ECLI:NL:RBROT:2019:4941

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
10/057125-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak en poging woninginbraak met geweld tegen aangevers

Op 7 juni 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van woninginbraak en poging tot woninginbraak. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van het plegen van een inbraak in de woning van aangeefster [naam slachtoffer 2] op 8 maart 2019, waarbij hij geld heeft weggenomen. Tijdens de inbraak heeft hij geweld gebruikt tegen aangever [naam slachtoffer 1], die hem probeerde te stoppen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was en dat het bewijs tegen hem overtuigend was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak en dat hij geweld heeft gebruikt tegen de aangever. De verdachte werd ook beschuldigd van een poging tot inbraak in een andere woning op 4 februari 2019, waarbij hij met een breekvoorwerp de toegang heeft geprobeerd te forceren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële schade had geleden door de inbraak. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/057125-19
Datum uitspraak: 7 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid Oost, locatie Roermond,
raadsman mr. E.W.B. van Twist, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M. Ruige heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Het onder 1 tenlastegelegde

Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde inbraak en evenmin aan het tenlastegelegde geweld jegens de aangever [naam slachtoffer 1] . De verdachte had op die bewuste dag afgesproken iemand te ontmoeten nabij een woning in Hardinxveld-Giessendam. Aldaar kreeg de verdachte van deze persoon, van wie hij nog wat tegoed had, wat geld en nog wat spullen. Op enig moment werd de verdachte door de aangevers staande gehouden. In afwachting van de politie draaide de verdachte zijn fiets en raakte daarbij de hand van de aangever [naam slachtoffer 1] . Van het gebruik van geweld is geen sprake geweest.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt, kort weergegeven, het volgende. Toen de aangeefster [naam slachtoffer 2] op 8 maart 2019 met een collega (de aangever [naam slachtoffer 1] ) per auto bij haar woning te Hardinxveld-Giessendam arriveerde, zag zij een man, naar later bleek de verdachte, haar op het pad behorende bij haar woning tegemoet fietsen. Toen [naam slachtoffer 2] hem vroeg wat hij daar deed, reageerde de verdachte niet en fietste hij verder. [naam slachtoffer 2] rende vervolgens achter de verdachte aan, waarop de verdachte zijn tempo versnelde. [naam slachtoffer 1] was inmiddels met de auto achter de verdachte aangereden en maande hem te stoppen, hetgeen de verdachte ook deed. De verdachte vertelde vervolgens dat hij alleen maar even bij de paarden wilde kijken, paarden die er volgens [naam slachtoffer 2] overigens niet waren.
Op het moment dat [naam slachtoffer 2] de politie belde, stond [naam slachtoffer 1] bij de verdachte. De verdachte maakte op dat moment met zijn vuist een slaande beweging richting [naam slachtoffer 1] , die deze slag weliswaar kon afweren, maar desalniettemin geraakt werd op zijn linkerhand. Vervolgens duwde de verdachte [naam slachtoffer 1] met kracht van het fietspad, richting het talud. [naam slachtoffer 1] raakte hierdoor uit balans, pakte met beide handen de jas van de verdachte en duwde de verdachte toen tegen de grond.
Nadat de door [naam slachtoffer 2] ingeschakelde politie was gearriveerd, bleek bij controle van haar woning dat een raam was opengebroken en dat er onder meer papier- en muntgeld was weggenomen. In de kleding van de verdachte werden bij diens fouillering enkele bankbiljetten en een flinke hoeveelheid los geld aangetroffen, waaronder een hoeveelheid niet meer in roulatie zijnde muntstukken van 1 en 2 eurocent, vergelijkbaar met het muntgeld dat uit de woning van [naam slachtoffer 2] was weggenomen.
De verklaring van de verdachte, zoals hiervoor weergegeven, komt de rechtbank onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig voor. Pas tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de verdachte een niet-verifieerbare verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid nabij de woning van aangeefster [naam slachtoffer 2] . Wie de persoon is met wie hij had afgesproken wil de verdachte niet zeggen. Voor zover de verdachte eerder heeft verklaard bij de politie, de rechter-commissaris en de raadkamer gevangenhouding, zijn deze verklaringen niet verenigbaar met het scenario dat de verdachte ter terechtzitting heeft geschetst. Uit de beschrijving van de camerabeelden die zich in het dossier bevindt, is bovendien niet gebleken dat er een tweede persoon was.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat de verdachte de dader is van de inbraak in de woning van aangeefster [naam slachtoffer 2] .
Tegen de geschetste achtergrond heeft de rechtbank daarnaast geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangever [naam slachtoffer 1] omtrent het door de verdachte gebruikte geweld.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 8 maart 2019
te Hardinxveld-Giessendam, in een woning gelegen aan de [adres delict 2]
, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
geld toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak,
welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [naam slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door met een tot vuist gebalde hand te slaan op de hand van die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 1] te duwen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het onder 2 tenlastegelegde
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 4 februari 2019
in een woning gelegen aan de [adres delict 1] te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
geld of goederen van zijn gading aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 3] ,
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door
middel van braak, met een breekvoorwerp
(het slot van) de tuindeur heeft verbroken en de ruit van de
achterdeur heeft ingeslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
2.
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan inbraak in een woning, waarbij hij een geldbedrag heeft weggenomen en één van de aangevers heeft geslagen toen deze hem kort na de inbraak staande hield. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd in te breken in een andere woning. Bij deze feiten heeft de verdachte steeds een ruit vernield om zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en heeft hij daarnaast het slot van een tuindeur opengebroken. Door aldus te handelen heeft de verdachte de betrokkenen veel schade en overlast bezorgd. De verdachte heeft zich hier geen rekenschap van gegeven en heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen.
De rechtbank heeft gelet op het omvangrijke uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat hem in 2016 een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is opgelegd. Het ISD-traject en de eerdere veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. Hiermee wordt in het nadeel van de verdachte rekening gehouden.
Reclassering Nederland heeft na voorgeleiding van de verdachte bij de rechter-commissaris een rapport opgemaakt, gedateerd 11 maart 2019, en concludeert daarin dat - gelet op het ontbreken van motivatie bij de verdachte om mee te werken aan begeleiding of toezicht - geen meerwaarde wordt gezien in nader onderzoek of het opstellen van een plan van aanpak om het recidiverisico te beperken. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die, verdachtes omvangrijke strafblad in aanmerking genomen, in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Gelet op de conclusies van de reclassering zal zij een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 2 thans bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 497,92 aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gevorderde schadebedrag.
Standpunt van de verdediging
Het eigen risico ad € 50,- is een begrijpelijke schadepost en kan worden toegekend. De gevorderde schade als gevolg van opgenomen vrije dagen/uren is daarentegen niet begrijpelijk, in die zin dat de hoeveelheid uren naar redelijkheid gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering, ook ten aanzien van de schadepost ‘opgenomen vrije dagen/uren’, genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 februari 2019.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 497,92, vermeerderd met de wettelijke rente en (eventuele) kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 497,92(
zegge: vierhonderdzevenennegentig euro en tweeënnegentig eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 497,92 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro en tweeënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 497,92 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
negen (9) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2019.
De griffier is niet in staat om het vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat
1
hij
op of omstreeks 8 maart 2019
te Hardinxveld-Giessendam, in een woning gelegen aan de [adres delict 2]
,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen
geld en/of een rijbewijs (op naam van [naam slachtoffer 2] ), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk
te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door een slaande beweging te maken in de richting van
en/of met een tot vuist gebalde hand te slaan/stompen op de hand,
althans op het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 1] meermalen,
althans eenmaal te duwen;
2
hij
op of omstreeks 4 februari 2019
in een woning (gelegen aan de [adres delict 1] ) te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
geld of goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 3] ,
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door
middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een breekvoorwerp
(het slot van) de tuindeur heeft verbroken en/of de ruit van de
achterdeur heeft ingeslagen/verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.