ECLI:NL:RBROT:2019:4814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
10/741080-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Poging tot zware mishandeling en handelen in strijd met Wet wapens en munitie.

Op 9 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, en medeplegen van opzetheling. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de besloten terechtzitting van 26 maart 2019. De officier van justitie, mr. P. Swaak, eiste onder andere een jeugddetentie van vier dagen en een taakstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit, maar wel aan de subsidiaire tenlasteleggingen. De verdachte had op 3 november 2018 tijdens een ruzie het slachtoffer geslagen en geschopt, waardoor het slachtoffer tijdelijk het bewustzijn verloor. Daarnaast had hij op 12 december 2018 een wapen in zijn bezit dat leek op een vuurwapen en was hij betrokken bij de opzetheling van een snorfiets. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie van vier dagen op, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/741080-18
Datum uitspraak: 9 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
verblijvende op datzelfde adres,
raadsman mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 26 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Swaak heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 4 dagen met aftrek
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden meldplicht, volgen van dagbesteding en blijven inzetten voor behandeling bij Lucertis (Youz);
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder
1 impliciet primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 03 november 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht)
- die [naam slachtoffer] heeft gestompt tegen
het hoofd, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val kwam en
- die [naam slachtoffer] heeft geschopt tegen
het hoofd, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag en waardoor
die [naam slachtoffer] tijdelijk het bewustzijn heeft verloren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
op 12 december 2018 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 79 van de
Wet wapens en munitie gelet op 3 onder a van de Regeling wapens en munitie,
te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen
gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een
nabootsing van een vol automatisch pistool,
welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met
een vuurwapen, namelijk een Smith en Wesson, type 1006, kaliber 10 millimeter,
voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 15 november 2018 tot 6 december 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een andereen goed, te weten een snorfiets (merk Riya - type RY50QT-16)
heeft voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden
krijgen van dit goed wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 impliciet subsidiair
Poging tot zware mishandeling
2
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
3
Medeplegen van opzetheling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft op 3 november 2018 tijdens een ruzie op straat het slachtoffer geslagen en tegen zijn hoofd geschopt, waardoor het slachtoffer het bewustzijn is verloren.
Dat de gevolgen voor het slachtoffer beperkt zijn gebleven, is een gelukkige omstandigheid die niet aan het handelen van de verdachte te danken is. Naast het leed en de schrik die de verdachte het slachtoffer heeft bezorgd, zorgt een dergelijk feit ook voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Daarnaast is tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte op 12 december 2018 in zijn slaapkamer een balletjespistool aangetroffen dat door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk op een vuurwapen gelijkend voorwerp is verboden, nu er immers gemakkelijk misbruik van een dergelijk voorwerp kan worden gemaakt.
Tot slot heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan opzetheling van een scooter. De verdachte heeft aldus geprofiteerd van een misdrijf dat door een ander is gepleegd. Een dergelijk feit bevordert het plegen van diefstallen en berokkent aldus schade aan de slachtoffers. Daarnaast heeft de verdachte door zijn gedrag laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte was ten tijde van de gepleegde feiten 15 jaar oud.
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 maart 2019. Dit rapport houdt, voor zover van belang, het volgende in.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de verdachte een kort lontje heeft en regelmatig discussies op straat heeft. De Raad acht het daarom van belang dat de verdachte leert hoe hij zijn emoties kan reguleren en zich in blijft zetten voor zijn behandeling bij Youz. Gelet op deze behandeling, ziet de Raad geen meerwaarde in het adviseren van een gedragsinterventie. Ook ziet de Raad af van het advies om voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen omdat de verdachte te veel te verliezen heeft, denk aan zijn schoolgang, thuissituatie en werk en het voortzetten van psychologische hulp. De Raad adviseert daarom aan de verdachte een deels (on)voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte dagbesteding volgt, zich op bepaalde tijdstippen meldt bij de jeugdreclassering en zich blijft inzetten voor behandeling door Youz. De Raad meent dat een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf kan dienen als stok achter de deur voor de verdachte.
Uit het gezinsplan van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering) van 25 maart 2019 volgt hetzelfde advies als gegeven door de Raad. De jeugdreclassering ziet ook geen positief pedagogisch effect in het opleggen van een jeugddetentie langer dan de duur van het voorarrest en ziet ook af van het advies om een leerstraf op te leggen gelet op de wekelijkse behandeling die de verdachte al krijgt vanuit Youz.
Ter zitting is namens de jeugdreclassering bevestigd dat er tijdens de behandeling bij Youz aandacht wordt besteed aan de emotieregulatie van de verdachte, waardoor de jeugdreclassering geen meerwaarde ziet in het opleggen van een leerstraf.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Gelet op het advies van de Raad en de jeugdreclassering zal de rechtbank echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie langer dan het reeds ondergane voorarrest. In plaats daarvan wordt een taakstraf in de vorm van een werkstraf opgelegd. Nu de jeugdreclassering en de Raad begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , wonende te Rotterdam, ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Mr. E.C.H. van Loosbroek vordert ter zitting namens de benadeelde partij een bedrag van € 5000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering niet is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.
Uit dit vonnis vloeit voor de verdachte dan ook geen betalingsverplichting voort.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 4 (vier) dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf groot
60 (zestig) uur, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zich zal inspannen voor het behouden van een zinvolle dagbesteding;
  • zich zal blijven inzetten voor behandeling vanuit Youz (Lucertis);
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.P. van der Stroom, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.C. Enkelaar en mr. M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 03 november 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet (meermalen) (met kracht)
- die [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt tegen
het hoofd en/of het lichaam, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val kwam en/of
- die [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt tegen
het hoofd en/of het lichaam, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag en waardoor
die [naam slachtoffer] tijdelijk het bewustzijn heeft verloren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 november 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door
(meermalen) (met kracht)
- die [naam slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen het
hoofd en/of het lichaam, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val kwam en/of
- die [naam slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen het
hoofd en/of het lichaam, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag en waardoor die
[naam slachtoffer] tijdelijk het bewustzijn heeft verloren;
2.
hij
op of omstreeks 12 december 2018 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 79 van de
Wet wapens en munitie gelet op 3 onder a van de Regeling wapens en munitie,
te weten
een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen
gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een
nabootsing van een vol automatisch pistool,
welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met
een vuurwapen, namelijk een Smith en Wesson, type 1006, kaliber 10 millimeter,
voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 15 november 2018 tot 6 december 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een snorfiets (merk Riya - type RY50QT-16)
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.