ECLI:NL:RBROT:2019:5144

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
ROT 18/3749
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Bedee
  • M.G.L. de Vette
  • I.S. Vreken-Westra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van een loongerelateerde WIA-uitkering naar een WIA-vervolguitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2019 uitspraak gedaan over de omzetting van een loongerelateerde WIA-uitkering naar een WIA-vervolguitkering. Eiseres, werkzaam als juridisch medewerker bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had zich op 14 november 2011 ziek gemeld. Haar loongerelateerde WGA-uitkering was toegekend tot 9 januari 2018, met een arbeidsongeschiktheid van 53%. Verweerder heeft op 26 januari 2018 besloten om de uitkering om te zetten naar een WIA-vervolguitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 45-55% en een uitkeringspercentage van 35% van het minimumloon. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herbeoordeling van haar situatie. Op 27 juni 2018 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55,78% met een uitkeringspercentage van 50,75%. Echter, in de daaropvolgende besluiten zijn wijzigingen aangebracht, waaronder een verlaging van het uitkeringspercentage naar 42%.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij verweerder niet verschenen was. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat er geen actueel medisch oordeel aan het primaire besluit ten grondslag lag. De rechtbank oordeelde dat de heroverweging in bezwaar voldoende was en dat eiseres niet benadeeld was door de procedure. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en dat het beroep ongegrond is. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen onrechtmatig besluit was genomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/3749

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2019 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats eiseres] , eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde uitkering werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA), op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 10 januari 2018 omgezet in een WIA-vervolguitkering, de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45-55% met een uitkeringspercentage van 35% van het minimumloon.
Bij besluit van 27 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 55,78% met een uitkeringspercentage van 50,75% en aan eiseres een proceskostenvergoeding van
€ 1.002,- toegekend.
Bij besluit van 27 juni 2018 (gewijzigd besluit I) heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd door de proceskostenvergoeding vast te stellen op € 501,-.
Bij besluit van 28 juni 2018 (gewijzigd besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd door het uitkeringspercentage vast te stellen op 42%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [naam zoon] , haar zoon. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiseres was werkzaam als juridisch medewerker bezwaar en beroep bij verweerder. Zij heeft zich op 14 november 2011 ziek gemeld. Met ingang van 10 november 2014 is haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend tot en met 9 januari 2018 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53%.
1.2.
Op 6 februari 2018 heeft verweerders verzekeringsarts eiseres onderzocht en haar beperkingen en mogelijkheden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Op basis van deze FML en de verdiencapaciteit volgens aan eiseres te duiden functies heeft de arbeidsdeskundige het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres berekend op 55,78%.
2. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige. Verweerder heeft deze rapportages aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
3. Eiseres heeft zich met diverse beroepsgronden tegen het bestreden besluit gekeerd.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond dat verweerder nog steeds niet heeft beslist op de melding van eiseres in 2016 dat sprake is van een toename van de klachten, slaagt niet. In dit beroep ligt ter beoordeling uitsluitend het bestreden besluit voor, zodat enig onderzoek naar de gang van zaken rond de gestelde melding in 2016 buiten de omvang van het geding valt. Overigens is in de rapportage van de verzekeringsarts van 15 februari 2018 vermeld: “Belanghebbende meldde medio 2016 toegenomen klachten. Cliënt zou in België medisch onderzocht worden maar dit gebeurde niet meer nadat zij haar verzoek om herbeoordeling in trok.”
4.2.
De beroepsgrond dat het primaire besluit niet is ondertekend en niet juist is verzonden, kan eiseres niet baten. Zo de ondertekening en verzending al niet juist zouden zijn, moet worden vastgesteld dat eiseres daardoor niet is benadeeld nu zij na kennisneming van het primaire besluit daartegen tijdig bezwaar heeft gemaakt en op grond daarvan een heroverweging van het primaire besluit heeft plaatsgevonden. Het resultaat van die heroverweging is het bestreden besluit dat thans ter beoordeling door de rechtbank voorligt.
4.3.
De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte niet een uitlooptermijn van twee maanden in acht heeft genomen en de besluitvorming zelfs terugwerkende kracht heeft, kan niet slagen. Uit artikel 60, eerste lid 1, aanhef en onder a, van de Wet WIA, volgt dat de omzetting naar een WGA-vervolguitkering plaatsvindt na het verstrijken van de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering. Voor de door eiseres bepleite uitlooptermijn biedt de Wet WIA in een geval als dit geen grondslag.
4.4.
Eiseres voert aan dat aan het primaire besluit geen actueel medisch oordeel ten grondslag ligt. Deze stelling is juist omdat eerst na het primaire besluit een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Uit de gedingstukken is duidelijk geworden dat verweerder om deze reden het bezwaar van eiseres gegrond heeft verklaard en haar een proceskostenvergoeding heeft toegekend. Aldus heeft in bezwaar herstel van het gebrek plaatsgevonden. Er is daarom geen reden het beroep gegrond te verklaren. Ten aanzien van de beroepsgrond dat in het bestreden besluit niet is gemotiveerd waarom het bezwaar gegrond is verklaard, geldt dat het bestreden besluit in dit opzicht tekort schiet, maar dat uit de gedingstukken genoegzaam blijkt om welke reden verweerder het bezwaar gegrond heeft geacht. Eiseres is hierdoor niet benadeeld zodat er ook op dit punt geen reden is voor gegrondverklaring van het beroep.
4.5.
De beroepsgrond dat de arbeidskundige het arbeidsongeschiktheidspercentage had berekend op 55 - 65%, terwijl in het primaire besluit een percentage van 45 - 55% is vermeld, kan niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. Hoewel eiseres gelijk heeft dat de percentages ten onrechte niet overeenstemmen heeft ook hier in bezwaar, overeenkomstig de bedoeling van de heroverweging in bezwaar, herstel van het gebrek plaatsgevonden.
4.6.
De beroepsgrond dat verweerder de gewijzigde besluiten I en II niet had mogen nemen, slaagt niet. Met deze besluiten zijn twee slordigheden in het bestreden besluit op dezelfde dag en de dag erna hersteld. Deze besluiten kunnen daarmee, samen met het bestreden besluit, als één besluit op bezwaar worden aangemerkt. Van een zogenoemde gesplitste besluitvorming is geen sprake.
4.7.
De beroepsgrond dat verweerder de ‘primaire stukken’ niet naar de verzekeringsarts bezwaar en beroep had mogen zenden, slaagt niet. Gelet op de noodzakelijke heroverweging in bezwaar was verweerder daartoe wel bevoegd.
4.8.
De beroepsgrond dat ten onrechte niet is onderkend dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, slaagt niet. Het onderzoek van verweerder heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op het spreekuur psychisch en lichamelijk onderzocht, heeft rekening gehouden met alle door eiseres bij de anamnese naar voren gebrachte klachten, en heeft kennisgenomen van door haar meegenomen informatie, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beoordeling door de verzekeringsarts heeft heroverwogen.
Voor zover eiseres stelt dat geen aandacht is besteed aan (de gevolgen van) de gestelde aanranding in 2010 op een kantoor van het Uwv, kan dit niet tot een andere beoordeling leiden. Tot de stukken behoort de rapportage van 10 december 2015 van [naam] , zenuwarts en psychiater ( [naam] ), waarin de aanranding is vermeld en in de beschouwing is betrokken. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben van de rapportage van [naam] kennis genomen en daarmee rekening gehouden bij hun beoordeling van de functionele mogelijkheden van eiseres.
In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht is geen grond gelegen om verweerders beoordeling van haar functionele mogelijkheden onjuist te achten. Eiseres heeft in beroep geen (medische) informatie overgelegd waaruit kan volgen dat twijfel hieraan gerechtvaardigd is.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts afdoende gemotiveerd dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt is, aangezien zich geen van de daartoe vereiste in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten vermelde uitzonderingssituaties voordoet.
5. De beroepsgrond dat de geduide functies niet geschikt zijn, in het bijzonder omdat niet zou blijken dat er toiletten in de buurt zijn, slaagt niet. Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden moeten de geduide functies geacht worden geschikt te zijn voor eiseres. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de functies, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voldoende toegelicht. In het bijzonder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat bij alle functies een toilet in de nabijheid (op 50 tot 100 meter) aanwezig is en het bij elke functie mogelijk is om het werk te onderbreken voor een toiletbezoek.
6. Bovenstaande overwegingen leiden tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
7. Nu van een onrechtmatig besluit geen sprake is, is er geen ruimte voor de door eiseres verzochte schadevergoeding.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en
mr. I.S. Vreken-Westra, leden, in aanwezigheid van mr. drs. C.M. Steemers, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.