ECLI:NL:RBROT:2019:526

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
C/10/557948 / HA ZA 18-844
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir beslag op aandeel in effectenverzameldepot; afwijzing vordering voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in een incident betreffende conservatoir beslag dat door de curator is gelegd op een aandeel in een effectenverzameldepot. De curator, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap Split Solutions B.V., had op 3 augustus 2018 beslag gelegd op de gelden en goederen die Stichting DeGiro onder zich houdt voor de gedaagde, [gedaagde en eiser]. De gedaagde heeft in het incident gevorderd dat het beslag niet kleeft en dat de curator DeGiro moet bevestigen dat het beslag als opgeheven dient te worden beschouwd. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde en eiser] afgewezen, oordelend dat het gelegde beslag wel degelijk kleeft. De rechtbank overwoog dat de curator op rechtmatige wijze het beslag had gelegd en dat de wetgeving het mogelijk maakt om derdenbeslag te leggen op aandelen in een effectenverzameldepot. De rechtbank heeft ook de belangen van partijen afgewogen en geconcludeerd dat het beslag in stand moet blijven, omdat het beoogde effect van de beslaglegging is om te voorkomen dat [gedaagde en eiser] zijn aandeel vervreemdt. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zaaknummer / rolnummer: C/10/557948 / HA ZA 18-844
Vonnis in incident van 23 januari 2019
in de zaak van
[eiser en verweerder],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SPLIT SOLUTIONS B.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. O. Heuverling te Naaldwijk,
tegen

1.[gedaagde en eiser] ,

wonende te Delft,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INVENTERRA HOLDING B.V.,
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
gedaagde in de hoofdzaak,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Delft,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven.
Partijen zullen hierna de curator, [gedaagde en eiser] , Inventerra en [gedaagde 3] worden genoemd. De failliete vennootschap zal hierna Split Solutions worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 augustus 2018, met producties 1 t/m 17 en bijgevoegde beslagstukken,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties 1 t/m 12, en
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties 18 t/m 25.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1.
Split Solutions heeft een onderneming gedreven die zich bezighield met het verkopen van machines voor de behandeling en afwerking van vloeistoffen en oliën en het adviseren van bedrijven over de reiniging, behandeling en/of afvoer van rest(vloei)stoffen.
2.2.
Inventerra is aandeelhouder en was tot 1 juni 2016 (enig) bestuurder van Split Solutions. [gedaagde 3] is enig aandeelhouder en bestuurder van Inventerra. [gedaagde en eiser] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 3] .
2.3.
Bij vonnis van deze rechtbank van 15 augustus 2017 is Split Solutions in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator als zodanig.
2.4.
Bij exploot van 3 augustus 2018 heeft de curator onder Stichting DeGiro (hierna: DeGiro) conservatoir derdenbeslag laten leggen op:
“alle gelden, goederen en/of geldswaarden die Stichting DeGiro uit hoofde van een bestaande rechtsverhouding met Gerekwestreerde [rb: [gedaagde en eiser] ] onder zich houdt, zulks met inbegrip van doch niet beperkt tot enige vordering ter zake van een aandeel in een uit welken hoofde ook aangehouden verzameldepot […].”
2.5.
Op 15 augustus 2018 heeft DeGiro, voor zover rechtens van belang, verklaard:
“Tussen ondergetekende en de schuldenaar bestaat(n) (nog) de volgende rechtsverhouding(en):
Cliëntovereenkomst (zie DeGiro.nl).
[…]
Aan de schuldenaar zijn de volgende zaken of rechten verschuldigd:
vorderingsrecht op aangehouden financiële instrumenten in portefeuille.
Let op dat waarde van financiële instrumenten kan fluctueren.
[…]
Bijlagen:
Zie in de bijlage de gehouden portefeuille van schuldenaar bij Stichting DeGiro.
Let op dat de waarde van financiële instrumenten kan fluctueren.”
2.6.
Uit de bijlage bij de verklaring volgt dat de portefeuille van [gedaagde en eiser] op 3 augustus 2018 een waarde had van € 99.579,17.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
De curator vordert in de hoofdzaak – verkort en zakelijk weergegeven – om [gedaagde en eiser] , Inventerra en [gedaagde 3] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk te veroordelen:
  • primair: tot betaling van een bedrag van € 1.274.864,53, althans de schuldenlast zoals die na verificatie komt vast te staan, vermeerderd met de faillissementskosten,
  • subsidiair: tot vergoeding van de schade van Split Solutions en de boedel ten bedrage van € 718.060,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te betalen aan de boedel,
in de kosten van het geding en de nakosten.
3.2.
Het verweer van [gedaagde en eiser] , Inventerra en [gedaagde 3] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de curator, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen acht dagen na het vonnis worden voldaan.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[gedaagde en eiser] vordert in het incident om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
te verstaan dat het door de curator op 3 augustus 2018 onder DeGiro gelegde derdenbeslag niet kleeft,
de curator te veroordelen om DeGiro binnen drie dagen na betekening van het vonnis schriftelijk te bevestigen dat het op 3 augustus 2018 onder DeGiro gelegde derdenbeslag niet kleeft, althans dat dit derdenbeslag als opgeheven dient te worden beschouwd, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag, een gedeelte daaronder begrepen, dat de curator in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen,
de curator te veroordelen in de kosten van het incident.
4.2.
Het verweer van de curator strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde en eiser] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, in de kosten van het incident, vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
[gedaagde en eiser] grondt zijn vordering op artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hij stelt daartoe dat het door de curator gelegde derdenbeslag niet kleeft, omdat een giraal effect in beginsel niet vatbaar is voor beslag. De wetgever heeft met artikel 24 van de Wet giraal effectenverkeer wel in de mogelijkheid voorzien om derdenbeslag te leggen op het aandeel van een deelgenoot in een effectenverzameldepot, maar DeGiro valt niet onder de werking van die wet, aldus [gedaagde en eiser] .
5.2.
Artikel 223 Rv bepaalt dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan het bepaalde in artikel 223 Rv. De gevraagde voorlopige voorziening kan worden getroffen voor de duur van het geding. Daarnaast hangt de vordering samen met de hoofdvordering, omdat deze ertoe strekt dat de curator bevestigt dat het beslag onder DeGiro, gelegd ter verzekering van het verhaal voor de vordering in de hoofdzaak, niet kleeft.
5.4.
Voorts dient te worden beoordeeld of een afweging van de belangen van partijen, tegen de achtergrond van de te verwachten duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin, de gevraagde voorlopige voorziening rechtvaardigt.
5.5.
[gedaagde en eiser] stelt dat hij belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat hij door de beslaglegging al geruime tijd niet over zijn effectenrekening kan beschikken en schade lijdt als gevolg van forse koersdalingen. De curator betoogt dat hij er belang bij heeft dat het beslag op het aandeel in het verzameldepot blijft rusten, omdat andere ten laste van [gedaagde en eiser] gelegde beslagen minimaal doel hebben getroffen en het beslag dient ter verzekering van het verhaal voor zijn vordering. Daarnaast vreest de curator dat het aandeel door [gedaagde en eiser] zal worden vervreemd indien het beslag wordt opgeheven.
5.6.
Voor toewijzing van de vordering van [gedaagde en eiser] zou aanleiding bestaan indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat het gelegde beslag niet kleeft. Dat is niet het geval. De rechtbank is van oordeel dat de curator op de wijze waarop hij dat heeft gedaan conservatoir beslag mocht doen leggen op het aandeel van [gedaagde en eiser] in het effectenverzameldepot. De visie van [gedaagde en eiser] die erop neerkomt dat de structuur van DeGiro meebrengt dat een onder haar gelegd conservatoir derdenbeslag als het onderhavige niet kan kleven, acht de rechtbank onjuist. De inhoud en strekking van de toepasselijke wetgeving brengt mee dat een dergelijk beslag wel kan worden gelegd. Ten overvloede zal de rechtbank ook kort ingaan op de wederzijdse belangen van partijen. Dat [gedaagde en eiser] door het gelegde beslag niet over zijn aandeel in het verzameldepot kan beschikken, is nu juist het beoogde gevolg van de uitoefening van het in dit geval in beginsel aan de curator toekomende recht om door middel van conservatoire beslaglegging te voorkomen dat [gedaagde en eiser] zijn aandeel tussentijds bezwaart of vervreemdt. Dat de waarde van effecten fluctueert, brengt niet mee dat het de curator niet vrij stond het beslag te doen leggen. Wel zou dat kunnen meebrengen dat de curator ertoe gehouden is medewerking te verlenen aan het omzetten van deze vorm van zekerheid in een andere – door [gedaagde en eiser] minder belastend geachte – vorm van zekerheid met een voor de curator zelfde waarde. Dat de curator daartoe niet bereid is, is echter gesteld noch gebleken. Andere bijzondere omstandigheden die zouden kunnen meebrengen dat bij een afweging van belangen het beslag zou dienen te worden opgeheven, zijn evenmin gesteld of gebleken. Opheffing van het beslag is overigens ook niet gevorderd. De vorderingen van [gedaagde en eiser] zijn immers volledig gebaseerd op de door de rechtbank onjuist geachte stelling dat het beslag niet kleeft.
5.7.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering in het incident zal worden afgewezen.
5.8.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

6.De beslissing

in het incident

6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag
6 februari 2019voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie van partijen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.
[2971/1729]