Op 7 juni 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak kwam voor de meervoudige kamer van de rechtbank, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.N. Weski. De officier van justitie, mr. J.B. Wooldrik, eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de aangeefster elkaar op 10 februari 2019 in een café hebben ontmoet en dat zij daar hebben gezoend. De verklaringen over wat er daarna is gebeurd, lopen echter uiteen. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte verder ging dan alleen zoenen en knuffelen, terwijl de verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft DNA-onderzoek gedaan, maar kon niet vaststellen hoe het DNA op de hand van de verdachte terecht is gekomen.
De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vinden in het dossier en dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor zowel de primair als subsidiair tenlastegelegde feiten. De verdachte wordt vrijgesproken van de beschuldigingen. Daarnaast heeft de benadeelde partij, die een schadevergoeding vorderde, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte is opgelegd. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil begroot.
Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juni 2019 door de rechtbank, waarbij de oudste rechter niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.