk gezag over de minderjarige: [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014 te [geboorteplaats minderjarige] ;
4.2.
neemt op in deze beschikking de tussen partijen getroffen regelingen als neergelegd in productie 2 van het verweerschrift van de moeder, welk stuk door de griffier is gewaarmerkt en aan deze beschikking is gehecht;
4.3.
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van 1 mei 2019, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] , voor de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 125,- per maand;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A.C. van Dijk op
22 mei 2019.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.