4.5.Op de gronden is het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Goedereede” van toepassing en rust de bestemming ‘Maatschappelijk’ en de dubbelbestemming ‘Waterstaat-Waterkering’.
Op grond van artikel 14.1, onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: planvoorschriften) zijn de voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden bestemd voor bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden.
Op grond van artikel 37.1 van de planvoorschriften zijn de voor ‘Waterstaat-Waterkering’ aangewezen gronden – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
Op grond van artikel 37.2 van de planvoorschriften mag op deze gronden worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 37.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Op grond van artikel 37.3 van de planvoorschriften kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 37.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
5. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1° van de Wabo in samenhang met artikel 37.3 van de planvoorschriften. Naar de mening van verweerder bestaat er geen aanleiding om in redelijkheid aan te kunnen nemen dat - zo er al sprake zou zijn van schade aan het waterkeringsbelang - het waterkeringsbelang onevenredig wordt geschaad. Voor het afwijken van de gebruiksfunctie heeft verweerder artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo in samenhang met artikel 4, elfde lid, van Bijlage II van het Bor toegepast. Rekening houdend met de zeer beperkte openingstijden en een goede verwijzing naar parkeerplaats Derde Blok en parkeerplaats Westhoofdduinpad met een gezamenlijke capaciteit van ongeveer 310 parkeerplaatsen (dus exclusief de ook aanwezige parkeermogelijkheden langs de Groeneweg en Groenedijk) is het effect van de openstelling van de vuurtoren op de totale parkeerdruk naar de mening van verweerder te verwaarlozen. Omdat er verder geen ruimtelijke belangen aan de orde zijn die zich verzetten tegen planologische medewerking en er geen sprake is van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, heeft verweerder gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid.
6. Verzoeker stelt dat het in strijd is met een goede ruimtelijke ordening indien een omgevingsvergunning wordt verleend voor een toeristische attractie terwijl de toegangswegen naar die attractie het extra verkeersaanbod niet kunnen dragen. Er is ten onrechte geen deskundigenrapport over de verkeerssituatie nabij de vuurtoren opgesteld. Verweerder heeft om die reden in strijd gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Naar de mening van verzoeker staat artikel 6.9, tweede lid, van de Omgevingsverordening de openstelling van de vuurtoren niet toe. Verzoeker wijst erop dat in de omgevingsvergunning geen voorwaarden zijn opgenomen die waarborgen dat de mogelijkheid van het betreden van Natura 2000-gebied is weggenomen.
7. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het bouwplan voor de parkeerproblemen en de daarmee samenhangende verkeersoverlast op de Groenedijk. Verweerder erkent in het bestreden besluit dat sprake is van een verkeerstoename en dat ook de parkeerbehoefte zal stijgen als gevolg van het bouwplan, maar volstaat met het overnemen van hetgeen door vergunninghoudster in de ‘nadere onderbouwing voor de parkeerafwikkeling tijdens de openstelling’ is vermeld. Dit klemt te meer nu uit de door verzoeker overgelegde foto’s blijkt dat er thans reeds sprake is van parkeer- en verkeersproblemen op deze doodlopende polderweg van slechts drie meter breed waar aan één zijde mag worden geparkeerd en waar ook nog eens veelvuldig gefietst en gewandeld wordt. De door verweerder in het bestreden besluit genoemde verwijzing door middel van bebording naar parkeerterrein Derde Blok en parkeerterrein Westhoofdduinpad zal bezoekers er niet van weerhouden via deze Groenedijk naar de vuurtoren te rijden. Uit de inmiddels geplaatste bebording blijkt immers dat de vuurtoren ook wordt genoemd bij de verwijzing naar de parkeerplaats bij strandopgang 10 (Westhoofdduinpad), nog daargelaten dat de navigatie bezoekers van de vuurtoren hoogstwaarschijnlijk via de Groenedijk naar deze parkeerplaats met slechts circa 25 parkeerplaatsen zal verwijzen en niet naar de parkeerplaats Derde Blok met zo’n 300 parkeerplaatsen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij de voorbereiding van het besluit niet de volledige ruimtelijke impact van het bouwplan beoordeeld en niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen vergaard. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Awb. Verweerder zal dit gebrek in het besluit op bezwaar dienen te herstellen en de uitkomst van het nader te verrichten onderzoek mee dienen te wegen in het kader van de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo.
9. Met betrekking tot het standpunt van verzoeker dat artikel 6.9, tweede lid, van de Omgevingsverordening de openstelling van de vuurtoren niet toestaat overweegt de voorzieningenrechter dat partijen van mening verschillen of sprake is van ‘aanpassen’ als bedoeld in artikel 6.9, eerste lid, onder b van de Omgevingsverordening. Mede gelet op de omstandigheid dat verweerder de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan niet deugdelijk heeft onderzocht, kan de voorzieningenrechter voorshands niet uitsluiten dat sprake is van ‘aanpassen’ als bedoeld in artikel 6.9, eerste lid, onder b van de Omgevingsverordening. De door verweerder genoemde voorbeelden van openstelling van vuurtorens in Westkapelle, Katwijk en Texel kan aan het voorgaande niet afdoen. De ligging van deze vuurtorens is immers niet vergelijkbaar met vuurtoren Westhoofd, namelijk midden in een dorp (Westkapelle), op de boulevard (Katwijk) of juist zeer afgelegen (Texel).
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat het ‘projectplan herbestemming Vuurtoren Ouddorp februari 2019’ vermeldt dat langs de toegangsweg naar de vuurtoren ontbrekend prikkeldraad hersteld zal worden en links en rechts van de toren het terrein afgezet zal worden met zogenaamd schapenhekwerk met een hoogte van 120 cm. Het projectplan maakt onderdeel uit van het bestreden besluit, zodat in zoverre wel degelijk maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat het Natura 2000 gebied zal worden betreden. Voor het stellen van een voorschrift aan de omgevingsvergunning met betrekking tot een hek bij de toegang vanaf het strand ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Van vergunninghoudster kan als niet-eigenaar van deze gronden niet worden verlangd ter plaatse een hek neer te zetten.
11. De voorzieningenrechter ziet in het onder punt 8 en punt 9 overwogene aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De reiskosten die verzoeker heeft gemaakt om de zitting te kunnen bijwonen worden toegekend tot het gevraagde bedrag van € 7,86.