ECLI:NL:RBROT:2019:5162

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
C/10/547811 / HA ZA 18-358
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een schip voor schade aan een brug na aanvaring door een defecte morsekabel

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een renvooiprocedure waarbij de aansprakelijkheid van het schip, de [naam vrachtschip], wordt betwist na een aanvaring met de Oostersluisbrug op 12 juli 2016. De eiseressen, SANDRA NAUTICA HAJÓZÁSI KORTÁTOLT en NADLER KFT., hebben de Staat der Nederlanden, Rijkswaterstaat, aangeklaagd voor de schade die is ontstaan door deze aanvaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvaring het gevolg was van het breken van de morsekabel, wat leidde tot het niet kunnen omkeren van de voortstuwing van het schip. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de vraag of de schade was veroorzaakt door schuld van het schip, zoals bedoeld in artikel 8:1004 BW. De rechtbank concludeert dat de schade niet te wijten is aan schuld van het schip, omdat het breken van de morsekabel niet voorzienbaar was en er geen sprake was van onjuist gebruik of montage. De rechtbank heeft de vordering van Nautica c.s. afgewezen en hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 26 juni 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/547811 / HA ZA 18-358
Vonnis van 26 juni 2019
in de zaak van
1. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
SANDRA NAUTICA HAJÓZÁSI KORTÁTOLT,
gevestigd te Komlóska , Hongarije,
2. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
NADLER KFT.,
gevestigd te Mátészalka , Hongarije,
eiseressen,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN, RIJKSWATERSTAAT (MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT),
gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder,
advocaat mr. H.J.S.M. Langbroek te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Nautica , Nadler en de Staat genoemd worden. Waar eiseressen gezamenlijk worden bedoeld, worden zij aangeduid met Nautica c.s.

1.De procedure

1.1.
Deze zaak betreft een renvooiprocedure. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de beperkingsprocedure met nummer C/10/506254/HA RK 16-621 (hierna: de beperkingszaak) van 22 maart 2018 blijkt onder andere het volgende:

3. (…)
Daarop stelt de rechter-commissaris de omvang van de vordering van Rijkswaterstaat ter zake van schadeopvolging en verkeersmaatregelen en reparatiekosten, vast op in totaal
€ 1.093.442,54 en de vordering ter zake van rente en kosten van juridische bijstand als p.m. posten.
4. Zoals bepaald op de verificatievergadering 23 januari 2018 verwijst de rechter-commissaris partijen naar de rechtbankprocedure en wel naar de rol van4 april 2018ter beslechting van het geschilpunt of aan verzoeksters beroep toekomt op de tenzij-bepaling in artikel 8:1004 lid 1, tweede zin BW, dan wel op artikel 8:1004 lid 2 BW; in renvooi zullen verzoeksters als eiseressen optreden en de Staat/Rijkswaterstaat als verweerder.”
1.2.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van:
  • de conclusie van eis tot verificatie, met 12 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 5 producties;
  • de oproepingsbrieven van deze rechtbank van 17 oktober 2018;
  • de zittingsagenda van 21 december 2018;
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 januari 2019;
  • de comparitieaantekeningen van mr. Langbroek;
  • de brief van mr. Van Zuethem van 11 februari 2019, houdende een reactie op het proces-
verbaal.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Nadler is eigenaresse van het motorvrachtschip de [naam vrachtschip] .
De [naam vrachtschip] staat ingeschreven in het scheepsregister te Boedapest.
2.2.
Nautica is de bevrachter van de [naam vrachtschip] .
2.3.
Op 12 juli 2016 is de [naam vrachtschip] in aanvaring gekomen met de Oostersluisbrug.
2.4.
De aanvaring was een gevolg van het breken van de morsekabel, waardoor het niet meer mogelijk was om de motor in zijn achteruit of uit zijn werk te zetten.
2.5.
Nautica c.s. is door de Staat aansprakelijk gesteld voor de ontstane schade aan de brug.
2.6.
Nautica heeft bij verzoekschrift van 14 juli 2016 verzocht om beperking van haar aansprakelijkheid op de voet van artikel 642a Rv juncto 8:1062 BW.
Bij akte aanvulling eis van 24 augustus 2016 heeft Nadler verzocht om als medeverzoekster te worden aangemerkt in de beperkingsprocedure.
2.7.
Bij beschikking van 5 september 2016 is het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van Nautica c.s. is beperkt, bepaald op SDR 315.799.
Op 13 september 2016 heeft de rechtbank verklaard dat aan het bevel tot fondsstelling is voldaan.
2.8.
De Staat heeft zijn vordering ter verificatie ingediend.
2.9.
Tijdens de op 10 april 2017 gehouden verificatievergadering is bepaald dat partijen een deskundige zouden benoemen om de oorzaak van het breken van de morsekabel vast te laten stellen.
2.10.
De aangewezen deskundige, de heer ir. [naam deskundige] van Element Materials Technology heeft op 26 juli 2017 een rapport opgesteld.
2.11.
In de rapportage is onder meer het volgende opgenomen:
Resultaten en discussie.
(…)
De binnenkabel was aan één zijde nabij het einde van de kabel gebroken. De mantelkabel toonde aan deze zijde tevens een knik van ̴ 30 ֠ op de positie van de overgang van de kunststof kabelmantel naar de rvs kabelhuls. Aan de andere zijde van de kabelmantel was de knik op deze positie met ̴ 10 ֠ aanzienlijk kleiner (figuur 2). Op de positie met de grootste knik was de blauwe kunststof buitenlaag van de kabelmantel opengescheurd, waardoor de metalen wapeningsdraden van de mantel zichtbaar waren. Aan de zijde van de mantel tegenover de positie van deze scheur was een deels afgeschaafde lip zichtbaar, waar de kabelmantel meest waarschijnlijk de rand van het rvs eindstuk van de mantel heeft geraakt (figuur 3).
(…)
In dit geval is de vermoeiing opgetreden op of nabij een positie waar de kabelmantel een knik vertoonde van ̴ 30 ֠ aan de ingang van de rvs kabelhuls. Hoewel de kabel in het algemeen soepel door de mantel schoof, bleek dit op de positie van de knik aanzienlijk meer weerstand te geven. De uitgevoerde buigproeven aan de mantel toonden aan dat om de opgetreden scheur aan de buitenmantel op te laten treden, deze tot een hoek van 80-90 gebogen moest worden. De resterende knik na terugveren bedroeg dan (bij buigen van de mantel zonder binnenkabel) ̴ 40 ֠ . Dit toont aan dat de morsekabel als gevolg van gebruik en/of wijze van montage, lokaal aanzienlijk verbogen is geraakt. Als gevolg van de hierdoor ontstane knik in de buitenmantel nabij de starre draaddoorvoer, is ter plaatse de binnenkabel elastisch gebogen geweest. Als gevolg van trillingen in de kabel, met een bijdrage van wisselende belasting door normaal gebruik (waarbij de binnenkabel als gevolg van de knik in de buitenkabel meer weerstand ondervond), zijn er lokaal wisselende belastingen in de binnenkabel opgetreden die uiteindelijk ter plaatse tot vermoeiingsscheurgroei hebben geleid.”
(…)
5 Conclusies
De morsekabel is gebroken als gevolg van een mechanisme van vermoeiing.
De oorzaak van de vermoeiingsbreuk is meest waarschijnlijk een significante knik in de mantelkabel, opgetreden nabij één van de starre kabeleinden, als gevolg van onjuist gebruik en/of onjuiste montage.
Afgezien van de positie van de knik in de buitenkabel en de breuk van de binnenkabel was de morsekabel verder in relatief goede conditie. Over de gehele lengte van de binnenkabel is wel opgesloten condens geconstateerd. Dit hield evenwel geen verband met de opgetreden kabelbreuk.”
2.12.
Bij e-mailbericht van 23 oktober 2017 heeft Ir. [naam deskundige] aan mr. Van Zuethem onder meer het volgende bericht:
“(…)
Middels deze brief stuur ik u de antwoorden op de door u op 10 oktober per email gestelde vragen naar aanleiding van Element rapport ERO023812 inzake een onderzoek naar het falen van de koppelingskabel van het schip [naam vrachtschip] . Onderstaand zijn de door u gestelde vragen (genummerd 1 en 2, cursief gedrukt) met daaronder de door Element gegeven antwoorden
1.
Als de bemanning van de “ [naam vrachtschip] ” de keerkoppeling altijd heeft bediend via de hendel in de stuurhut, waarbij voorafgaande aan het breken geen storingen werden geconstateerd, kan er dan sprake zijn van onjuist gebruik ?
Nee, bij een juiste constructie van het kabelsysteem en de daaraan gerelateerde bediening kan er geen sprake zijn van onjuist gebruik dat tot falen van de koppelingskabel zou leiden. Over het ontwerp en de uitvoering van de koppelingskabel en bediening zijn ons geen gegevens bekend.
2.
De technische aspecten van het ongeval op 12 juli 2016 zijn vast gehouden in het proces-verbaal van bevindingen van de politie. Deelt u het standpunt van de technische dienst van de waterpolitie onder 5.2 dat bij het begin van de manoeuvre om af te meren voor de schipper niet voorzienbaar was dat de koppelingskabel zou afbreken ?
Ja. Circa twee maanden voorafgaand aan de aanvaring is er nog een keuring door een deskundige uitgevoerd waarbij geen mankementen aan de morsekabel of andere hiervoor van belang zijnde systemen zijn geconstateerd. De schipper mocht er daarom van uitgaan dat wanneer in de tussentijd geen incidenten zijn voorgevallen of problemen waren geconstateerd de koppelingskabel normaal zou functioneren en dus niet zou afbreken.
(…)”.

3.Het geschil

3.1.
Nautica c.s. vordert samengevat - dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis voor recht verklaart dat Nautica c.s. niet aansprakelijk is voor de ten gevolge van de aanvaring geleden schade, aangezien de schade niet te wijten is aan schuld van het schip in de zin van artikel 8:1004 lid 1 BW en dat de ten gevolge van de aanvaring geleden schade gedragen dient te worden door degenen die haar hebben geleden, aangezien de aanvaring dient te worden toegeschreven aan zowel toeval als overmacht in de zin van artikel 8:1004 lid 2 BW, met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
Nautica c.s. legt aan haar vordering, verkort en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
3.2.
De schade is niet veroorzaakt door de schuld van het schip als bedoeld in artikel 8:1004 lid 1 BW.
Er is geen sprake van schuld van het schip in de zin van ‘
de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen’
zoals bedoeld in het arrest Casuele/ De Toekomst (HR 30 november 2001).
3.3.
Toepassing van de hier toepasbare ‘Kelderluik-criteria’ leidt eveneens tot de conclusie dat Nautica c.s. niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat er geen sprake is van schuld:
- het breken van de morsekabel viel absoluut niet te verwachten en de waarschijnlijkheid
dat dit zou gebeuren was uiterst klein. Een morsekabel is erop gemaakt om langdurig mee te gaan, is sluitvast en er waren nooit eerder problemen geweest met de morsekabel. De morsekabel voldeed aan de daaraan gestelde veiligheidseisen en was twee maanden voor het voorval nog gekeurd door een deskundige. Het breken van de morsekabel viel daarom niet te voorzien;
- de kans dat daaruit ernstige ongevallen zouden ontstaan was uiterst klein. De morsekabel
is echter op een uiterst ongunstig moment gebroken, vlak voor een dichte brug;
  • het gebrek was niet kenbaar. Gebleken is dat de binnenkabel van de morsekabel aan één zijde nabij het einde van de kabel gebroken is en dat de gedemonteerde mantelkabel aan deze zijde tevens een lichte buiging van 30 graden toonde. In gemonteerde toestand was de lichte buiging of knik niet waarneembaar;
  • Nautica c.s. heeft de veiligheidsmaatregelen die mogelijk waren en in redelijkheid te vergen zijn, genomen (controle door de bemanning, optische controle van de kabel en kabelbuis, uitvoeren van controles door deskundige bij de scheepskeuring). Het volledig demonteren van de kabel en onderwerpen aan microscopisch onderzoek kan niet van eigenaar en bemanning worden gevergd.
3.4.
Er is sprake van overmacht, omdat zowel de eigenaar als de bemanningsleden van het schip geen enkele fout of daad van nalatigheid kan worden toegeschreven. Daarom dient ingevolge artikel 8:1004 lid 2 BW de schade te worden gedragen door degene die haar heeft geleden.
3.5.
Er is sprake van toeval, nu de aanvaring is veroorzaakt door het plotseling breken van de morsekabel. De bemanning heeft in het geheel niet bijgedragen aan de veroorzaking van het ongeval en het breken van de kabel was niet voorzienbaar. De aanvaring kon niet worden voorkomen. De schade dient daarom voor rekening van de Staat te blijven ingevolge het bepaalde in artikel 8:1004 lid 2 BW.
3.6.
De Staat concludeert dat de rechtbank voor recht verklaart:
- dat Nautica c.s. geen beroep toekomt op de tenzijbepaling in artikel 8:1004 lid 1, tweede zin BW, althans dat zij niet geslaagd zijn in het bewijs dat de schade niet is veroorzaakt door schuld van het schip, alsmede
- dat Nautica c.s. geen beroep toekomt op artikel 8:1004 lid 2 BW, althans dat zij niet geslaagd zijn in het bewijs dat de schade is veroorzaakt door toeval of is toe te schrijven aan overmacht;
althans dat de rechtbank de vorderingen van Nautica c.s. afwijst, met hoofdelijke veroordeling van Nautica c.s. in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het te wijzen vonnis.
3.7.
De Staat voert verweer. Dit verweer zal, voor zover voor de beoordeling van belang, hieronder worden weergegeven.

4.De beoordeling

bevoegdheid

4.1.
Partijen twisten over de vraag of Nautica aansprakelijk is voor de ontstane schade aan de Oostersluisbrug. Nu sprake is van een internationaal geval (eiseressen zijn gevestigd in Hongarije, gedaagde is gevestigd in Nederland en het binnenschip de [naam vrachtschip] voer onder Hongaarse vlag), dient de rechtbank eerst haar bevoegdheid en het toepasselijk recht te onderzoeken.
Deze procedure is een renvooiprocedure voortvloeiende uit een bij deze rechtbank aanhangige procedure tot beperking van aansprakelijkheid. Terecht gaan partijen daarom uit van de bevoegdheid van deze rechtbank.
toepasselijk recht
4.2.
Nautica vordert een verklaring voor recht dat zij - kort gezegd - niet voor de ontstane schade aan de Oostersluisbrug aansprakelijk is. De vorderingen vinden dan ook hun grondslag in buitencontractuele aansprakelijkheid, zodat aan de hand van de Verordening (EG) Nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna Rome II-Vo) het toepasselijke recht wordt bepaald.
Nu de schade in Nederland is ontstaan, is ingevolge artikel 4 Rome II-Vo Nederlands recht toepasselijk. Feiten of omstandigheden die tot een ander toepasselijk recht leiden, zoals bedoeld in artikel 4 lid 3 Rome II-Vo, zijn gesteld noch gebleken.
4.3.
Ingevolge het toepasselijke Nederlandse recht zijn op de schadevaring de artikelen 8:1003 e.v. BW van toepassing.
schuld van het schip?
4.4.
Vaststaat dat de [naam vrachtschip] tegen de brug is aangevaren en dat hierdoor schade is ontstaan aan de brug.
4.5.
Ingevolge artikel 8:1003 BW is op een schadevaring titel 11, afdeling 1 van boek 8 van het BW van toepassing. Op grond van artikel 8:1004 BW bestaat slechts dan een verplichting tot schadevergoeding op grond van genoemde afdeling, indien de schade is veroorzaakt door de schuld van het schip. Ingevolge lid 1 van dit artikel bestaat er geen wettelijk vermoeden van schuld ter zake van de aanvaring, ‘doch het schip, dat in aanraking komt met een andere, zo nodig behoorlijk verlichte, vaste of te bekwamer plaats vastgemaakte zaak, geen schip zijnde, is aansprakelijk voor de schade, tenzij blijkt dat de schade niet is veroorzaakt door schuld van het schip’.
Vaststaat dat de Oostersluisbrug een ‘vaste en te bekwamer plaats vastgemaakte plaats’ als bedoeld in artikel 8:1004 lid 1 BW is, zodat de [naam vrachtschip] in beginsel voor de ontstane schade aansprakelijk is, tenzij blijkt dat de schade niet is veroorzaakt door de schuld van het schip.
4.6.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘schuld van het schip’ dient als uitgangspunt het arrest Casuele/De Toekomst (HR 30 november 2001, NJ 2002, 143). In het arrest Casuele/De Toekomst heeft de Hoge Raad bepaald dat sprake is van ‘schuld van een schip’ indien de schade het gevolg is van (a) een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens de artikelen 6:169 - 6:171 BW, (b) een fout van een persoon of personen die ten behoeve van het schip of van de lading arbeid verricht/verrichten of heeft/hebben verricht, (c) de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen.
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat geen sprake is van een van buitenaf komende oorzaak, nu zij dit eenduidig op de verificatievergadering hebben verklaard. Ook zijn ze het erover eens dat door het breken van de morsekabel (tussen de telegraaf en de keerkoppeling) het schip niet meer de voortstuwing kon omkeren om de aanvaring te voorkomen.
In het overgelegde expertiserapport van Element van 26 juli 2017 is geconcludeerd dat er een knik in de morsekabel is geconstateerd die ontstaan is als gevolg van onjuist gebruik of onjuiste montage en dat deze knik heeft geleid tot zogenaamde ‘vermoeiing’ als gevolg waarvan de morsekabel is gebroken.
Dat dit de oorzaak is geweest van het afbreken van de morsekabel en het niet goed bestuurbaar worden van de [naam vrachtschip] , is door Nautica niet weersproken.
Nu als onbetwist vaststaat dat de morsekabel is afgebroken als gevolg van vermoeiing van de kabel aan boord van het schip en dat het schip hierdoor niet meer in zijn achteruit kon of kon stoppen, staat daarmee vast dat sprake was van een gebrek van het schip als bedoeld in categorie (c) van het arrest Casuele/De Toekomst. Hieruit volgt dat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mocht stellen, zodat in beginsel sprake is van schuld van het schip als bedoeld in artikel 8:1004 lid 1 BW.
4.8.
Op Nautica rust de stelplicht en bewijslast dat de schade niet is veroorzaakt door de schuld van de [naam vrachtschip] .
4.9.
Nautica stelt in dit verband dat het breken van de morsekabel niet voorzienbaar was, dan wel dat sprake was van overmacht of toeval.
Nautica stelt dat haar terzake geen verwijt kan worden gemaakt, omdat de knik in de kabel niet met het blote oog waarneembaar was, het schip gekeurd is volgens de wettelijke voorschriften (de SUK in 2015) en dat in april 2016 nog een extra onderzoek/keuring op last van de verzekeraar is uitgevoerd, waarbij door de expert werd geconstateerd dat de kabel toen goed functioneerde.
Ook bestrijdt zij dat de knik is ontstaan door onjuist gebruik dan wel door een onjuiste wijze van montage, nu er geen werkzaamheden zijn verricht gedurende de periode nadat het schip is aangekocht waardoor dit kan zijn veroorzaakt.
4.10.
De stelling van Nautica dat de bemanning niet heeft bijgedragen aan de veroorzaking van het ongeval en de kabel niet onjuist heeft gebruikt of gemonteerd, ziet op categorie (a) van het arrest Casuele/De Toekomst (‘een fout van een persoon waarvoor de eigenaar aansprakelijk is ingevolge artikelen 6:169-171 BW’). Dit laat onverlet dat het schip niet voldeed aan de eisen die men daar in de gegeven omstandigheden aan mocht stellen (zoals het tijdig kunnen vaart verminderen door achteruit te slaan) waardoor een bijzonder gevaar voor personen en zaken is ontstaan, hetgeen kwalificeert als schuld van het schip onder categorie (c) van het arrest.
4.11.
Voor zover Nautica bedoelt te stellen dat de onbekendheid met het defect in de kabel en het - kort gezegd - niet verwijtbaar gedrag van haar bemanning haar ook ontslaat van aansprakelijkheid onder categorie (c) (gebrek aan het schip), gaat dit beroep niet op. Vaststaat immers dat in het expertiserapport is vastgesteld dat het afbreken door vermoeiing van de kabel zijn oorzaak vindt
in een onjuist gebruikdan wel
een onjuiste montagedaarvan.
Nautica betwist weliswaar dat de knik als gevolg van onjuist gebruik of onjuiste montage is ontstaan, maar zij heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die - indien bewezen - leiden tot de conclusie dat het afbreken van de kabel een andere oorzaak heeft dan onjuist gebruik of onjuiste montage. Het enkele stellen dat ‘de kabel heel normaal is gebruikt en dat de hendel ook heel normaal is gebruikt en zonder weerstand werkte’ en ‘dat geen werkzaamheden zijn verricht in de buurt van de kabel’ is daartoe ontoereikend. Te meer nu deze stellingen niet met verklaringen of stukken zijn onderbouwd.
Ook de stelling dat de kabel in april 2016 nog is gecontroleerd en volgens de expert toen nog goed werkte, leidt niet tot een ander oordeel. Het laat immers onverlet dat Nautica ook over het gebruik van de kabel in de tussenliggende periode van april 2016 tot aan het moment dat de schadevaring plaats vond, niets heeft gesteld en dat zij ook geen stukken of verklaringen heeft overgelegd die betrekking hebben op die periode.
Aan bewijslevering op dit punt komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.12.
Nautica heeft ter comparitie nog bewijs aangeboden van haar stelling dat de morsekabel kort voor de schadevaring normaal functioneerde en dat de transmissie gewoon kon worden bediend. Dat de kabel eerst normaal functioneerde staat echter niet ter discussie en is niet het cruciale punt. Vaststaat dat de kabel in ieder geval op enig moment niet meer naar behoren functioneerde (en brak) waardoor de schadevaring is ontstaan. Dat de kabel voor het breken wel goed functioneerde is dan ook niet terzake doende, zodat de rechtbank aan dit bewijsaanbod eveneens voorbij gaat.
4.13.
Nautica heeft ter onderbouwing van haar stelling dat geen sprake was van onjuist gebruik slechts beroep gedaan op het aanvullend deskundigenbericht.
Dat uit het ‘aanvullend deskundigenbericht van ir. [naam deskundige] ’ volgt dat geen sprake is geweest van een onjuist gebruik van de kabel, zoals Nautica stelt, kan de rechtbank niet onderschrijven en volgt ook niet uit de door ir. [naam deskundige] gegeven antwoorden op de door Nautica summier geformuleerde vragen. Uit het ontkennende antwoord op de vraag

Als de bemanning van de “ [naam vrachtschip] ” de keerkoppeling altijd heeft bediend via de hendel in de stuurhut, waarbij voorafgaande aan het breken geen storingen werden geconstateerd, kan er dan sprake zijn van onjuist gebruik?”,kan niet worden opgemaakt dat geen sprake is geweest van onjuist gebruik. Het gegeven antwoord slaat immers op de geschetste situatie waarin uitgegaan wordt van twee aannames die niet vaststaan, te weten de aanname dat de bemanning de keerkoppeling altijd heeft bediend via de hendel in de stuurhut en de aanname dat er geen storingen zijn geconstateerd voorafgaand aan het breken. Nautica gaat er bovendien aan voorbij dat de deskundige een voorbehoud maakt bij zijn beantwoording, nu hij aangeeft dat dit geldt ‘bij een juiste constructie van het kabelsysteem en de daaraan gerelateerde bediening’ en dat de deskundige aangeeft dat hem niets bekend is over het ontwerp en de uitvoering van de koppelingskabel en bediening.
Ook verliest Nautica uit het oog dat ook
een onjuiste montagegenoemd is als een oorzaak van het ontstaan van de knik (en het breken van de kabel), naast het onjuist gebruik.
overmacht
4.14.
Nautica heeft zich ook beroepen op overmacht.
Voor een geslaagd beroep op overmacht dient Nautica te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen dat haar ten aanzien van het ontstaan van de schade geen enkel verwijt treft.
Hiervan is echter geen sprake. Zoals hiervoor is overwogen staat vast dat de schadevaring het gevolg is geweest van het breken van de morsekabel, hetgeen kwalificeert als een gebrek van het schip, dat onder categorie (c) van het arrest Casuele/De Toekomst schuld van het schip oplevert.
Het breken van de morsekabel betreft dan ook gelet op het hiervoor overwogene een omstandigheid die krachtens de wet en de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van Nautica komt, althans haar kunnen worden toegerekend. Dit geldt te meer nu uit het expertiserapport volgt dat het breken van de morsekabel is ontstaan door onjuist gebruik of een onjuiste montage van de kabel. Het beroep op overmacht faalt dan ook.
Dat de kabelbreuk zonder demontage niet vooraf te voorzien was, zoals Nautica stelt, doet hier niet af aan.
toeval
4.15.
Wat betreft het beroep op toeval geldt dat dit reeds afstuit op het feit dat geen sprake is van een van buitenaf komende (onbepaalde) oorzaak, maar dat zich hier een gebrek van het schip openbaart dat kwalificeert als schuld van het schip, zodat Nautica als eigenaar daarvoor aansprakelijk is. Dat de kabel brak was immers geen toeval, maar het directe gevolg van de in de kabel opgetreden vermoeiing als gevolg van de (door onjuist gebruik) ontstane knik.
4.16.
De slotsom luidt dat niet is komen vast te staan dat de schadevaring is ontstaan buiten de schuld van de [naam vrachtschip] . Nautica is dan ook aansprakelijk voor de schade. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
4.17.
Voor de door de Staat gevraagde verklaring voor recht is geen plaats, omdat zij geen zelfstandige vordering in reconventie heeft ingesteld.
4.18.
Nautica c.s. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van de procedure, nu hiertegen geen zelfstandig verweer is gevoerd. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van de Staat bepaald op nihil aan verschotten en op € 1.086,- (2 punten x € 543,-, tarief II) aan salaris voor de advocaat.
4.19.
De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum van dit vonnis is bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst de vordering af;
veroordeelt Nautica c.s. hoofdelijk in de kosten van de procedure, in die zin dat als de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, tot op heden aan de zijde van de Staat bepaald op € 1.086,- aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 15 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Nautica c.s., indien zij niet binnen de bovengenoemde termijn vrijwillig aan de verplichting tot betaling van de proceskosten heeft voldaan, hoofdelijk in de nakosten van
€ 205,-, te verhogen met een bedrag van € 68,- aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis plaats heeft gevonden,
verklaart dit vonnis, wat de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2019.
1182/1573