ECLI:NL:RBROT:2019:4601

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
C/10/515415 / HA ZA 16-1320
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake duurovereenkomst met geclausuleerde exclusieve afnameverplichting en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Horrex Horren B.V. en Hans Holzhauer GmbH & Co KG over een duurovereenkomst met een geclausuleerde exclusieve afnameverplichting. Horrex, de eiseres in conventie, stelt dat Hartal, de gedaagde, de overeenkomst onregelmatig heeft opgezegd door geen opzegtermijn in acht te nemen. Horrex vordert schadevergoeding van Hartal ter hoogte van EUR 573.712,80, alsook wettelijke rente over dit bedrag. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat er sprake was van een onregelmatige beëindiging van de overeenkomst, maar dat Horrex geen aanspraak kan maken op schadevergoeding omdat Hartal niet verplicht was om de producten van Horrex af te nemen. De rechtbank oordeelt dat de schade die Horrex heeft geleden, voortvloeit uit het feit dat Hartal geen bestellingen meer plaatste, en dat deze schade voor rekening van Horrex komt. De rechtbank wijst de vorderingen van Horrex af en veroordeelt haar in de proceskosten. In reconventie heeft Hartal een vordering ingesteld voor schadevergoeding van EUR 4.825,10, die door de rechtbank wordt toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten in reconventie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/515415 / HA ZA 16-1320
Vonnis van 29 mei 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HORREX HORREN B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. Ritzema te 's-Hertogenbosch,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
HANS HOLZHAUER GMBH & CO KG,
gevestigd te Iserlohn, Duitsland
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Horrex en Hartal genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 juli 2018 (hierna: het tussenvonnis) en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de conclusie houdende reactie op de akte vermeerdering van eis in conventie van 26 september 2018 van Hartal;
  • de conclusie naar aanleiding van tussenvonnis d.d. 25 juli 2018 in conventie en reconventie van 21 november 2018 van Horrex, met producties;
  • de conclusie van antwoord naar aanleiding van het tussenvonnis d.d. 25 juli 2018 van 23 januari 2019 van Hartal;
  • de akte van 12 maart 2019 van Horrex, met producties;
  • de akte van 10 april 2019 van Hartal;
  • het productieoverzicht van 10 april 2019 van Hartal, met een productie;
  • de akte overlegging producties van 7 mei 2019 van Horrex, met producties;
  • de akte overlegging productie van 7 mei 2019 van Hartal, met een productie;
  • de pleitaantekeningen van Horrex;
  • de pleitnota van Hartal;
  • het proces-verbaal van de zitting van 7 mei 2019;
  • het faxbericht van 14 mei 2019 van Hartal, met een reactie op het proces-verbaal;
  • het faxbericht van 16 mei 2019 van Horrex, met een reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen op hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis. Zulks mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen en beslist.
2.2.
De overeenkomst van 26 oktober 2005 tussen partijen (zie het tussenvonnis onder 2.1 en 2.2) zal ook in dit vonnis verder worden aangeduid als "de Overeenkomst".
2.3.
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank de door Horrex ingestelde vorderingen hierna nogmaals weergeven (zie ook het tussenvonnis onder 3.1 en 3.2).
2.4.
Horrex vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat Hartal de duurovereenkomst d.d. 26 oktober 2005 met Horrex onregelmatig heeft opgezegd door geen opzegtermijn in acht te nemen;
2. te verklaren voor recht dat Hartal een opzegtermijn van 8 maanden in acht had moeten nemen bij het opzeggen van de duurovereenkomst d.d. 26 oktober 2005 met Horrex, althans een opzegtermijn die de rechtbank in goede justitie juist acht;
3. Hartal te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan Horrex ter hoogte van EUR 573.712,80 althans een bedrag dat uw rechtbank in goede justitie juist acht, althans, subsidiair, Hartal te veroordelen tot een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
4. Hartal te veroordelen tot het betalen van de wettelijke handelsrente over het bedrag van EUR 573.712,80 vanaf 12 juni 2012 tot het moment van voldoening door Hartal, althans te veroordelen tot het betalen van de wettelijke rente over het bedrag van EUR 573.712,80 vanaf 12 juni 2012 tot het moment van voldoening door Hartal;
5. Te verklaren voor recht dat Hartal jegens Horrex toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, meer in het bijzonder de verplichtingen genoemd sub 1, 2 en 3 van de op 26 oktober 2005 tussen partijen gesloten overeenkomst (de Overeenkomst);
6. Hartal te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 50.000,-- op voet van artikel 5 van de overeenkomst d.d. 26 oktober 2005 en de daarover te berekenen rente vanaf de datum indiening van deze vordering;
7. Hartal te veroordelen tot de schadevergoeding die Horrex heeft geleden en alsnog zal lijden ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming door Hartal in de nakoming van de verplichtingen ex artikel 1, 2 en 3 van de overeenkomst jegens Horrex en wel op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
8. Hartal te veroordelen in de kosten van deze procedure."
2.5.
De rechtbank oordeelt als volgt over deze vorderingen.
Ad 1. De verklaring voor recht omtrent onregelmatige opzegging van de duurovereenkomst
2.6.
In het tussenvonnis onder 4.17.5 en 4.17.6 is beslist dat sprake is van een onregelmatige beëindiging van de Overeenkomst. Daarbij is overwogen dat een dergelijke onregelmatige beëindiging de opzeggende partij aansprakelijk maakt tot vergoeding van de schade. Die schade laat zich volgens het tussenvonnis begroten door een vergelijking te maken tussen de hypothetische vermogenspositie van de wederpartij indien de Overeenkomst wel met inachtneming van een redelijke termijn zou zijn beëindigd en de werkelijke vermogenspositie van de wederpartij.
2.7.
Horrex heeft geen belang bij toewijzing van deze verklaring voor recht, maar slechts bij toewijzing van - de eveneens door haar gevorderde - vergoeding van de door haar als gevolg van de onregelmatige opzegging eventueel geleden schade. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
Ad 2. De verklaring voor recht omtrent de duur van een in acht te nemen opzegtermijn
2.8.
Ook deze gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Horrex heeft geen belang bij toewijzing daarvan. Het gaat om de eventueel toewijsbare schadevergoeding. De rechtbank is echter van oordeel dat Horrex geen voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden als gevolg van het feit dat Hartal haar heeft medegedeeld geen bestellingen meer bij haar te zullen plaatsen. De duur van een in acht te nemen opzegtermijn is daarom ook niet relevant. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
2.9.
In het tussenvonnis is onder 4.14.1 beslist dat Hartal een geclausuleerde exclusieve afnameverplichting had tot afname van (de componenten van) het horsysteem voor alleen de HartaLux-deur. Op grond van artikel 4 van de Overeenkomst was er slechts sprake van een verplichting tot exclusieve afname zolang Horrex marktconforme prijzen bleef hanteren. Hartal was echter al langer van oordeel dat Horrex jegens haar misbruik maakte van een ontstane feitelijke monopoliepositie. Horrex was tot op zekere hoogte in staat de door haar gewenste prijzen aan Hartal op te leggen omdat Hartal het product (nog) niet elders kon betrekken.
2.10.
Over de hoogte van de prijzen die Horrex wenste te hanteren is veelvuldig tussen partijen gediscussieerd. Niettemin voerde Horrex prijsverhogingen door. In 2011 heeft Hartal Horrex er (nogmaals) op gewezen dat zij van oordeel was dat Horrex te hoge prijzen in rekening bracht en dat zij de producten tegen lagere kosten, zo nodig elders, wenste in te kopen. Horrex was niet bereid het prijsniveau aan te passen.
2.11.
Hartal heeft aangevoerd dat zij in 2011 in het kader van het gesprek/de discussie over de prijzen aan Horrex heeft gevraagd of zij een nieuwe leverancier kon nemen indien die bereid zou zijn voor een lagere prijs te leveren. Horrex heeft niet betwist dat zij daarmee toen heeft ingestemd.
2.12.
In 2012 was Hartal in staat de horsystemen tegen aanzienlijk lagere kosten bij een derde in te kopen. Bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte uitlating, tevens houdende aktevermeerdering van eis in conventie, onder 34 verwijt Horrex Hartal dat zij achter de rug van Horrex om gedurende de looptijd van de Overeenkomst contacten met derden is gaan leggen over de prijs. In de visie van Horrex lieten de Overeenkomst en de redelijkheid en billijkheid dit niet toe. De rechtbank deelt die visie niet. Hartal mocht, mede gelet op de inhoud van artikel 4 van de Overeenkomst, onderzoeken of Horrex marktconforme prijzen hanteerde. In dat kader mocht zij ook contacten met derden leggen over te hanteren prijzen. Uit die contacten bleek dat Hartal de producten elders inderdaad aanzienlijk voordeliger kon inkopen. Dat dit het geval was, is door Horrex niet betwist.
2.13.
In de gegeven omstandigheden was Hartal niet verplicht om de producten van Horrex af te blijven nemen. Hartal was immers tot het oordeel gekomen, en mocht tot het oordeel komen, dat Horrex geen marktconforme prijzen hanteerde. De kennelijke visie van Horrex dat haar producten wel degelijk een marktconforme prijs hadden omdat zij de enige partij was die horsystemen leverde die precies waren afgestemd op de deuren die Hartal vervaardigde zodat er geen concurrentie bestond, acht de rechtbank onjuist. Waar het om gaat is of Hartal de benodigde horsystemen bij een derde voor een aanzienlijk lagere prijs kon verwerven. Dat bleek na enig onderzoek door Hartal het geval te zijn. Nu Hartal in de gegeven omstandigheden op grond van artikel 4 van de Overeenkomst niet verplicht was om de onder de Overeenkomst vallende producten nog van Horrex af te nemen, is van een verplichting tot vergoeding door Hartal van door Horrex geleden schade wegens het niet in acht nemen van een opzegtermijn bij opzegging van de Overeenkomst geen sprake. Hartal was immers niet verplicht om de producten van Horrex in de gegeven omstandigheden te blijven afnemen. Dat geldt ten aanzien van het horsysteem voor de HartaLux-deur (zie het tussenvonnis onder 4.14.5), maar het zou ook gelden met betrekking tot het horsysteem voor de HartaLight-deur indien de Overeenkomst ook ten aanzien van laatstbedoeld horsysteem zou hebben gegolden.
2.14.
Voor zover schade is ontstaan doordat Hartal geen bestellingen meer bij Horrex plaatste, komt die schade in de gegeven omstandigheden voor rekening van Horrex. Welke exacte termijn in acht had behoren te worden genomen bij het formeel opzeggen van de Overeenkomst is daarom niet relevant. Producten die niet onder de Overeenkomst vielen hoefde Hartal evenmin van Horrex af te blijven nemen. Dat er sprake was van een langdurige handelsrelatie tussen partijen maakt dat niet anders. Het enkele bestaan van een langdurige handelsrelatie brengt niet mee dat men gehouden is producten bij de contractuele wederpartij te blijven bestellen, ook al slaagt men er niet in overeenstemming te bereiken over de prijs. Van bijzondere omstandigheden waarom dat in dit geval anders zou zijn, is niet gebleken.
Ad 3. en 4. Schadevergoeding en wettelijke rente
2.15.
Uit het voorgaande vloeit voort dat Horrex jegens Hartal geen aanspraak kan maken op schadevergoeding.
Ad 5. De verklaring voor recht dat Hartal jegens Horrex toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, meer in het bijzonder de verplichtingen genoemd sub 1, 2 en 3 van de Overeenkomst
2.16.
Horrex heeft gesteld dat Hartal onder de Overeenkomst vallende kennis in strijd met de artikelen 1, 2, 3, 4 en 5 van de Overeenkomst - Horrex noemt de in haar visie relevante artikelen in verschillende combinaties - heeft gedeeld met derden (conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende aktevermeerdering van eis in conventie, onder 33). Meer in het bijzonder heeft, volgens Horrex, Hartal buiten haar om octrooi aangevraagd op een uitvinding die een doorontwikkeling was, voortbordurend op de kennis en knowhow van Horrex. Hiermee is Hartal in de visie van Horrex jegens haar toerekenbaar in de nakoming van haar verplichtingen als genoemd in voormelde artikelen tekortgeschoten. Horrex stelt dat zij hierdoor schade heeft geleden, welke niet gemakkelijk is vast te stellen.
2.17.
Horrex heeft deze stellingen na gemotiveerde betwisting door Hartal niet (alsnog) deugdelijk onderbouwd. Weliswaar stelt Horrex dat een vergelijking met het Hartal octrooi laat zien dat door Horrex aangereikte kennis en knowhow door Hartal is gebruikt in het octrooi, maar op basis van hetgeen verder door Horrex is gesteld en de door haar overgelegde producties kan de rechtbank dit niet vaststellen. Horrex heeft ook geen verklaring verstrekt voor het feit dat zij zich kennelijk niet heeft verzet tegen verlening van het betreffende octrooi aan Hartal. In de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om zich omtrent de technische aspecten van deze stellingen van Horrex te laten voorlichten door een daartoe eventueel te benoemen deskundige. Nu Horrex deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd, zal de rechtbank deze afwijzen.
Ad 6. en 7. Betaling van een bedrag ad € 50.000,-- op voet van artikel 5 van de Overeenkomst en schadevergoeding op te maken bij staat
2.18.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zullen ook de vorderingen om Hartal te veroordelen tot betaling van de contractuele boete van artikel 5 van de Overeenkomst en om Hartal te veroordelen tot vergoeding van bij staat op te maken schade, bij gebreke van een voldoende feitelijke onderbouwing worden afgewezen.
Ad 8. De proceskosten
2.19.
Horrex zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hartal worden begroot op:
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat
13.945,50(4,5 punten × tarief € 3.099,00)
Totaal € 17.848,50
in reconventie
2.20.
De reconventionele vordering is in het tussenvonnis weergegeven onder 3.6. Hartal vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
"(i) Horrex Horren B.V. te veroordelen om aan Hans Holzhauer GmbH & Co KG te betalen de som van € 4.825,10, vermeerderd met handelsrente vanaf 11 december 2012, althans vanaf 10 mei 2017;
(ii) voorwaardelijk, voor zover uw Rechtbank mocht oordelen dat de Overeenkomst een duurovereenkomst is van onbepaalde duur met daarin een exclusieve afnameverplichting, te verklaren voor recht dat de Overeenkomst, althans het exclusiviteitsbeding in artikel 4 van de Overeenkomst, nietig is, althans vernietigbaar, en partijen te bevrijden uit de rechtsgevolgen van de Overeenkomst;
(iii) Horrex Horren B.V. te veroordelen in de proceskosten."
Ad i. De vordering van € 4.525,10
2.21.
Hartal heeft bij conclusie van eis in reconventie onder 56 tot en met 59 aangevoerd dat zij € 4.825,10 van Horrex vordert als schadevergoeding ter zake van gebrekkige leveringen. Hartal heeft de betreffende bestellingen gespecificeerd (productie 10 bij conclusie van eis in reconventie). Voorts heeft Hartal toegelicht dat het in 2012 aan Hartal geleverde horren betreft welke wegens defecten door afnemers werden gereclameerd en teruggezonden. Voorts heeft Hartal gesteld dat Horrex na de bestelstop in juni 2012 niet meer bereid was om - zoals voorheen gebruikelijk onder de garantie - de gereclameerde horren terug te nemen en nieuwe te leveren. Daarnaast heeft Hartal gesteld dat Horrex de vorderingen als zodanig niet heeft betwist, maar zich op verrekening heeft beroepen wegens opzegging van de Overeenkomst door Hartal. Horrex heeft bij conclusie van antwoord in reconventie onder 77 slechts betwist dat sprake was van gebrekkigheden in door haar verrichte leveringen. Dat is een onvoldoende betwisting van de gespecificeerde en gedocumenteerde stellingen die Hartal aan deze vordering ten grondslag heeft gelegd. De vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na de eerste ingebrekestelling, derhalve vanaf 26 december 2012.
Ad ii. De voorwaardelijke vordering
2.22.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen en beslist, heeft Hartal geen belang meer bij de voorwaardelijke vordering om te verklaren voor recht dat de Overeenkomst, althans het exclusiviteitsbeding van artikel 4 uit de Overeenkomst, nietig is, althans vernietigbaar, en partijen te bevrijden uit de rechtsgevolgen van de Overeenkomst. Uit hetgeen in het tussenvonnis onder 4.16.3 is overwogen, vloeit voort dat deze vordering zou dienen te worden afgewezen.
Ad iii. De proceskosten
2.23.
Nu partijen in reconventie over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van het geding in reconventie tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Horrex in de proceskosten, aan de zijde van Hartal tot op heden begroot op € 17.848,50,
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.4.
veroordeelt Horrex om aan Hartal te betalen een bedrag van € 4.821,10 (vierduizend achthonderdéénentwintig euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 26 december 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.5.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.
[1729;
2221]