ECLI:NL:RBROT:2019:443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
C/10/527395 / HA ZA 17-508
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van erven tegen executeur-afwikkelingsbewindvoerder in nalatenschapskwestie

In deze zaak vorderen de erven van erflaatster, mevrouw [erflaatster], schadevergoeding van de executeur-afwikkelingsbewindvoerder, [gedaagde], wegens vermeend verwijtbaar tekortschieten in de zorg van een goed executeur. De erflaatster overleed op 26 januari 2014 en had drie kinderen, waaronder [voornaam eiser]. De procedure begon met een dagvaarding op 16 mei 2017, gevolgd door verschillende processtukken en een comparitie van partijen op 14 augustus 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geschillen zijn gerezen over de verdeling van de nalatenschap, die onder andere een woning, contanten en een vordering op een vennootschap omvatte. De vorderingen van [eiser] zijn gebaseerd op artikel 4:163 BW en artikel 6:74 lid 1 BW, waarbij hij stelt dat hij schade heeft geleden door het handelen van [gedaagde]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] onvoldoende onderbouwd zijn en dat hij niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden als gevolg van het handelen van [gedaagde]. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op € 3.701,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/527395 / HA ZA 17-508
Vonnis van 2 januari 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te Hendrik-Ido-Ambacht,
eiser,
advocaat mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.T. Kernkamp te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden. [eiser] zal in navolging van partijen hierna ook als [voornaam eiser] worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 mei 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 6 september 2017, met producties;
  • de brief van 27 september 2017 van de rechtbank, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een comparitie van partijen;
  • de brieven van 10 oktober 2017, 4 januari 2018 en 26 juni 2018 van de rechtbank inzake het plannen van de comparitie van partijen;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 14 augustus 2018;
  • de brief van 17 september 2018 van mr. Kathmann naar aanleiding van het proces-verbaal;
  • de pleitnotities van 14 augustus 2018 van mr. Kathmann;
  • de brief van 15 oktober 2018 van mr. Kathmann, met de producties A en B;
  • de antwoordakte van 31 oktober 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Dit vonnis wordt gewezen op dezelfde dag als het vonnis in de zaak met zaak-/rolnummer C/10/527393 / HA ZA 17-507 tussen enerzijds [voornaam eiser] en zijn broer [broer eiser] (hierna: [broer eiser] ) als eisers en anderzijds [gedaagde] als gedaagde, welke zaak eveneens ter comparitie van partijen van 14 augustus 2018 is behandeld.

2.De feiten

2.1.
Mevrouw [erflaatster] , geboren op [geboortedatum efflaatster] te Rotterdam (hierna: erflaatster) is op 26 januari 2014 te Rotterdam overleden. Erflaatster was de weduwe van de heer [naam] (hierna: de heer [naam] ). De heer [naam] , geboren op [geboortedatum] te Rotterdam, is te Rotterdam overleden op 17 september 1988. Het huwelijk van erflaatster en de heer [naam] is ontbonden door het overlijden van de heer [naam] .
2.2.
Erflaatster en de heer [naam] hadden samen drie meerderjarige kinderen: [voornaam eiser] (geboren op 10 april 1949), mevrouw [dochter erflaatster] (hierna: [dochter erflaatster] ) (geboren op 23 december 1950) en [broer eiser] (geboren op 4 maart 1958).
2.3.
Erflaatster had voor haar overlijden een testament gemaakt. Het testament dateert van 6 september 2002. De akte is verleden voor [gedaagde] , destijds notaris te Rotterdam.
2.4.
Erflaatster heeft haar drie kinderen tot enige erfgenamen benoemd (hierna: de erven). Erflaatster heeft [voornaam eiser] "in de legitieme" gesteld, berekend volgens de wet zoals deze luidt per de dag van haar overlijden.
2.5.
Erflaatster heeft [gedaagde] tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder benoemd. Het testament vermeldt daarover:
"Dit door mij voor dat geval in een gemeenschappelijk belang van de erfgenamen ingesteld bewind, geeft mijn executeur-afwikkelingsbewindvoerder de bevoegdheid om binnen twee jaar na de dag waarop mijn nalatenschap is opengevallen, als vertegenwoordiger van mijn erfgenamen een verdeling van mijn nalatenschap tot stand te brengen. Mijn executeur-afwikkelingsbewindvoerder mag bij deze verdeling naar eigen inzicht de betreffende verdeling - ook partieel - tot stand brengen."
2.6.
[gedaagde] heeft de benoeming tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder aanvaard.
2.7.
Tot de nalatenschap behoorde een woning met eenvoudige inboedel, contanten, een effectenportefeuille en een vordering van € 600.000 op Bram Stolk Foodservice V.O.F. en haar vennoten, de heren [vennoot 1] en [vennoot 2] .
2.8.
Over de afwikkeling van de nalatenschap zijn geschillen gerezen tussen de erven. In dat verband is door [voornaam eiser] en [broer eiser] een procedure voor deze rechtbank aanhangig gemaakt tegen [dochter erflaatster] . In die procedure is op 24 augustus 2016 een eindvonnis gewezen (productie 2 bij conclusie van antwoord). Bij dat vonnis zijn de over en weer ingestelde vorderingen afgewezen. Het vonnis is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
"I. te bepalen dat [gedaagde] op grond van artikel 4:163 BW jo. artikel 6:74 lid 1 BW jegens [voornaam eiser] aansprakelijk is vanwege het verwijtbaar tekortschieten in de zorg van een goed executeur-afwikkelingsbewindvoerder;
II. te bepalen dat [voornaam eiser] vanwege het door [gedaagde] verwijtbaar tekortschieten in de zorg van een goed executeur-afwikkelingsbewindvoerder en de door [voornaam eiser] als gevolg daarvan geleden schade een vordering heeft op [gedaagde] ten bedrage van € 114.048,67 + p.m., zodat [gedaagde] dat bedrag van € 114.048,67 + p.m. is verschuldigd en dient te betalen aan [voornaam eiser] , althans een bedrag als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, te betalen binnen één week na de datum van het vonnis van uw rechtbank, althans te betalen binnen een andere termijn als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag met ingang van de datum van het vonnis van uw rechtbank tot aan de datum van algehele voldoening, dan wel met ingang van een andere datum als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,- zonder betekening in conventie of reconventie, € 205,- zonder betekening in conventie en reconventie tezamen en verhoogd met € 68,- in geval van betekening, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;"
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 14 dagen na het uitspreken van het vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van erflaatster op grond van artikel 4:163 BW juncto artikel 6:74 lid 1 BW jegens hem aansprakelijk is vanwege het verwijtbaar tekortschieten in de zorg van een goed executeur-afwikkelingsbewindvoerder en het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen van een executeur-afwikkelingbewindvoerder. [eiser] stelt daardoor de schade te hebben geleden waarvan hij in deze procedure vergoeding vordert.
4.2.
Kennelijk beoogt [eiser] met de hiervoor onder 3.1 onder I weergegeven vordering een verklaring voor recht te vorderen. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Uit de vordering valt niet af te leiden waarop het gestelde tekortschieten en het gestelde niet voldoen aan wettelijke verplichtingen betrekking heeft. [gedaagde] wijst er terecht op dat deze vordering te onbepaald is. Tegen een dergelijke onbepaalde vordering kan een gedaagde zich niet adequaat verweren. Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij zijn vordering zo zou formuleren dat daarin tot uitdrukking was gebracht ten aanzien van welk gesteld concreet tekortschieten van [gedaagde] hij een verklaring voor recht vordert. Voor zover dit tekortschieten dezelfde feiten en omstandigheden betreft als die waarop de vordering onder II betrekking heeft, heeft [eiser] bij de vordering onder I geen belang.
4.3.
Ook de hiervoor onder 3.1 onder II weergegeven vordering zal de rechtbank afwijzen. Ter toelichting dient het volgende.
4.4.
Uit de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid dat hij schade heeft geleden als gevolg van enig verwijtbaar tekortschieten van [gedaagde] .
4.5.
De vordering van [eiser] komt er in de kern op neer dat hij zijns inziens van de totale nalatenschap een te gering deel heeft ontvangen. Ook als dat juist zou zijn - hetgeen door [gedaagde] gemotiveerd wordt weersproken - dan kan niet zonder meer worden gesteld dat [eiser] daardoor schade heeft geleden die gelijk is aan het verschil tussen het hem volgens zijn eigen berekening uit de nalatenschap toekomende en het bedrag dat hij werkelijk heeft ontvangen.
4.6.
De totale nalatenschap is over de drie erven verdeeld. Daarbij heeft [gedaagde] , zo begrijpt de rechtbank uit zijn stellingen, getracht zijn taak naar beste weten en kunnen te vervullen met inachtneming van de van toepassing zijnde rechtsregels. Waar [gedaagde] zulks noodzakelijk achtte heeft hij zich laten adviseren door deskundigen. Voor zover er niettemin fouten zouden zijn gemaakt bij de verdeling, hadden die fouten buiten of - zo nodig - in rechte kunnen worden hersteld. Voor zover de definitief tot stand gebrachte verdeling in de visie van [eiser] onjuist was, lag het op zijn weg om daarover zo nodig een procedure aanhangig te maken. Dat zou dan uiteraard een procedure moeten zijn waarin alle erven zouden worden betrokken.
4.7.
[eiser] heeft ter zake van de verdeling die tot stand is gebracht ook daadwerkelijk (tezamen met zijn broer) een procedure tegen zijn zus aanhangig gemaakt. Die procedure is uitgemond in het hiervoor onder 2.8 genoemde eindvonnis. Dat eindvonnis is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. Kennelijk heeft [eiser] voor wat betreft zijn verhouding tot zijn broer en zus er inmiddels in berust dat de verdeling blijft zoals die tot stand is gekomen.
4.8.
Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd te kennen gegeven te begrijpen dat bij toewijzing van zijn vorderingen de erven gezamenlijk meer geld zouden ontvangen dan de totale nalatenschap bedraagt. [eiser] acht dat echter gerechtvaardigd. [gedaagde] dient in de visie van [eiser] hetgeen [eiser] zijns inziens te weinig heeft ontvangen alsnog aan hem te betalen. Daarna zou [gedaagde] er dan zelf voor dienen te zorgen dat hij bij de andere erfgenamen terughaalt hetgeen per saldo teveel wordt betaald.
4.9.
De rechtbank acht voor de procesgang die [eiser] thans voor ogen staat geen rechtsgrond aanwezig. Bijzonder omstandigheden die meebrengen dat [eiser] hetgeen hij zijns inziens in het kader van de verdeling tekort is gekomen thans alsnog als vergoeding van geleden schade zou kunnen vorderen van [gedaagde] zijn gesteld noch gebleken. Geschilpunten met betrekking tot een verdeling dienen in beginsel in een verdelingsprocedure tussen de daarbij betrokkenen te worden beslecht. De visie van [eiser] dat hij een te gering deel van de nalatenschap heeft ontvangen impliceert dat in zijn visie niet alleen zijn zus, maar ook zijn broer een te groot deel heeft ontvangen. Dat had hij in die verhouding aan de orde moeten stellen. Nu hij dat niet, althans niet adequaat, heeft gedaan, is reeds daarom onjuist zijn stelling dat [gedaagde] jegens hem aansprakelijk is voor door hem geleden schade die er zijns inziens in bestaat dat aan hem een te gering aandeel in de nalatenschap is toegedeeld.
4.10.
Voorts wijst de rechtbank op het volgende. Het voornaamste geschilpunt tussen enerzijds [eiser] en zijn broer en anderzijds hun zus betrof de verdeling en waardering van een vordering van de erflaatster op Bram Stolk Foodservice V.O.F. Dat geschilpunt tussen de erven is beslecht in het meergenoemd eindvonnis van 24 augustus 2016 van deze rechtbank (zie hiervoor onder 2.8). Hetzelfde onderwerp, nu in het kader van een tegen [gedaagde] gerichte vordering, wordt behandeld in het eveneens vandaag uit te spreken vonnis in de zaak met zaak-/rolnummer C/10/527393 / HA ZA 17-507 tussen [eiser] en zijn broer als eisers en [gedaagde] als gedaagde, zulks onder de alinea's 4.17 tot en met 4.26 van dat vonnis. In deze procedure stelt [eiser] bij dagvaarding onder 31 dat het "blijkbaar" de bedoeling van erflaatster was om het door erflaatster aan Bram Stolk Foodservice V.O.F. geleende bedrag van € 600.000 uit vrijgevigheid ter beschikking te stellen. Daarom zou dit bedrag in de visie van [eiser] bij de berekening van de legitimaire massa in aanmerking dienen te worden genomen als schenking. De rechtbank is echter met [gedaagde] van oordeel dat van een schenking geen sprake was. Reeds dit feit brengt mee dat (het uitgangspunt van) de berekening die [eiser] in deze procedure aan zijn vorderingen op [gedaagde] ten grondslag legt ondeugdelijk is. De vorderingen missen ook om die reden een deugdelijke onderbouwing.
4.11.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 287,00
- salaris advocaat
3.414,00(2,0 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 3.701,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.701,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2019.
[1729;
2221]