ECLI:NL:RBROT:2019:5214

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
ROT 18/4323
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, vertegenwoordigd door mr. A. Mersel. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 15 maart 2018, omdat eiseres niet de gevraagde gegevens had verstrekt. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard bij het bestreden besluit van 25 juli 2018. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft op 3 juli 2019 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven, omdat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens het ontbreken van procesbelang niet goed te begrijpen was. Eiseres had immers nog steeds belang bij de vergoeding van de griffierechtnota 17/8338, die niet was vergoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de gelegenheid had gekregen om deze nota alsnog in te dienen, maar dat dit niet was gebeurd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- moet vergoeden. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 512,-. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de procedure niet nodig was geweest, maar dat de omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg waren om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/4323

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. K.M. van der Boor,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Mersel.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2018 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 25 juli 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 17 december 2017 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van eigen bijdragen rechtsbijstand (twee maal € 143,-) en van griffierecht (twee nota’s van
€ 46 met de kenmerken 17/8337 en 17/8338). Vervolgens heeft e-mailcontact tussen verweerder en de gemachtigde van eiseres plaatsgevonden over de griffierechtnota’s. Bij besluit van 4 januari 2019 heeft verweerder de kosten van de eigen bijdragen en van het griffierecht (nota 17/8337) vergoed. Over het griffierecht met kenmerk 17/8338 is in het besluit vermeld: “ Van zaaknummer SGR 17/8338 heef u geen nota ingediend. De kosten worden daarom niet vergoed. Omdat er voor die nota geen officieel hersteltermijn is geboden, kunt u die nota nog binnen 4 weken indienen. Wij zullen de kosten dan alsnog vergoeden.”
2. Op 16 januari 2018 heeft eiseres opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd voor de onder 1. genoemde kosten. Daarop heeft verweerder eiseres op 13 februari 2018 verzocht om uiterlijk op 20 februari 2018, later verlengd tot 14 maart 2018, gegevens te verstrekken over het doen van boodschappen, de alimentatie-afspraak met de vader van de kinderen en over de omgangsregeling.
Bij het primaire besluit is de aanvraag vervolgens afgewezen, omdat eiseres de gevraagde gegevens niet had verstrekt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar wegens het ontbreken van procesbelang kennelijk niet-ontvankelijk geacht, omdat de eigen bijdragen en de griffierechtnota 17/8337 reeds zijn vergoed en de griffierechtnota 17/8338 niet alsnog is ingediend en, zo begrijpt de rechtbank, daarover ook niets in bezwaar naar voren is gebracht.
In het verweerschrift heeft verweerder voorts naar voren gebracht dat sprake is van een herhaalde aanvraag.
4. Eiseres voert in beroep diverse gronden aan over de bevoegdheid van verweerder om nadere gegevens op te vragen en over de vergoeding van proceskosten in bezwaar. Eiseres stelt voorts dat uit het ambtelijk advies, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, volgt dat verweerder de griffierechtnota 17/8338 alsnog tijdig heeft ontvangen.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Verweerder had de aanvraag van 16 januari 2018 zo moeten begrijpen dat deze slechts betrekking had op vergoeding van de griffierechtnota 17/8338. Gelet op het besluit van 4 januari 2018 had verweerder aan eiseres moeten verzoeken deze nota alsnog te overleggen. Het informatieverzoek van verweerder van 13 februari 2018, die kennelijk was ingegeven door het feit dat bij eerdere aanvragen was verzuimd informatie op te vragen, was gelet op het besluit van 4 januari 2018 een gepasseerd station.
6. Eiseres, die was voorzien van rechtskundige bijstand, had naar aanleiding van het besluit van 4 januari 2018 kunnen en moeten volstaan met het alsnog indienen van griffierechtnota 17/8338, dan wel in overleg met verweerder moeten treden over de vraag of wellicht op andere wijze bewijs kon worden geleverd van de kosten van het griffierecht. Overigens is in de stukken geen enkele grondslag te vinden voor de stelling van eiseres dat verweerder de griffienota 17/8338 alsnog tijdig heeft ontvangen.
7. De niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens het ontbreken van procesbelang is niet goed te begrijpen. De kosten van griffierechtnota 17/8338 waren niet vergoed en eiseres wilde dat kennelijk alsnog bereiken. Daarin is procesbelang gelegen.
Zo verweerder heeft bedoeld dat het besluit van 4 januari 2018 inhoudt dat eiseres de kosten van deze nota vergoed krijgt als zij deze maar tijdig indient, zodat eiseres met het bezwaar feitelijk niet meer kan bereiken, kan dat niet worden gevolgd. Het besluit van 4 januari 2018 houdt een afwijzing in van de aanvraag om vergoeding van de kosten van deze griffierechtnota en de nieuwe aanvraag was kennelijk erop gericht alsnog een vergoeding te verkrijgen.
Het feit dat in bezwaar geen specifieke overwegingen zijn gewijd aan griffierechtnota 17/8338 brengt niet met zich dat ervan kan worden uitgegaan dat eiseres er geen belang meer bij heeft. Verweerder had dit op een hoorzitting kunnen navragen, maar heeft afgezien van een hoorzitting in de veronderstelling dat artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarvoor een grondslag zou bieden.
8. Het bestreden besluit kan wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand blijven. Het geschil is beperkt tot de vraag of de kosten van griffierechtnota 17/8338 van € 46,- voor vergoeding in aanmerking komen. Partijen hebben hun argumenten naar voren gebracht en redelijkerwijs valt niet te verwachten dat nader onderzoek relevante nieuwe feiten aan het licht zal brengen. De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien.
Verweerder heeft eiseres met het besluit van 4 januari 2018 de gelegenheid geboden om griffierechtnota 17/8338 alsnog binnen vier weken in te dienen. Eiseres heeft dat niet gedaan. In bezwaar noch in beroep heeft alsnog overlegging van deze nota plaatsgevonden. Eiseres heeft niet naar voren gebracht dat verweerder niet bevoegd was om van haar te verlangen de nota in te dienen. Evenmin heeft eiseres gesteld dat zij in bewijsnood verkeerde. Gelet hierop wordt ervan uitgegaan dat verweerder terecht heeft verzocht om overlegging van de griffierechtnota. Nu dat niet is gedaan is de aanvraag terecht afgewezen en is het bezwaar ongegrond.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. Wat betreft de door eiseres gemaakte proceskosten moet worden vastgesteld dat beide partijen ervoor verantwoordelijk zijn dat deze procedure is gevoerd. Dat was in het geheel niet nodig geweest. Tevens moet echter worden vastgesteld dat volgens vaste rechtspraak artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) slechts in uitzonderlijke omstandigheden ruimte biedt om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling. De omstandigheden in deze procedure zijn wel te betreuren, maar zijn niet uitzonderlijk. Verweerder zal daarom als volgt worden veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Deze kosten worden op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 juli 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.