ECLI:NL:RBROT:2019:5146

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
C/10/564117 / JE RK 18-3862 en C/10/566620 / JE RK 19-281 en C/10/574388 / JE RK 19-1572
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en wijziging omgangsregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, alsook tot wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en het kind. De kinderrechter had eerder op 28 januari 2019 de ondertoezichtstelling verlengd, maar de GI (gecertificeerde instelling) verzocht om een verdere verlenging en wijziging van de omgangsregeling. De moeder van het kind verzocht om afwijzing van deze verzoeken, stellende dat de omgang niet in het belang van het kind is en dat zij zelf hulp heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedingsomgeving van het kind, maar dat de GI onvoldoende heeft aangetoond dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn en heeft het verzoek van de GI tot verlenging afgewezen. Tevens is het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren toegewezen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de GI tot uitbreiding van de omgangsregeling afgewezen, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de wijziging in het gezag en de effecten van de omgang niet adequaat zijn onderzocht. De beslissing is openbaar uitgesproken en hoger beroep is mogelijk binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens:
C/10/564117 / JE RK 18-3862
C/10/566620 / JE RK 19-281
C/10/574388 / JE RK 19-1572
datum uitspraak: 28 juni 2019

beschikking

in de zaken van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
en

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat mr. K. Hoesenie, advocaat te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2016 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De rechtbank merkt als informant aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 28 januari 2019 en de daarin genoemde stukken,
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 17 mei 2019, ingediend door mr. K. Hoesenie, ingekomen bij de griffie op 20 mei 2019,
- de briefrapportage met bijlagen van de GI van 11 juni 2019, ingekomen bij de griffie op
13 juni 2019,
- de brief met bijlagen van mr. K. Hoesenie van 12 juni 2019, ingekomen bij de
griffie op 12 juni 2019,
- de door de GI overgelegde raadsrapportage van 4 januari 2017, ingekomen bij de griffie op
13 juni 2019.
Op 14 juni 2019 heeft de rechtbank de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. K. Hoesenie, voornoemd,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 1] .
Aangezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Arabisch (Marokkaanse) taal, is hij ter zitting bijgestaan door dhr. [naam tolk] , tolk in de Arabisch (Marokkaanse) taal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

De feiten

Bij beschikking van 10 januari 2018 is geoordeeld dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn: “de man heeft éénmaal per zes weken onder begeleiding van de GI contact met de minderjarige waarbij het aan de GI is om de duur van de contacten te bepalen en te bezien of de contacten op termijn kunnen worden uitgebreid”.
Bij beschikking van 19 december 2018 heeft het Gerechtshof Den Haag het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] beëindigd en de moeder met het eenhoofdig gezag belast.
[voornaam minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 28 januari 2019 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengd tot
2 juli 2019 en is de zaak voor het overige verzochte aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De GI heeft de moeder op 8 mei 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] . Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“Moeder is verplicht om de bezoekregeling tussen [voornaam minderjarige] en vader na te komen. Op 3 juni 2019 staat er weer een bezoek gepland tussen [voornaam minderjarige] en vader. JBRR verwacht dat moeder dit bezoek nakomt. Ook dient er een nieuw bezoek ingepland te worden om het bezoek van 23 april in te halen.”

De (aangehouden) verzoeken

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, te weten tot 2 februari 2020.
Tevens heeft de GI wijziging van de omgangsregeling van de vader met [voornaam minderjarige] verzocht op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in die zin dat [voornaam minderjarige] en de vader één keer per drie weken voor de duur van 45 minuten omgang met elkaar hebben. De bezoeken zullen op het kantoor van de GI plaatsvinden en bij mooi weer kan een locatie buiten gezocht worden. De aanwezigheid van de moeder bij de bezoeken zal de komende periode afgebouwd worden.
De moeder heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI van 8 mei 2019 geheel vervallen te verklaren.

De standpunten

De GI heeft haar verzoeken ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn zorgen over de opvoedingsomgeving van [voornaam minderjarige] . Zij heeft van het kinderdagverblijf [naam kinderdagverblijf] de informatie gekregen dat [voornaam minderjarige] opvallend gedrag vertoont. Hij slaat andere kinderen, is moeilijk te corrigeren en heeft veel structuur nodig. Daarnaast heeft [voornaam minderjarige] overgewicht en is er sprake van een moeizame relatie tussen de ouders. Het is noodzakelijk dat de GI de regie voert over de hulpverlening voor [voornaam minderjarige] . De moeder heeft zelf hulp ingeschakeld van Avant Sanare, maar voor de GI is onduidelijk wat deze hulpverlening inhoudt. Daarnaast heeft de moeder de bezoekregeling tussen de vader en [voornaam minderjarige] stopgezet en dat is niet in het belang van [voornaam minderjarige] . De GI heeft daarom een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven.
Desgevraagd heeft de GI aangegeven dat een ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is als er geen omgangsregeling meer is tussen [voornaam minderjarige] en de vader.
De moeder heeft verzocht om afwijzing van de verzoeken van de GI. De moeder is van mening dat een ondertoezichtstelling overbodig is, nu zij in overleg met het wijkteam hulp van Avant Sanare heeft gezocht en goed contact heeft met het kinderdagverblijf. De GI is alleen betrokken voor de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de vader, maar de moeder is gelet op de voorgeschiedenis van mening dat omgang niet in het belang van [voornaam minderjarige] is. De moeder heeft geen vertrouwen meer in de jeugdbeschermer, omdat zij steken laat vallen en tegen het belang van [voornaam minderjarige] in ten koste van alles toewerkt naar uitbreiding van het contact met de vader. Indien de ondertoezichtstelling wordt verlengd, zal de moeder verzoeken om een andere jeugdbeschermer.
De vader heeft naar voren gebracht dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te verlengen. De vader heeft recht op omgang met [voornaam minderjarige] , maar zonder betrokkenheid van de GI komt de omgang niet tot stand omdat de moeder dat weigert. De vader herkent zich niet in het beeld dat wordt geschetst door zijn ex-partners over bedreigingen en gebruik van geweld. De vader betwist alles wat de moeder naar voren heeft gebracht.
Desgevraagd heeft de vader aangegeven dat hulpverlening van De Waag is gestopt omdat hij op dat moment geen vaste verblijfplaats had en dat het traject bij Ipsy is gestopt omdat hem niets mankeerde. De vader heeft een geldende verblijfsvergunning.

De beoordeling

Inleiding
De kinderrechter heeft in haar beschikking van 28 januari 2019 de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor vijf maanden verlengd onder aanhouding van de beslissing voor het overige. Ook heeft de kinderrechter de beslissing op het verzoek van de GI om de omgangsregeling tussen de vader en [voornaam minderjarige] uit te breiden aangehouden. De kinderrechter achtte zich niet voldoende voorgelicht om daarover te beslissen. De kinderrechter heeft onder meer het volgende overwogen:
“De angst van de moeder voor de vader kan niet anders dan een grote invloed hebben of in ieder geval krijgen op de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] is primair gebaat bij een hoofdopvoeder die psychisch niet zo zwaar belast wordt door angst voor de vader, dat dat de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] schade toe kan brengen.
Voorts is de situatie gewijzigd ten opzichte van die, ten tijde van het eerdere KSCD onderzoek. De situatie tussen de vader en mw. [naam ex-partner vader] is gekanteld, mogelijk is of wordt de verblijfsvergunning van de vader ingetrokken, en de moeder heeft sinds 19 december 2018 het éénhoofdig gezag over [voornaam minderjarige] .
Verder valt niet uit te sluiten dat de moeder terecht de angst heeft dat de vader op enig moment dreigementen ten uitvoer brengt, en dat dus het contact tussen [voornaam minderjarige] en zijn vader, zeker als dat geïntensiveerd wordt en/of op termijn onbegeleid zou moeten gaan plaatsvinden, veiligheidsrisico’s voor de moeder en/of [voornaam minderjarige] inhoudt. Het is opmerkelijk dat de andere moeder van een kind van de vader, mw. [naam ex-partner vader] , gelet op de aangiftes die in het geding zijn gebracht, eveneens blijk heeft gegeven van grote angst voor de vader.”
De kinderrechter achtte het van belang dat een nieuw KSCD-onderzoek wordt uitgevoerd naar wat het effect op [voornaam minderjarige] is en zal zijn, als de omgang in stand wordt gehouden c.q. wordt geïntensiveerd c.q. op termijn buiten aanwezigheid van de moeder zou gaan plaatsvinden. Voorts achtte de kinderrechter het van belang dat de GI alsnog een inschatting maakt van de gegrondheid van door de moeder gestelde veiligheidsrisico’s.
De kinderrechter heeft de GI verzocht voor de zitting van 14 juni 2019 het oorspronkelijke raadsrapport, het KSCD-rapport van augustus 2017 en het nieuwe KSCD-onderzoek toe te sturen en nader te rapporteren.
De GI heeft het raadsrapport van 4 januari 2017 en de KSCD-deelrapporten over de vader en de moeder van juli 2017 in het geding gebracht. Een nieuw KSCD-onderzoek is niet verricht. De GI heeft in haar briefrapportage van 11 juni 2019 haar standpunt aangaande de veiligheidsrisico’s van omgang tussen de vader en [voornaam minderjarige] te kennen gegeven. Kort gezegd komt dat erop neer dat zij van mening is dat het stopzetten van bezoekregeling niet in het belang van [voornaam minderjarige] is. Ook heeft de GI aangegeven dat de houding van moeder het voor de GI niet mogelijk maakt regie te voeren over de hulpverlening, terwijl de GI dat wel noodzakelijk acht.
Vooreerst dient te worden opgemerkt dat het beginsel van hoor en wederhoor, zoals onder meer vastgelegd in artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), vereist dat de rechter en alle partijen over dezelfde stukken beschikken. De wijze waarop het KSCD in deze zaak in 2017 heeft gerapporteerd – namelijk door het uitbrengen van afzonderlijke rapportages waarbij de ouders inzage van het persoonlijkheidsonderzoek (verder: PO) van de andere ouder is onthouden – staat op gespannen voet met dat beginsel van hoor en wederhoor. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop de GI deze rapporten van het KSCD bij de briefrapportage van 11 juni 2019 aan de rechtbank heeft gestuurd.
Niettemin hebben de ouders ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat beide deelrapportages aan de beslissing van de rechtbank mede ten grondslag worden gelegd.
Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling
Blijkens hetgeen de GI ter zitting naar voren heeft gebracht, is het doel van de ondertoezichtstelling voornamelijk het toezien op de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de vader. Deze omgang acht de GI in het belang van [voornaam minderjarige] . De GI verwacht dat de omgang niet langer tot stand zal komen als er geen jeugdbeschermer is die de moeder hierbij begeleidt. Op dit moment heeft de moeder de bezoekregeling tussen de vader en [voornaam minderjarige] zelfs stopgezet.
De rechtbank overweegt dat het ontbreken van contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] op zichzelf ontoereikend is om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Het ontbreken van contact moet, om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen, zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging oplevert voor de zedelijke of geestelijke belangen van het kind. Verder moeten andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of zullen zij, naar te voorzien is, falen. De GI heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er bij het ontbreken van contact met de vader in het geval van [voornaam minderjarige] sprake is van een dusdanige ontwikkelingsbedreiging, dat een ondertoezichtstelling in dit verband gerechtvaardigd is. De rechtbank vraagt zich (in navolging van de kinderrechter) eerder het omgekeerde af, namelijk of contact tussen [voornaam minderjarige] en de vader een bedreiging vormt of kan gaan vormen voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] , omdat vast staat dat in het verleden sprake is geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. De vader heeft geen inzicht getoond in de gevolgen van die gebeurtenissen. De moeder daarentegen ervaart hierdoor zeer sterke angstgevoelens jegens de vader. Het is zeer waarschijnlijk dat deze gevoelens, de daarmee gepaard gaande spanningen bij de moeder en haar daaruit voortvloeiende gedrag in negatieve zin bepalend en daardoor belastend kunnen zijn voor [voornaam minderjarige] .
In een eerder stadium was ook los van de omgangsproblematiek sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige] . Hij liet op het kinderdagverblijf gedragsproblemen zien. Inmiddels gaat hij naar een kinderdagverblijf dat extra zorg biedt. De GI noemt het een medisch kinderdagverblijf. De moeder noemt het kinderopvang-plus. Niet duidelijk is geworden in hoeverre die problemen nog actueel zijn. De informatie die de GI in haar briefrapport van 11 juni 2019 heeft opgenomen, is verouderd en de moeder heeft betwist dat [voornaam minderjarige] die gedragsproblemen nog steeds laat zien. Maar ook als moet worden aangenomen dat nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, ernstig van aard, is de rechtbank van oordeel dat de GI onvoldoende concreet heeft gemaakt dat de moeder de hulpverlening die nodig is, niet accepteert. De moeder stelt dat zij juist zelf hulpverlening heeft geregeld, in samenspraak met het wijkteam, wat door de GI niet of niet voldoende is weerlegd. Ook de noodzaak tot het voeren van regie over de hulpverlening is niet gebleken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling niet langer wordt voldaan. De rechtbank zal het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] daarom afwijzen.
Het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing
Het verzoek van de moeder van 17 mei 2019 om de schriftelijke aanwijzing van 8 mei 2019 vervallen te verklaren wijst de rechtbank toe. De GI heeft voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing onvoldoende rekening gehouden met de wijziging in het gezag per 19 december 2018 en – ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe in de beschikking van 28 januari 2019 – onvoldoende onderzoek gedaan naar de effecten van het contact tussen [voornaam minderjarige] en de vader. Bovendien houdt de rechtbank rekening met het einde van de ondertoezichtstelling vanaf 2 juli 2019.
Het verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling
Ook voor (de handhaving van) dit verzoek geldt dat de GI onvoldoende rekening heeft gehouden met de wijziging in het gezag en onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de effecten van het intensiveren van het contact tussen [voornaam minderjarige] en de vader. Hoewel geen nieuw onderzoek is gedaan door het KSCD, acht de rechtbank op basis van de wel beschikbare informatie, waaronder het raadsrapport dat destijds aan de ondertoezichtstelling ten grondslag heeft gelegen en de deelrapporten van het KSCD van het onderzoek uit 2017, het niet in het belang van [voornaam minderjarige] dat de omgang wordt uitgebreid. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat zowel de Raad voor de Kinderbescherming als de GI het van belang hebben geacht dat de vader behandeling zou ondergaan voor zijn agressieproblematiek. De GI heeft dit destijds als voorwaarde gesteld om de omgang te kunnen opstarten. Vast staat dat deze behandeling niet van de grond is gekomen.
Het verzoek van de GI zal ook daarom worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart genoemde schriftelijke aanwijzing van 8 mei 2019 vervallen,
wijst de verzoeken van de GI af, voor zover daarop niet eerder is beslist.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. K.J. van den Herik en A. Verweij, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. D.R. van Staveren als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.