ECLI:NL:RBROT:2019:5306

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
C/10/556932 / HA ZA 18-790
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en Ongerechtvaardigde Verrijking in het Van der Wees Concern

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen verschillende vennootschappen van het Van der Wees-concern en een voormalig bestuurder, [gedaagde]. De rechtbank heeft op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in een zaak die draait om bestuurdersaansprakelijkheid en ongerechtvaardigde verrijking. De eiseressen, Van der Wees Dordrecht B.V., Van der Wees Wegtransporten B.V. en Koninklijke Van der Wees Groep B.V., hebben [gedaagde] aangeklaagd voor verschillende verwijten, waaronder het maken van excessieve brandstofkosten, het verkopen van een Jaguar voor een te lage prijs, en het onterecht toekennen van een vertrekvergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] zich in bepaalde gevallen ongerechtvaardigd heeft verrijkt, maar heeft ook geoordeeld dat niet alle verwijten gegrond zijn. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan de eiseressen, maar heeft de vorderingen tot terugbetaling van de vertrekvergoeding en andere claims afgewezen. De zaak illustreert de complexiteit van bestuurdersaansprakelijkheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders binnen een concern.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/556932 / HA ZA 18-790
Vonnis van 26 juni 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER WEES DORDRECHT B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER WEES WEGTRANSPORTEN B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE VAN DER WEES GROEP B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. H.P.M. van Woensel te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.D.M. Oude Grote Bevelsborg te Breda.
Partijen zullen hierna Van der Wees c.s. en [gedaagde] genoemd worden. Voor zover Van der Wees c.s. afzonderlijk worden bedoeld, zullen zij worden aangeduid als Van der Wees Dordrecht, Van der Wees Wegtransporten en Van der Wees Groep.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juli 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van (deels voorwaardelijke) eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis (de oproepingsbrief) van de rechtbank van 7 november 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 4 februari 2019, bij welke gelegenheid in het geding zijn gebracht:
  • de tevoren toegezonden akte overlegging producties, tevens akte vermeerdering van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie van Van der Wees c.s.;
  • de tevoren toegezonden akte overlegging producties in conventie en in reconventie van [gedaagde] ;
  • de tevoren toegezonden akte houdende bezwaar tegen de wijziging van eis in conventie van [gedaagde] ;
  • de brief van mr. Van Woensel van 29 januari 2019, waarin hij reageert op de akte houdende bezwaar tegen de wijziging van eis in conventie;
  • de spreekaantekeningen zijdens Van der Wees c.s.;
  • de spreekaantekeningen zijdens [gedaagde] ;
  • de brief van mr. Van Woensel van 19 februari 2019, waarin hij opmerkingen heeft gemaakt over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast.
2.1.
Van der Wees c.s. maken deel uit van het Van der Wees-concern, welk concern zich bezighoudt met weg- en watertransport, logistieke dienstverlening en sleepdiensten. Alle aandelen in de vennootschappen van het concern worden gehouden door [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en zijn familie.
2.2.
Op 1 oktober 1999 is [gedaagde] als adjunct-directeur in dienst getreden bij Van der Wees Wegtransporten. Met ingang van 2001 heeft hij [naam 1] opgevolgd als (algemeen) directeur van het Van der Wees-concern. Zijn arbeidsovereenkomst is op enig moment overgegaan naar Van der Wees Dordrecht. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is [gedaagde] met ingang van 1 oktober 1999 vermeld als bestuurder van (onder meer) Van der Wees c.s.
2.3.
[naam 1] is van januari 2001 tot 8 juni 2016 voorzitter geweest van de Raad van Commissarissen van Van der Wees Groep. Hij is in die hoedanigheid opgevolgd door [naam 2] (hierna: [naam 2] ). De andere leden van de Raad van Commissarissen zijn [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] .
2.4.
Voor [gedaagde] gold een directiestatuut, waarin onder meer het volgende is bepaald:
“(…) De bepalingen van artikel 13 lid 4 der statuten van VAN DER WEES GROEP B.V., welke als bijlage aan dit directie-statuut zijn gehecht, zijn onverkort van toepassing en maken deel uit van dit statuut.
Ter aanvulling op deze bepalingen behoeven een aantal handelingen eveneens goedkeuring van commissarissen. (Onderstaande opsomming pretendeert niet volledig te zijn).
  • Het verkrijgen, vervreemden, of verzwaren van registergoederen.
  • Het aannemen of ontslaan van hoger personeel.
  • Het toekennen van pensioenen, VUT- of soortgelijke rechten.
  • Het aangaan van joint-ventures of langdurige samenwerkingsverbanden met andere ondernemingen, anders dan bestaande of de overname ervan.
  • Het aangaan van contracten of het uitbrengen van offertes met een ordergrootte van meer dan Euro 500.000,= of de tegenwaarde ervan in andere valuta.
  • Het doen van investeringen die niet zijn opgenomen in een reeds goedgekeurde investeringsbegroting en welke een bedrag te boven gaan van Euro 50.000,= of de tegenwaarde ervan in andere valuta.
  • Het terug pompen van gelden binnen de hiërarchie der B.V.’s.
  • Het beleggen van gelden der B.V.’s. (…)”
2.5.
In artikel 13 lid 4 van de statuten van Van der Wees Groep is het volgende vermeld:
“De directie behoeft de goedkeuring van de raad van commissarissen voor bestuursbesluiten strekkende tot:
het verrichten van alle rechtshandelingen, waarvan de waarde of het belang een zodanig bedrag te boven gaat als de raad van commissarissen zal hebben bepaald en aan de directie zal hebben medegedeeld; splitsing van rechtshandelingen kan aan deze bepaling geen afbreuk doen;
het verkrijgen, vervreemden en bezwaren van onroerende goederen;
het aangaan van kredietovereenkomsten en van geldleningen ten behoeve en ten laste van de vennootschap, met uitzondering van opnamen ten laste van een bestaand krediet;
het de vennootschap verbinden als borg of hoofdelijk medeschuldenares en het zich sterk maken voor een derde of het zich tot zekerheidsstelling voor de schuld van een derde verbinden der vennootschap;
het voeren van rechtsgedingen, het nemen van executoriale maatregelen, het treffen van dadingen en het onderwerpen van geschillen aan de beslissing van scheidslieden, een en ander met uitzondering van het nemen van maatregelen die tot het bewaren van recht noodzakelijk zijn;
het deelnemen in of zich op enigerlei wijze financieel interesseren bij en het voeren van beheer over andere ondernemingen en vennootschappen, het uitoefenen van het stemrecht verbonden aan of verband houdend met het bezit van aandelen in zodanige ondernemingen en vennootschappen, alsmede het vervreemden of anderszins beëindigen van deelnemingen en belangen in ondernemingen en vennootschappen als bedoeld;
het benoemen van procuratiehouders en het vaststellen van hun vertegenwoordigingsbevoegdheid.”
2.6.
In een brief van 29 november 2013 van [gedaagde] aan [naam 5] (verder: [naam 5] ), die per 1 november 1986 in dienst was bij Van der Wees Dordrecht en laatstelijk werkzaam was als controller/financieel manager voor het Van der Wees-concern, staat het volgende:
“(…) Naar aanleiding van ons gesprek over de problemen van de auto wil ik je hierbij onze afspraak bevestigen.
Als tegemoetkoming voor het mislopen van het fiscale voordeel van de Volvo V60 Hybrid, hebben wij het volgende afgesproken.
Per 1 januari 2014 zullen er aan jou 26 extra vrije dagen worden toegekend, tevens zal er een maandelijkse € 150,00 als een netto toeslag worden uitbetaald (hetgeen uiteraard zal worden gebruteerd).
Vertrouwende dit probleem te hebben opgelost. (…)”
2.7.
In een door [gedaagde] ondertekende verklaring van [naam 5] d.d. 6 december 2017 staat het volgende:
“(…) Ik heb de directie medegedeeld dat ik per 1 juni 2018 mijn tegoed aan snipperdagen wil gaan opnemen en dan aansluitend gebruik wil gaan maken van mijn levensloop regeling, welke ik de afgelopen jaren heb opgespaard, over een nog nader te bepalen periode.
Zoals wettelijk is geregeld loopt de uitkering van de levensloopregeling via de werkgever en het dienstverband blijft gedurende deze uitkering bestaan.
In de cao beroepsgoederenvervoer, artikel 77, is het volgende bepaald:
Lid 1: Na het genieten van levensloop de werknemer recht heeft om terug te keren;
Lid 2: De periode van genoten levensloop mee telt voor de duur van de diensttijd;
Lid 3: De pensioen opbouw zal worden voortgezet.
Wij zijn tevens overeengekomen, omdat het dienstverband blijft bestaan, het recht op de secundaire arbeidsovereenkomsten blijven bestaan zoals:
  • Gebruik maken van de huidige of vergelijkbare auto van de werkgever;
  • Telefoon;
  • Visacard voor het tanken (…)”
2.8.
De arbeidsovereenkomst tussen Van der Wees Dordrecht en [gedaagde] is per 1 februari 2018 met wederzijds goedvinden geëindigd vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. In een vaststellingsovereenkomst, gesloten tussen Van der Wees Groep en [gedaagde] , is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Partijen verklaren dat bij vergadering van de Raad van Commissarissen d.d. 4 oktober 2017 het navolgende is besloten:
(…)
Na einde dienstverband wordt een vergoeding ter grootte van 6 maandsalarissen uitgekeerd.
Deze vergoeding wordt uitgekeerd als blijk van waardering voor bewezen diensten. Er worden geen werkzaamheden van werknemer meer verlangd. (…)”
[gedaagde] heeft tevens ontslag genomen als statutair bestuurder van alle tot het Van der Wees-concern behorende vennootschappen. Per 6 februari 2018 is hij als zodanig uitgeschreven uit het handelsregister.
2.9.
Op 4 juni 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [gedaagde] en [naam 5] over de hiervoor onder 2.7 weergegeven verklaring en de hiervoor onder 2.6 bedoelde brief (die verder zal worden aangeduid als de compensatieregeling). Naar aanleiding van dit gesprek hebben Van der Wees c.s. (nader) onderzoek gedaan naar het handelen van [gedaagde] en [naam 5] .
2.10.
Van der Wees Dordrecht heeft de arbeidsovereenkomst met [naam 5] op 18 juni 2018 per direct opgezegd. Bij beschikkingen van de kantonrechter van deze rechtbank van 20 november 2018 is Van der Wees Dordrecht veroordeeld om aan [naam 5] een vergoeding te betalen wegens onregelmatige opzegging en zijn de overige verzoeken van partijen afgewezen.
2.11.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank hebben Van der Wees c.s. op 11 juli 2018 ten laste van [gedaagde] de volgende conservatoire beslagen doen leggen:
  • op de woning van [gedaagde] , gelegen aan de [adres] te Dordrecht;
  • op de Aston Martin [merk/type nummer] , met kenteken [kentekennummer 1] (verder: de Aston Martin) van [gedaagde] , welke auto conform het bevel van de voorzieningenrechter in bewaring is gegeven aan een takelbedrijf;
  • onder ING Bank N.V (verder: ING).
2.12.
Bij brief van 13 juli 2018 hebben Van der Wees c.s. [gedaagde] aansprakelijk gesteld. In de brief staat onder meer het volgende:
“(…) Van der Wees heeft geconstateerd dat u uw taken als bestuurder en als werknemer van Van der Wees ernstig heeft veronachtzaamd en in strijd heeft gehandeld met uw verplichtingen als (statutair) bestuurder en werknemer van Van der Wees. U heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan onbehoorlijk bestuur waarbij u uzelf ten koste van Van der Wees ongerechtvaardigd heeft verrijkt. Van der Wees heeft schade geleden en lijdt nog steeds schade als gevolg van deze grove schending van uw verplichtingen en onrechtmatig handelen. Van der Wees houdt u aansprakelijk voor deze schade en heeft er recht en belang bij om deze op u te verhalen. (…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Van der Wees c.s. hebben bij dagvaarding gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser(s), althans dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder van eisers onbehoorlijk heeft vervuld, althans dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming en uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst met Van der Wees Dordrecht, althans dat [gedaagde] zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten koste van eiser(s);
[gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan:
Van der Wees Dordrecht:
brandstofgebruik Jaguar: € 24.198,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari van elk jaar volgend op het jaar dat de betreffende brandstofkosten zijn gemaakt;
gemiste verkoopopbrengst Jaguar: € 15.225,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 11 juli 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
schade Renault Laguna: € 7.061,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 juli 2015 tot aan de dag van algehele voldoening;
reparaties Porsche 924: € 12.971,25, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 31 januari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
vertrekvergoeding: € 65.654,40, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
lamp: € 3.575,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
compensatieregeling [naam 5]: € 51.627,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari van elk jaar volgend op het jaar dat de betreffende compensatie aan [naam 5] is uitbetaald;
Van der Wees Wegtransporten:
brandstofgebruik Jaguar: € 15.417,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari van elk jaar volgend op het jaar dat de betreffende brandstofkosten zijn gemaakt;
vlonders: € 3.526,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
Van der Wees Groep:
zonnepanelen: € 8.476,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag van algehele voldoening;
fiets: € 1.740,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
3) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, inclusief de beslagkosten, waaronder ook de kosten van de noodzakelijk ingeschakelde partijen zoals de slotenmaker, de sleepwagen en het bergingsbedrijf.
3.2.
Bij akte hebben Van der Wees c.s. hun eis vermeerderd, in die zin dat tevens veroordeling van [gedaagde] wordt gevorderd tot betaling aan Van der Wees Dordrecht van:
  • Mille Miglia 2011: € 6.360,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 april 2011 tot de dag van algehele voldoening;
  • zeilkosten: € 4.416,27, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari van elk jaar volgend op het jaar dat de betreffende zeilkosten zijn gemaakt tot de dag van algehele voldoening;
  • auto-onderdelen Aston Martin: € 1.151,19, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari van elk jaar volgend op het jaar dat de betreffende autokosten zijn gemaakt tot de dag van algehele voldoening.
3.3.
Ook in de ter comparitie overgelegde aantekeningen hebben Van der Wees c.s. hun eis nog vermeerderd, in die zin dat tevens veroordeling van [gedaagde] wordt gevorderd tot betaling aan Van der Wees Dordrecht van € 14.789,56, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari van elk jaar volgend op het jaar dat de betreffende brandstofkosten zijn gemaakt tot de dag van algehele voldoening.
3.4.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met hoofdelijke veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Van der Wees c.s. in alle door [gedaagde] in dit geding gemaakte kosten (en dus niet enkel de geliquideerde kosten). Tegen de eiswijziging als hiervoor onder 3.2 bedoeld heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt, wegens strijd met de eisen van een goede procesorde.
in (deels voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[eiser] heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voorwaardelijk (voor zover de vorderingen in conventie worden afgewezen, dan wel voor een beperkt deel worden toegewezen) de gelegde beslagen op het woonhuis van [eiser] , de Aston Martin en onder ING op te heffen;
voor zover aan de voorwaardelijke eis in reconventie niet wordt toegekomen, althans deze wordt afgewezen, de sequestratie van de Aston Martin per direct op te heffen en Van der Wees c.s. hoofdelijk te veroordelen de Aston Martin binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser] af te geven, op straffe van hoofdelijke verbeurte van een dwangsom van € 15.000,00, te vermeerderen met € 1.000,00 per dag dat Van der Wees c.s. hiermee in gebreke blijven;
Van der Wees c.s. hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] te voldoen:
a. over de periode tussen de beslaglegging op 11 juli 2018 en de dag van teruggave aan [eiser] van de Aston Martin in onbeschadigde althans nadien herstelde staat:
i. de huur van de gehuurde vervangende oldtimer ad € 5.000,00 per week, tot en met 28 september 2018 bedragende € 50.000,00, te vermeerderen met € 5.000,00 voor iedere week met ingang van 29 september 2018 tot teruggave van de Aston Martin aan [eiser] in onbeschadigde staat althans, indien beschadigd, in nadien herstelde staat;
ii. in de schade aan de Aston Martin, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
alle kosten van [eiser] in dit geding (en niet enkel de geliquideerde kosten).
3.6.
Van der Wees c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen in reconventie en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de proceskosten.
in conventie en in (deels voorwaardelijke) reconventie
3.7.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Zoals weergegeven onder 3.2 en 3.3 hebben Van der Wees c.s. hun eis (tweemaal) gewijzigd. Artikel 130 lid 1 Rv bepaalt dat, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Op dezelfde grond kan de rechter ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten. Ter zitting is reeds aan partijen medegedeeld dat de eiswijzigingen wegens strijd met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing zullen worden gelaten. De eiswijziging als hiervoor onder 3.2 weergegeven zou leiden tot een onredelijke vertraging van het geding. Datzelfde geldt voor de eiswijziging als bedoeld onder 3.3, die bovendien niet bij een conclusie of akte ter rolle is ingesteld. Uitgegaan zal daarom worden van (uitsluitend) de bij dagvaarding ingestelde vorderingen, zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven.
4.2.
Van der Wees c.s. maken [gedaagde] de volgende verwijten:
sprake is van een excessieve brandstofkosten ten behoeve van de bedrijfsauto (Jaguar) van [gedaagde] met kenteken [kentekennummer 2] ;
de Jaguar is in juli 2017 verkocht voor een te lage prijs, mede gelet op de vele reparaties die op kosten van Van der Wees Dordrecht aan de auto zijn verricht;
de voormalige bedrijfsauto van [naam 5] (een Renault Laguna) is door [gedaagde] aan zijn schoonzoon verkocht voor een te lage prijs;
e Porsche 924 met kenteken [kentekennummer 3] is door [gedaagde] in juli 2017 voor € 1.200,00 aan Van der Wees Dordrecht verkocht en in januari 2018 voor hetzelfde bedrag teruggekocht, terwijl in de tussengelegen tijd aanzienlijke reparatie- en taxatiekosten zijn gemaakt door Van der Wees Dordrecht;
op kosten van Van der Wees Groep zijn zonnepanelen aangelegd op de woning van [gedaagde] ;
op kosten van Van der Wees Wegtransporten is vlonderhout gekocht ten behoeve van de woning van [gedaagde] ;
bij zijn vertrek heeft [gedaagde] zonder toestemming een fiets van Van der Wees Groep en een lamp van Van der Wees Dordrecht meegenomen;
[gedaagde] heeft de compensatieregeling met [naam 5] getroffen.
Conclusie moet volgens Van der Wees c.s. zijn dat [gedaagde] gehouden is de door hen geleden schade - de ten onrechte aan [gedaagde] betaalde vertrekvergoeding daaronder begrepen - te vergoeden omdat het onder a) tot en met h) vermelde dient te worden aangemerkt als onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW), onbehoorlijk bestuur (artikel 2:9 BW), opzettelijk of bewust roekeloos handelen (artikel 7:661 BW), ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) en onverschuldigde betaling (artikel 6:203 lid 2 BW).
4.3.
De hiervoor bedoelde - en door [gedaagde] stellig betwiste - verwijten zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
Ad a): excessieve brandstofkosten Jaguar
4.4.
Niet in geschil is dat [gedaagde] beschikte over twee tankpassen, waarmee hij op kosten van Van der Wees Dordrecht en Van der Wees Wegtransporten brandstof voor de Jaguar kon tanken. Van der Wees c.s. hebben als productie 16 bij dagvaarding een overzicht van (onder meer) de brandstofkosten ten behoeve van de Jaguar overgelegd, aan de hand waarvan zij concluderen dat in de periode tussen januari 2009 en januari 2018 voor een totaalbedrag van € 42.544,00 is getankt. Volgens Van der Wees c.s. is dit bedrag excessief en niet te rijmen met de kilometerstandregistratie van het autobedrijf dat reparaties aan de Jaguar heeft verricht. De Jaguar is een oldtimer, die meestal in de garage stond en bovendien had [gedaagde] ook de beschikking over een elektrische bedrijfsauto (een Tesla), aldus Van der Wees c.s. Opvallend is volgens hen dat er regelmatig is getankt in de buurt van Haarlem, waar de dochter van [gedaagde] woont. Van der Wees c.s. hebben berekend dat over de periode januari 2009 - januari 2018 een bedrag van € 2.873,70 aan brandstofkosten voor de Jaguar te verantwoorden is. Dat betekent, aldus Van der Wees c.s., dat er een bedrag van € 39.670,00 (€ 42.544,00 -/- € 2.873,70) aan brandstofkosten is verduisterd. Zij houden [gedaagde] aansprakelijk voor de aldus door hen geleden schade, begroot op voornoemd bedrag, welk bedrag voor 61% (€ 24.198,00) dient te worden toegerekend aan Van der Wees Dordrecht en voor 39% aan Van der Wees Wegtransporten (€ 15.417,00).
4.5.
Nadat Van der Wees c.s. als productie 44 een gespecificeerd overzicht van de tankkosten van [gedaagde] in het geding hebben gebracht, heeft [gedaagde] erkend één van de tankpassen van Van der Wees c.s. aan zijn dochter te hebben gegeven (voor noodsituaties, nadat zij een keer zonder brandstof langs de weg had gestaan en geen geld of creditcard bij zich had). Uit productie 16 bij dagvaarding leidt [gedaagde] af dat met deze tankpas sinds 2009 in totaal € 16.608,92 aan brandstof is getankt, op kosten van Van der Wees Wegtransporten. Volgens [gedaagde] is het vanzelfsprekend dat deze kosten niet voor rekening van Van der Wees Wegtransporten hadden mogen komen. Datzelfde geldt voor de reparatiekosten van in totaal € 299,16, die met deze tankpas zijn betaald. De rechtbank is van oordeel dat daarmee vast staat dat [gedaagde] in zoverre ongerechtvaardigd is verrijkt en reeds daarom gehouden is tot terugbetaling van laatstgemelde bedragen. De vordering van Van der Wees c.s. (hiervoor weergegeven onder 3.1 sub 2) is in zoverre dus als erkend toewijsbaar tot een bedrag van € 16.908,08. Nu niet in geschil is dat de kosten door Van der Wees Wegtransporten zijn voldaan, zal voornoemd bedrag aan deze vennootschap worden toegewezen.
4.6.
Voor het overige heeft [gedaagde] de vordering met betrekking tot de brandstofkosten betwist. [gedaagde] heeft toegelicht dat hij als bedrijfsauto’s geen nieuwe auto’s reed, maar oldtimers. Omdat de gebruikszekerheid van een oldtimer niet stabiel is en de aan een oldtimer verbonden fiscale voordelen maar een beperkt jaarlijks gebruik toelaten, had [gedaagde] daarnaast voor zakelijk- en privégebruik auto-van-de-zaak-vervangend vervoer in de vorm van eigen of geleende auto’s. Volgens [gedaagde] waren, op grond van zijn arbeidsvoorwaarden, alle kosten voor zowel zakelijke- als privéritten van de auto van de zaak én van het vervangend vervoer voor rekening van Van der Wees c.s. De door hem gemaakte brandstofkosten komen daarom voor 100% voor rekening van Van der Wees c.s., aldus [gedaagde] . Als productie 18 bij de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] een overzicht van alle getankte brandstof (met alle auto’s) over de periode januari 2009 - januari 2018 in het geding gebracht, waaruit een totaalbedrag van € 61.190,27 volgt. Volgens [gedaagde] komt dit neer op ongeveer € 560,00 per maand en is van excessieve brandstofkosten aldus geen sprake.
Van der Wees c.s. hebben daartegenover aangevoerd dat de brandstofkostenregeling, die ook voor [gedaagde] gold, inhoudt dat aan werknemers met een auto van de zaak een tankpas wordt verstrekt, waarmee bij Esso en Shell kan worden getankt, en dat de werknemer de tankkosten met een creditcard mag betalen wanneer er geen Esso- of Shell-benzinestation in de buurt is. Indien er door een werknemer met een privéauto zakelijke kilometers worden gereden, kan hiervoor € 0,19 per kilometer gedeclareerd worden, conform de fiscaal toegestane wettelijke autokostenregeling. Het declareren van de tankkosten van een privéauto behoort wettelijk niet tot de fiscale mogelijkheden, aldus Van der Wees c.s. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] zich niet aan deze regeling hield, door met drie privéauto’s op kosten van Van der Wees c.s. te tanken, geen onderscheid te maken tussen zakelijke- en privékilometers en niet volgens de regels te declareren.
4.7.
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat niet is gesteld en evenmin is gebleken dat Van der Wees c.s., in de periode dat [gedaagde] zijn functie als bestuurder uitoefende, op enige manier bezwaar hebben gemaakt tegen de wijze waarop [gedaagde] brandstofkosten declareerde. Eerst nadat tussen partijen (om andere redenen) een geschil is ontstaan, hebben Van der Wees c.s. zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] excessieve brandstofkosten heeft gemaakt, terwijl zij bekend moeten worden verondersteld met de kosten die [gedaagde] al die jaren maakte. De rechtbank kan, mede gelet op het voorgaande, niet vaststellen dat het [gedaagde] niet was toegestaan om alle door hem gemaakte brandstofkosten - voor zakelijke- en privéritten, met bedrijfsauto’s en met vervangend vervoer - voor rekening van Van der Wees c.s. te brengen. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de door Van der Wees c.s. in het geding gebrachte verklaring van [naam 6] - de opvolgster van [naam 5] - over de huidige brandstofkostenregeling onvoldoende is om te kunnen concluderen dat het [gedaagde] , op grond van zijn arbeidsvoorwaarden,
destijdsniet was toegestaan om brandstofkosten ten laste van Van der Wees c.s. te brengen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan. Hetgeen Van der Wees c.s. hebben aangevoerd is ook overigens onvoldoende om die conclusie te kunnen rechtvaardigen. Van der Wees c.s. hebben het door [gedaagde] als productie 18 overgelegde overzicht en de daarop gebaseerde berekening, die uitkomt op een bedrag aan brandstofkosten van (gemiddeld) € 560,00 per maand voor alle door [gedaagde] gebruikte auto’s, niet (voldoende gemotiveerd) betwist. De rechtbank kan, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] , niet vaststellen dat dit bedrag aan maandelijkse brandstofkosten dient te worden aangemerkt als excessief. Het bedrag komt de rechtbank niet buitensporig voor. Het had dan ook op de weg van Van der Wees c.s. gelegen om hun stelling te adstrueren. Nu zij dat niet deden kan niet worden geoordeeld dat in zoverre sprake is van onrechtmatig handelen, van onbehoorlijk bestuur, van opzettelijk/bewust roekeloos handelen of van ongerechtvaardigde verrijking. Voor zover de vordering met betrekking tot de brandstofkosten het erkende bedrag van € 16.908,08 overtreft, dient deze dan ook te worden afgewezen.
Ad b): verkoopopbrengst Jaguar
4.8.
Van der Wees c.s. verwijten [gedaagde] onbehoorlijk bestuur door de Jaguar in juli 2017 voor een te laag bedrag te verkopen. Zij hebben aangevoerd dat de Jaguar in oktober 2005 door Van der Wees Dordrecht is aangekocht voor een bedrag van € 32.725,00 (inclusief btw) en op 11 juli 2017 is verkocht voor een bedrag van € 17.500,00 (inclusief btw). Volgens Van der Wees c.s. is dit een veel te lage prijs, omdat:
  • de Jaguar in de periode van 9 april 2010 tot 22 februari 2017 is gerepareerd/ gerestaureerd voor een bedrag van ongeveer € 36.000,00 (en volgens [gedaagde] zelfs voor een bedrag van € 46.062,81 over de periode 2005 - 2017), waardoor de Jaguar in waarde is gestegen;
  • een Jaguar van dit type een collectors item is en de dagwaarde van een dergelijke auto de afgelopen jaren is gestegen;
  • [gedaagde] een zeer beperkt aantal kilometers met de Jaguar heeft gereden (volgens zijn eigen berekening 3.425 kilometer per jaar over de periode 2008 - 2017).
Volgens Van der Wees c.s. had de Jaguar in juli 2017 tenminste nog de aankoopwaarde moeten opbrengen. Zij houden [gedaagde] aansprakelijk voor de door Van der Wees Dordrecht geleden schade, die zij begroten op € 15.225,00 (het verschil tussen de aankoopwaarde en de verkoopwaarde). Ter onderbouwing van de gestelde schade hebben Van der Wees c.s. een verklaring d.d. 18 september 2018 van [naam 7] (registertaxateur klassieke motorvoertuigen, hierna: [naam 7] ) overgelegd, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…) Van bovenstaande automobiel is mij informatie ter beschikking gesteld in de vorm van kentekengegevens, foto’s en een overzicht van uitgevoerde onderhouds- en reparatiewerkzaamheden.
Aan de hand van bovenstaande informatie heb ik de onderhandse verkoopwaarde van bovenstaand automobiel vastgesteld op € 32.000,- (…)”
4.9.
[gedaagde] heeft een fiscaal taxatierapport d.d. 1 maart 2017 van [naam 8] (registertaxateur, handelend onder de naam [naam bedrijf] , hierna: [naam 8] ) in het geding gebracht, waarin onder meer is vermeld:
“(…) Uitgaande van alle op dit moment tot mijn beschikking staande middelen, die voor een juiste visuele waarde/conditiebepaling van belang zijn, waardeer ik met behulp van autotelex het hierboven omschreven voertuig enkel ten behoeve van fiscale en boedelscheiding doeleinden op een waarde van € 15.000,00 incl. btw (…)”
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de getaxeerde waarde aan de lage kant vond en de Jaguar vervolgens op de website Marktplaats.nl te koop heeft aangeboden met een vraagprijs van eerst € 31.500,00 (21 maart 2017) en later € 25.000,00 (20 juni 2017). Omdat er geen belangstelling was voor de Jaguar, heeft [gedaagde] vervolgens een handelaar in klassieke auto’s ( [naam 9] van Autobedrijf [naam autobedrijf] , hierna: [naam 9] ) om een second opinion gevraagd. [naam 9] vond € 17.500,00 inclusief btw een passend inkoopbedrag, welk bod door [gedaagde] is aanvaard. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft hij een verklaring van [naam 9] d.d. 4 september 2018 in het geding gebracht, waarin is vermeld:
“(…) Hierbij verklaart ondergetekende dat hij de Jaguar MKII, kenteken [kentekennummer 2] , na een proefrit geschat heeft op reële inkoopwaarde.
De 1ste indruk was een goed uitziende auto.
Geconstateerd werd dat het een uit UK geïmporteerde auto betreft, van rechts- naar links gestuurd omgebouwd is. De XJ-6 motor en versnellingsbak en stuurbekrachtigingsmechanisme waren niet origineel, waarbij de versnelling ook van stuurbediening naar automatisch omgebouwd werd. Een proefrit in gezelschap van de verkoper [gedaagde] werd gemaakt. Waarbij de basisfuncties van de auto naar behoren functioneerden.
Na inspectie van ophanging bleek dat de veranderde uitlijning van de later ingebouwde stuurbekrachtiging, in de linkerbocht een band het chassis raakte.
Het moderne Alpine navigatie- en soundsystem, nu gesitueerd op de plaats waar oorspronkelijk een luidspreker zat, werkte naar behoren.
De carrosserie was in goede staat, doch voorzien van gebruikssporen. De bekleding was in redelijke staat doch tevens niet origineel doch uit een Jaguar XJ-6 uit de 80’er jaren.
De inkoopwaarde werd geschat op het geboden bedrag van € 17.500,= waarbij aangetekend wordt dat de auto niet in de huiscollectie van [naam autobedrijf] paste, doch in de online-/handelsverkoop zou komen.
De Jaguar MKII, [kentekennummer 2] werd ingekocht voor € 17.500,=, waarbij, na voldaan van de factuur, een vrijwaringsbewijs werd verstrekt. (…)”
4.10.
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW is dat de bestuurder een ernstig verwijt van zijn handelen valt te maken. Aan dat vereiste is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet voldaan. [gedaagde] heeft het bod van [naam 9] in redelijkheid kunnen accepteren, gelet op (i) zijn (onbetwiste) vergeefse pogingen om de Jaguar voor een hoger bedrag te verkopen en (ii) de hoogte van de eerdere taxatie van [naam 8] . Deze taxatie was weliswaar een fiscale taxatie (volgens [gedaagde] in het kader van de allrisk verzekering), maar dat betekent niet dat daaraan geen betekenis kan worden toegekend. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kunnen Van der Wees c.s. niet worden gevolgd in hun - door [gedaagde] deugdelijk betwiste - stelling dat de Jaguar een hogere waarde heeft gekregen door de uitgevoerde reparatie- en restauratiewerkzaamheden. Datzelfde geldt voor de stellingen van Van der Wees c.s. dat oldtimers in waarde toenemen en dat de Jaguar niet veel door [gedaagde] is gebruikt. Dit klemt temeer daar als feit van algemene bekendheid ook rekening moet worden gehouden met de waardedrukkende werking van de economische crisis in die jaren. Indien een en ander geleid zou hebben tot een waardevermeerdering, zou dat tot uitdrukking zijn gekomen in de taxatie door [naam 8] en het bod van [naam 9] . De rechtbank ziet geen aanleiding om (doorslaggevende) betekenis toe te kennen aan de verklaring van [naam 7] , nu uit die verklaring blijkt dat deze taxateur de auto niet heeft gezien en daarin ook geen proefrit heeft gemaakt. Bovendien is de verklaring eerst ruim een jaar na de verkoop van de Jaguar opgesteld en daarom niet relevant bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld door de Jaguar op 11 juli 2017 voor een bedrag van € 17.500,00 te verkopen. Conclusie van het voorgaande is dat van onbehoorlijk bestuur geen sprake is. De vordering zal in zoverre dus worden afgewezen.
Ad c): Renault Laguna
4.11.
Het verwijt met betrekking tot de Renault Laguna betreft de voormalige bedrijfsauto van [naam 5] , die door [gedaagde] op zijn naam is gesteld en vervolgens op 22 juli 2015 voor een volgens Van der Wees c.s. te laag bedrag - € 3.000,00 - is verkocht aan de schoonzoon van [gedaagde] . Van der Wees c.s. baseren zich op een rapport van de Belastingdienst d.d. 22 december 2016, waarin het volgende is vermeld:
“(…) Daarnaast is per 22 juli 2015 de Renault Laguna met het kenteken [kentekennummer 4] (hierna: de auto) door Van der Wees Dordrecht BV gefactureerd aan de heer [naam 10] voor de prijs van € 3.000. De heer [naam 10] werkt niet bij VDW. De auto is op de datum 25 juni 2015 op naam gesteld van de heer [gedaagde] . De heer [gedaagde] is algemeen directeur van VDW en de schoonvader van de heer [naam 10] .
In de jurisprudentie (Hof Amsterdam EK XVIII, 4 september 2003, nr. 02/6444) is bepaald dat een particuliere koper die zijn aankoop zorgvuldig voorbereidt, een auto van zijn werkgever zou kunnen kopen voor een prijs die niet hoger is dan de verkoopwaarde of particuliere waarde zoals die is opgenomen in veel gehanteerde prijslijsten. Wanneer de auto zonder garantie en zonder servicebeurt bij aflevering wordt gekocht heeft dit een waarde drukkend effect.
Wij hebben de waarde van de auto met kenteken [kentekennummer 4] op het moment van overname bepaald aan de hand van de vaak gebruikte publicatie Autotelex. (…)
Op basis van onze gegevens zijn de waarden als volgt te herleiden van de betreffende auto:
  • Inruilwaarde € 5.800
  • Handelswaarde € 5.400
  • Verkoopwaarde € 6.800
In genoemde jurisprudentie wordt gedoeld op de verkoopwaarde in Autotelex.
Dit is in casu € 6.800,-.
Buiten het ontbreken van garantie kan naar onze mening geen rekening worden gehouden met een waarde drukkend effect.
Zoals ook in de hiervoor genoemde jurisprudentie wordt weergegeven zijn er 3 soorten waarden voor een auto: de handelswaarde, de inruilwaarde en de verkoopwaarde, waarbij de verkoopwaarde de hoogste waarde en de handelswaarde de laagste is. Volgens deze jurisprudentie had Van der Wees Dordrecht BV de verkoopprijs moeten bepalen op de verkoopwaarde. Volgens Autotelex bedraagt deze verkoopwaarde € 6.800. Om een discussie over allerlei individuele waarde drukkende factoren die mogelijk niet in deze verkoopwaarde zijn meegenomen, te voorkomen willen wij het voorstel doen om de verkoopwaarde te bepalen op € 6.000. De hieruit voortvloeiende correctie bedraagt € 3.000.
Aangezien de transactie waarbij de heer [naam 10] is bevoordeeld via de heer [gedaagde] is gelopen, wordt het voordeel dat is genoten met de aankoop van de auto van € 3.000 aangemerkt als loon uit dienstbetrekking bij de heer [gedaagde] . De naheffing 2015 bedraagt € 3.000 x 108,3% = € 3.249. (…)
Naar aanleiding van het boekenonderzoek wordt (…) een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd bij Van der Wees Dordrecht BV (…) conform de volgende specificatie:
(…) Overname auto in privé € 3.249
(…) Over de correctie vermeld in dit rapport zullen wij naast de naheffingsaanslag een vergrijpboete (…) opleggen. (…)
De reden waarom wij van mening zijn dat er sprake is van grove schuld en dus voornemens zijn een boete op te leggen is de volgende:
Het is van algemene bekendheid dat wanneer een werknemer een voordeel krijgt van zijn werkgever dat derden/klanten niet ontvangen, dit voordeel in de regel als loon uit dienstbetrekking in de loonheffing dient te worden betrokken. Het is aan VDW ervoor zorg te dragen dat dit (fiscale) voordeel, ook wordt verloond. VDW had de waarde van de auto bij verkoop juist moeten vaststellen. VDW heeft dit nagelaten. Daar VDW de loonadministratie verzorgde, kon VDW weten, dat door het niet verlonen van dit voordeel te weinig loonheffingen werden aangegeven en afgedragen. Door niet de (interne beheersings)maatregelen te treffen die tot daadwerkelijke fiscale bijtelling leiden, heeft VDW het risico aanvaard dat de fiscale regelgeving op dit punt onjuist wordt toegepast. Dit is VDW ernstig verwijtbaar wat gelijk te stellen is aan grove schuld.
Wanneer sprake is van grove schuld dan bedraagt de boete (…) 25% van de verschuldigde belasting.
Dit leidt tot het volgende overzicht:
VDW Dordrecht BV
Jaar Boete
2015 € 812
(…)”
Volgens Van der Wees c.s. is sprake van onbehoorlijk bestuur, nu [gedaagde] in strijd met artikel 2:239 lid 5 BW ten gunste van zichzelf/zijn schoonzoon middelen heeft onttrokken aan Van der Wees Dordrecht. Zij stellen dat Van der Wees Dordrecht daardoor schade heeft geleden, bestaande in de gemiste verkoopopbrengst van de Renault Laguna ad € 3.000,00, de naheffingsaanslag ad € 3.249,00 en de vergrijpboete ad € 812,00 en dus in totaal € 7.061,00.
4.12.
[gedaagde] heeft daartegenover aangevoerd dat hij zorgvuldig heeft gehandeld bij de verkoop van de Renault Laguna, nu hij - conform de gebruikelijke gang van zaken bij verkoop van bedrijfsauto’s van Van der Wees c.s. - de verkoopprijs van de Renault Laguna heeft bepaald aan de hand van de ANWB-koerslijst en de (daarmee redelijk in lijn zijnde) inruilprijs die de dealer wilde geven. De auto is, op basis van de prijs die volgde uit de ANWB-koerslijst, zonder enige garantie en/of servicebeurt rechtstreeks aan zijn schoonzoon verkocht, aldus [gedaagde] . Hij heeft voorts aangevoerd dat aan de verkoopfactuur een kopie van de ANWB-informatie is gehecht en dat deze factuur in de administratie is opgeborgen. [gedaagde] heeft gewezen op de laatste pagina van het rapport van de Belastingdienst, waar is vermeld:
“(…) VDW dient in de toekomst de juiste cataloguswaarde te hanteren betreffende de fiscale bijtelling privé gebruik zakelijk auto (…)”. Er is dus wel degelijk een cataloguswaarde gehanteerd, maar niet de juiste, aldus [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is geen bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete, omdat ook sprake was van een correctie ten gunste van Van der Wees c.s. (een bedrag van € 46.615,00 met betrekking tot de menagevergoeding) en er aldus een all-in-regeling met de Belastingdienst is getroffen.
4.13.
Dat de verkoopprijs van de Renault Laguna is gebaseerd op de ANWB-koerslijst in samenhang met de door de dealer aangeboden inruilprijs, is niet (voldoende gemotiveerd) door Van der Wees c.s. betwist. De enkele stelling dat de (aan de factuur gehechte) ANWB-prijslijst niet in de administratie van Van der Wees c.s. is aangetroffen, is niet als een voldoende gemotiveerde betwisting aan te merken. De hier bedoelde prijslijst is immers door een ieder opvraagbaar. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] in redelijkheid op de ANWB-koerslijst en de geboden inruilprijs heeft mogen afgaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de door Van der Wees c.s. in het geding gebrachte verklaring van [naam 11] (manager wegtransporten) d.d. 8 oktober 2018 is vermeld:
“(…) Oude auto’s die gebruikt zijn door de werknemers worden ofwel ingeruild bij de aanschaf van een nieuwe auto ofwel kunnen worden gekocht door derden nadat bekend was wat de inruilwaarde + was bij de garage. (…)”.Er is in dit geval dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat [gedaagde] in strijd met het geldende beleid heeft gehandeld bij de verkoop van de auto aan zijn schoonzoon. Hoewel de verkoop - ook als dit conform beleid was - naar het oordeel van de rechtbank niet als verstandig of wenselijk kan worden aangemerkt, is een verkoop als deze (binnen de familie of kennissenkring van de werknemer) naar algemeen bekend moet worden verondersteld, niet ongebruikelijk en kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde] als bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt door, uitgaande van de ANWB-koerslijst, de auto voor een bedrag van € 3.000,00 te verkopen aan zijn schoonzoon. Het eigen belang van [gedaagde] brengt overigens ook niet, althans niet automatisch mee dat [gedaagde] daarmee niet in het belang van Van der Wees Dordrecht heeft gehandeld. Evenmin brengt de omstandigheid dat de Belastingdienst Autotelex gebruikt als informatiebron om de waarde van een auto vast te stellen, mee dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld door uit te gaan van een andere informatiebron. Het voorgaande brengt mee dat de vordering bij gebrek aan feitelijke grondslag moet worden afgewezen.
Ad d): Porsche 924
4.14.
Van der Wees c.s. verwijten [gedaagde] dat hij op 12 juli 2017 zijn Porsche 924 met kenteken [kentekennummer 3] aan Van der Wees Dordrecht heeft verkocht voor een bedrag van € 1.200,00 en deze op 31 januari 2018 - dus na ongeveer een half jaar - heeft teruggekocht voor hetzelfde bedrag, terwijl in de tussengelegen periode op kosten van Van der Wees Dordrecht voor een bedrag van € 12.420,00 aan reparaties (inclusief een taxatie) aan de Porsche 924 heeft plaatsgevonden. Van der Wees c.s. hebben aangevoerd dat [gedaagde] zich met deze verkoop- en aankooptransactie ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten koste van Van der Wees Dordrecht en dat tevens sprake is van een tegenstrijdig belang en van onbehoorlijk bestuur. De schade van Van der Wees Dordrecht bedraagt € 12.971,25 inclusief btw, bestaande uit de reparatienota’s, taxatiekosten en ten onrechte niet in rekening gebrachte btw bij de verkoop, aldus Van der Wees c.s.
4.15.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat hij, na de verkoop van de Jaguar op 11 juli 2017, tijdelijk - tot aan zijn vertrek bij Van der Wees c.s. - een andere auto van de zaak nodig had. Omdat hij voorkeur had voor een oldtimer en hij Van der Wees c.s. niet op kosten wilde jagen met de aanschaf van een nieuwe auto, zag hij in het tijdelijk gebruiken van zijn Porsche 924 een passende oplossing. De Porsche 924 is op 1 maart 2017 door [naam 8] (fiscaal) getaxeerd op een bedrag van € 1.200,00 marge (als particuliere waarde in het economisch verkeer). Bij de verkoop en de aankoop is afgegaan op deze taxatie, aldus [gedaagde] . Hij wist niet - en kon ook niet voorzien - dat er relatief hoge reparatie- en onderhoudslasten zouden zijn in de periode dat de Porsche eigendom was van Van der Wees Dordrecht. De suggestie dat [gedaagde] de Porsche 924 aan Van der Wees Dordrecht heeft overgedragen omdat hij hoge reparatie-/onderhoudskosten verwachtte, is onjuist. Voordien heeft [gedaagde] zelf ook al veel kosten gehad (bijna € 10.000,00). Het is een ervaringsfeit dat oldtimers duurder zijn in onderhoud, maar daar staat tegenover dat er doorgaans geen afschrijving wegens waardedaling is. Volgens [gedaagde] is het niet juist dat de Porsche 924 door de reparaties meer waard is geworden.
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat het de bedoeling was dat de Porsche 924 slechts korte tijd - tot het vertrek van [gedaagde] bij Van der Wees c.s. - op naam van Van der Wees Dordrecht zou worden gesteld. Nadat de Porsche 924 op 11 juli 2017 aan Van der Wees Dordrecht is verkocht, is met betrekking tot deze auto op 22 september 2017 een factuur van € 11.286,26 aan Van der Wees Dordrecht toegezonden door een autobedrijf. Op 30 november 2017 volgde nog een factuur van hetzelfde autobedrijf van € 719,08, waarna de Porsche 924 op 31 januari 2018 door [gedaagde] is teruggekocht. De rechtbank kan [gedaagde] niet volgen in zijn standpunt dat hij van de verkoop- en aankooptransactie van de Porsche 924 geen voordeel heeft gehad. Dat voordeel is in ieder geval gelegen in het feit dat hij de hiervoor bedoelde onderhouds-/reparatiekosten niet zelf heeft hoeven dragen. In de gegeven omstandigheden - en dan met name de beoogde terugkoop van de auto op korte termijn - had het in de rede gelegen dat [gedaagde] in overleg zou treden met Van der Wees c.s. toen bleek dat er kort na de overdracht relatief hoge onderhouds-/reparatiekosten aan de auto moesten worden gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dat heeft gedaan. [gedaagde] heeft daarmee zijn eigen belang laten prevaleren boven dat van Van der Wees Dordrecht. Dat, zoals [gedaagde] heeft betoogd (en Van der Wees c.s. hebben betwist), de gemaakte kosten geen invloed zouden hebben gehad op de waarde van de auto, maakt een en ander niet anders. Datzelfde geldt voor de (betwiste) stelling van [gedaagde] dat de aanschaf van een nieuwe auto van de zaak duurder zou zijn geweest. Onverlet blijft dat de kosten volledig door Van der Wees Dordrecht zijn gedragen, terwijl het de bedoeling was dat Van der Wees Dordrecht de auto op korte termijn weer zou verkopen aan [gedaagde] . De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] , door in de gegeven omstandigheden deze (volgens [gedaagde] onvoorziene) kosten zonder overleg voor rekening van Van der Wees Dordrecht te laten komen, ongerechtvaardigd is verrijkt en derhalve reeds daarom tot terugbetaling is gehouden.
4.17.
Voor zover de vordering betrekking heeft op ten onrechte niet in rekening gebrachte btw bij de verkoop, is deze niet door [gedaagde] betwist en daarom eveneens toewijsbaar. De taxatiekosten acht de rechtbank uitsluitend toewijsbaar voor zover deze betrekking hebben op de Porsche 924 (die ten tijde van de taxatie - op 1 maart 2017 - eigendom was van [gedaagde] ). Voor zover de taxatiekosten betrekking hebben op de Jaguar ziet de rechtbank niet in waarom deze voor rekening van [gedaagde] zouden moeten komen. Op het gevorderde bedrag strekt daarom een bedrag van € 207,50 (de helft van de betreffende factuur) in mindering. Toegewezen zal aldus worden een bedrag van € 12.763,75.
Ad e): zonnepanelen
4.18.
Dit verwijt betreft zonnepanelen die in 2011 op kosten van Van der Wees Groep op de woning van [gedaagde] zijn geplaatst (toen er ook zonnepanelen werden geplaatst bij Van der Wees Groep). Het plaatsen van zonnepanelen op de woning van [gedaagde] is nooit besproken en daar is ook nooit toestemming voor gegeven, aldus Van der Wees c.s. Volgens hen is sprake van ongerechtvaardigde verrijking, dan wel van diefstal of verduistering. Ook hebben zij aangevoerd dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar en onrechtmatig heeft gehandeld door zijn eigen, tegenstrijdige, belang te laten prevaleren boven dat van Van der Wees c.s., ongeoorloofd middelen te onttrekken aan Van der Wees Groep en ontraceerbaar privévermogen te vermengen met het vermogen van de rechtspersoon. Gevorderd in dit kader wordt vergoeding van de door Van der Wees Groep geleden schade, bestaande in het met de levering en montage van deze zonnepanelen gemoeide bedrag van € 8.476,00 inclusief btw.
4.19.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de zonnepanelen bij Van der Wees Groep zijn aangeschaft in het kader van het duurzaamheidsstreven van het Van der Wees-concern. Om die reden was in 2011 ook de Tesla aangeschaft. Omdat van snelladers destijds nog geen sprake was, is gekozen voor een laadpaal voor de Tesla bij de woning van [gedaagde] . De zonnepanelen op de woning van [gedaagde] konden zorgen voor de stroomvoorziening. Dat is de reden dat de zonnepanelen ook op zijn woning zijn geplaatst, aldus [gedaagde] . In zijn visie spreekt het voor zich dat de energiekosten voor rekening van Van der Wees c.s. kwamen en mocht hij daarom de zonnepanelen op zijn woning laten plaatsen. Subsidiair heeft [gedaagde] een beroep op verjaring (van de vordering uit 2011) gedaan.
4.20.
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat aangenomen moet worden dat [gedaagde] een eigen belang had bij de aanleg van de zonnepanelen op zijn woning. Dat, zoals [gedaagde] heeft betoogd, de zonnepanelen op zijn woning waren bedoeld voor de stroomvoorziening van de Tesla, maakt dat niet anders. Dat de zonnepanelen uitsluitend konden worden gebruikt ten behoeve van de laadpaal bij de woning van [gedaagde] , is niet (voldoende) gesteld en evenmin gebleken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de zonnepanelen ook anderszins ten goede zijn gekomen aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat de stroomopwekking en het stroomverbruik van de Tesla elkaar goed in evenwicht hielden, maar die stelling is door Van der Wees c.s. betwist en de rechtbank kan dan ook niet uitgaan van de juistheid daarvan. Dat geen toestemming is gegeven voor de aanschaf van de zonnepanelen op de woning van [gedaagde] op kosten van Van der Wees Groep is niet in geschil. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat hij die aanschaf niet heeft besproken met Van der Wees c.s. Door geen openheid van zaken te geven over de aanschaf van de zonnepanelen, terwijl [gedaagde] daarbij onmiskenbaar ook een eigen belang had, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig gehandeld. Van dat handelen kan hem een ernstig verwijt worden gemaakt.
4.21.
Het beroep van [gedaagde] op verjaring wordt verworpen, omdat er daarbij kennelijk vanuit wordt gegaan dat Van der Wees c.s. met de uitgave bekend waren op het moment dat deze is gedaan. Van der Wees c.s. hebben echter gesteld dat zij pas sinds een jaar op de hoogte zijn van de vordering inzake de zonnepanelen. [gedaagde] heeft daartegenover weliswaar aangevoerd dat de aanschaf van de zonnepanelen ten behoeve van zijn woning is besproken met de accountant, maar die stelling is door Van der Wees c.s. betwist en staat daarom niet vast. Nu ook overigens niet is gebleken dat Van der Wees c.s. er eerder van op de hoogte waren dat de zonnepanelen op de woning van [gedaagde] zijn betaald door Van der Wees Groep, is van verjaring geen sprake. De vordering van € 8.476,00, die qua hoogte niet is weersproken, zal dan ook worden toegewezen.
Ad f): vlonderhout
4.22.
Dit verwijt heeft betrekking op vlonderhout dat in 2016 op kosten van Van der Wees Wegtransporten beweerdelijk is aangeschaft ten behoeve van de woning van [gedaagde] . Van der Wees c.s. hebben aangevoerd dat de betreffende facturen niet conform de regels zijn afgetekend door de betreffende manager ( [naam 11] ), maar uitsluitend door [gedaagde] zelf. De kosten zijn ten onrechte geboekt op “trailer 512”, kennelijk met het doel de suggestie te wekken dat sprake was van bedrijfskosten, aldus Van der Wees c.s. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] zijn eigen belang heeft laten prevaleren boven het belang van de door hem bestuurde onderneming en dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, diefstal dan wel verduistering. Zij vorderen vergoeding van de door Van der Wees Wegtransporten geleden schade, die begroot wordt op het totaal van de twee betaalde facturen (€ 3.526,00 inclusief btw).
4.23.
Nadat Van der Wees c.s. een verklaring van [naam 11] in het geding hebben gebracht, heeft [gedaagde] niet langer betwist dat de door Van der Wees c.s. bedoelde facturen betrekking hebben op vlonderhout dat is gebruikt voor zijn woning. [gedaagde] betwist ook niet langer dat de door Van der Wees Wegtransporten betaalde kosten voor zijn rekening dienen te komen. Volgens [gedaagde] was het gebruikelijk dat privéuitgaven van werknemers werden verrekend met hun salaris. Hij heeft aangevoerd dat hij niet kan controleren of in dit geval verrekening heeft plaatsgevonden, omdat hij geen toegang meer heeft tot de (uitsluitend digitaal beschikbaar gestelde) salarisstroken. Ter comparitie hebben Van der Wees c.s. gesteld dat uit navraag bij de salarisadministratie is gebleken dat het bedrag van € 3.526,00 niet op het salaris van [gedaagde] is ingehouden. Volgens Van der Wees c.s. heeft [gedaagde] dit kunnen controleren door de salarisbetalingen op zijn bankrekening na te lopen. [gedaagde] heeft een en ander vervolgens niet (gemotiveerd) betwist, zodat er in rechte vanuit wordt gegaan dat verrekening niet heeft plaatsgevonden. Door de aanschaf van vlonderhout op kosten van Van der Wees Wegtransporten en het privékarakter van deze aanschaf te verhullen, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig gehandeld. Van dat handelen kan hem een ernstig verwijt worden gemaakt. Het gevorderde bedrag van € 3.526,00, dat qua hoogte niet is weersproken, zal dan ook worden toegewezen.
Ad g): fiets en lamp
4.24.
Van der Wees c.s. verwijten [gedaagde] dat hij een fiets en een lamp, eigendom van Van der Wees Groep respectievelijk Van der Wees Dordrecht, niet heeft geretourneerd toen hij met pensioen ging. Van toestemming om de fiets en de lamp te behouden was geen sprake, aldus Van der Wees c.s. Zij vorderen vergoeding van de aankoopwaarde van de fiets (€ 1.740,00 inclusief btw) en van de aankoopwaarde van de lamp (€ 3.575,00 inclusief btw).
4.25.
[gedaagde] heeft niet betwist dat de fiets en lamp eigendom zijn van Van der Wees Groep respectievelijk Van der Wees Dordrecht. Ter comparitie heeft hij te kennen gegeven bereid te zijn de fiets en de lamp te retourneren. Dat hij daaraan ook uitvoering heeft gegeven, is niet gesteld en evenmin gebleken. De rechtbank ziet aanleiding om [gedaagde] te veroordelen de fiets en lamp binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis te retourneren. Indien hij daaraan geen gevolg geeft, zal hij worden veroordeeld tot vergoeding van de waarde van de fiets en lamp. Dat de waarde van de fiets en lamp volgens [gedaagde] nu lager is, doet niet ter zake. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.740,00 aan Van der Wees Groep indien hij de fiets niet tijdig retourneert en tot betaling van een bedrag van € 3.575,00 aan Van der Wees Dordrecht indien hij de lamp niet tijdig retourneert.
Ad h): compensatieregeling
4.26.
Dit verwijt betreft de compensatieregeling die [gedaagde] met [naam 5] is aangegaan (zie hiervoor onder 2.6). In dat kader hebben Van der Wees c.s. het volgende aangevoerd. In 2013 heeft [naam 1] (destijds voorzitter van de Raad van Commissarissen) [gedaagde] (en [naam 5] ) verboden om een Volvo V60 Plug in Hybrid (verder: de Volvo) aan te schaffen en aan [naam 5] ter beschikking te stellen. De aanschafwaarde van deze auto bedroeg bijna € 70.000,00 en dat is aanzienlijk meer dan enige andere personenauto die bij het Van der Wees-concern ooit voor een werknemer was aangeschaft. Ondanks het verbod is de Volvo toch aangeschaft voor [naam 5] . Dit is vervolgens teruggedraaid en de Volvo is overgenomen door [naam 1] . Voor [naam 5] is er een andere auto aangeschaft. Voor deze andere auto gold een bijtelling (van € 771,00 per maand), terwijl de Volvo een hybride auto was waarvoor [naam 5] geen bijtelling zou hoeven te betalen. Om dit “financiële nadeel” te compenseren, hebben [gedaagde] en [naam 5] vervolgens de compensatieregeling gesloten (die inhield dat [naam 5] een salarisverhoging van € 150,00 netto per maand en 26 extra vakantiedagen per jaar zou ontvangen vanaf 1 januari 2014). De compensatieregeling is heimelijk gesloten; nimmer heeft [gedaagde] daarvan melding gemaakt bij de Raad van Commissarissen c.q. bij [naam 1] . Volgens Van der Wees c.s. heeft [gedaagde] met het aangaan van de compensatieregeling gehandeld in strijd met de statutaire goedkeuringsbepalingen, waartoe zij het volgende hebben aangevoerd:
  • de waarde van de compensatieregeling overschrijdt de in het directiestatuut genoemde grens van € 50.000,00;
  • de compensatieregeling is in strijd met het expliciete verbod van [naam 1] de auto aan te schaffen (over welke beslissing [naam 1] als voorzitter van de Raad van Commissarissen zeggenschap had, aangezien de waarde van de auto het bedrag van € 50.000,00 overschrijdt). De compensatieregeling leidde ertoe dat [naam 5] financieel alsnog in een situatie kwam te verkeren die tenminste gelijk was aan de situatie waarin hij zou hebben verkeerd indien hij wel in de Volvo was gaan rijden, terwijl de aanschaf van de Volvo door [naam 1] was verboden in verband met de buitensporige kosten die daaraan verbonden waren. Evident is dat het aanbieden van een compensatie voor een verboden handeling onder hetzelfde verbod valt;
  • de compensatieregeling is aan te merken als een handeling zoals genoemd onder het derde gedachtestreepje in het directiestatuut: “het toekennen van pensioenen, VUT of soortgelijke rechten”.
Van der Wees c.s. hebben geconcludeerd dat deze handelwijze van [gedaagde] is aan te merken als ernstig verwijtbaar onbehoorlijk bestuur en zij vorderen vergoeding van de schade die Van der Wees Dordrecht als gevolg daarvan heeft geleden. Deze schade wordt begroot op € 51.627,50 (€ 965,00 per maand (€ 340,00 met betrekking tot de salarisverhoging en € 625,00 met betrekking tot de vakantiedagen) x 53,5 maanden).
4.27.
[gedaagde] heeft ook dit verwijt gemotiveerd betwist. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. De aanschaf van de Volvo was in vele opzichten (fiscaal) voordelig, zowel voor het Van der Wees-concern als voor de berijder van de auto. [gedaagde] heeft dit aan [naam 1] voorgelegd, maar hij had geen oor voor het financiële verhaal en wilde de auto zelf niet. [naam 5] heeft vervolgens aan [gedaagde] gevraagd of hij in aanmerking kwam voor de Volvo als auto van de zaak. Omdat [naam 5] recht had op een nieuwe auto van de zaak en de maandelijkse kosten voor de Volvo aanmerkelijk lager waren dan de kosten voor de bedrijfsauto (de Renault Laguna) die [naam 5] destijds had, heeft [gedaagde] , gelet op de financiële voordelen voor zowel Van der Wees Dordrecht als [naam 5] , dit voorstel van [naam 5] geaccepteerd. De Volvo is vervolgens aangeschaft en door [naam 5] in gebruik genomen. Nadat [naam 5] de Volvo ongeveer twee maanden in gebruik had, heeft [naam 1] daartegen bezwaar gemaakt, omdat de Volvo zijns inziens te duur was (voor [naam 5] ). [naam 1] wilde de Volvo toch zelf gaan rijden en [gedaagde] moest dat maar regelen. [gedaagde] had echter namens Van der Wees Dordrecht afspraken met [naam 5] gemaakt over de Volvo als auto van de zaak en was ook gerechtigd die afspraken te maken. [gedaagde] is een gesprek aangegaan met [naam 5] , die zich onrechtvaardig behandeld voelde en overwoog te vertrekken. Op die basis is [gedaagde] , feitelijk ter afkoop van de aangegane verplichtingen van Van der Wees Dordrecht jegens [naam 5] , met [naam 5] overeengekomen dat hij zijn recht op de Volvo als auto van de zaak (met een fiscaal voordeel van € 28.800,00 over vijf jaar) opgaf en daarvoor in de plaats een extra beloning van € 150,00 netto per maand zou krijgen en, als het werk het toeliet, elke vrijdagmiddag thuis zou werken of vrij zou zijn.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij gerechtigd was de compensatieregeling aan te gaan, omdat dit binnen zijn bevoegdheden als directeur viel en hij daarom geen goedkeuring van de Raad van Commissarissen nodig had. Daartoe heeft [gedaagde] het volgende aangevoerd:
  • er was geen sprake van een investering (maar een afkoop van een verplichting) en er was ook geen € 50.000,00 mee gemoeid (gelet op de gevorderde leeftijd van [naam 5] en de bedoeling van vijf jaar compensatie voor het misgelopen fiscale voordeel ad € 450,00 per maand);
  • er is conform het verbod van [naam 1] gehandeld, nu de Volvo - ondanks de geldige afspraken in dat kader - niet aan [naam 5] , maar aan [naam 1] ter beschikking is gesteld. Bovendien heeft het verbod geen werking, omdat [naam 1] niet gemachtigd is om alleen een besluit van de Raad van Commissarissen te nemen;
  • het betroffen geen rechten voor na het werkzame leven van [naam 5] (“pensioenen, VUT of soortgelijke rechten”, als bedoeld in het directiestatuut).
Conclusie moet volgens [gedaagde] zijn dat Van der Wees c.s. onvoldoende hebben gesteld voor aansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW. Subsidiair heeft [gedaagde] de schadeberekening van Van der Wees c.s. betwist.
4.28.
De rechtbank oordeelt als volgt. Nu de aanschaf van de Volvo voor [naam 5] is teruggedraaid en deze auto door [naam 1] is overgenomen, behoeft de vraag of [gedaagde] tot aanschaf van de Volvo (ten behoeve van [naam 5] ) heeft mogen overgaan in dit geschil geen bespreking. Het aangaan van de compensatieregeling met [naam 5] behoorde naar het oordeel van de rechtbank tot de beleidsvrijheid die [gedaagde] als bestuurder van Van der Wees c.s. had. Niet geoordeeld kan worden dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende statutaire goedkeuringsbepalingen als bedoeld in het directiestatuut en in artikel 13 lid 4 van de statuten van Van der Wees Groep (zie hiervoor onder 2.4 en 2.5). Dat [naam 1] aan [gedaagde] de aanschaf van de Volvo had verboden - wat daarvan zij - doet ook hier niet ter zake. [gedaagde] zag zich als bestuurder geconfronteerd met een situatie die, naar zijn - niet onbegrijpelijk - oordeel, ten opzichte van [naam 5] een compensatie vereiste. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat het aangaan van de compensatieregeling niet kan worden aangemerkt als een investering die het bedrag van € 50.000,00 te boven gaat. Van der Wees c.s. hebben weliswaar berekend dat met de compensatieregeling een bedrag van € 51.627,50 is gemoeid, maar die berekening is gemotiveerd door [gedaagde] betwist en in rechte kan daarom niet worden uitgegaan van de juistheid daarvan. Bovendien kan niet worden geoordeeld dat het [gedaagde] op het moment van het aangaan van de compensatieregeling duidelijk had moeten zijn dat deze regeling het in het directiestatuut genoemde bedrag van € 50.000,00 overtrof, nog los van de vraag of in dit geval sprake is van een investering. Van der Wees c.s. kunnen ook niet worden gevolgd in hun stelling dat sprake is van het toekennen van pensioenen, VUT- of soortgelijke rechten. Op geen enkele wijze is gebleken dat en waarom de compensatieregeling als zodanig zou moeten worden aangemerkt. Voor zover Van der Wees c.s. nog hebben aangevoerd dat de in het directiestatuut opgenomen besluitenlijst waarvoor goedkeuring van de Raad van Commissarissen is vereist, niet limitatief is, is de rechtbank met [gedaagde] van oordeel dat het niet redelijk is om een beroep te doen op een bij het aangaan van de verplichtingen als bestuurder niet aan hem bekend goedkeuringsvereiste.
4.29.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] in de gegeven omstandigheden ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door de bedoelde afspraken met [naam 5] te treffen. De vordering zal op dit punt dan ook worden afgewezen.
Vertrekvergoeding
4.30.
Ten slotte vorderen Van der Wees c.s. terugbetaling door [gedaagde] aan Van der Wees Dordrecht van de aan [gedaagde] uitgekeerde vertrekvergoeding van € 65.654,40 bruto. Daartoe hebben Van der Wees c.s. aangevoerd dat de vergoeding, die aan [gedaagde] is uitgekeerd als blijk van waardering voor “bewezen diensten”, is overeengekomen onder invloed van dwaling en bedrog. Volgens Van der Wees c.s. zou de vergoeding nooit zijn betaald als zij op de hoogte waren geweest van de werkelijke gang van zaken (oplichting, diefstal, fraude, verduistering en onrechtmatig handelen gedurende enige jaren, waardoor Van der Wees c.s. structureel zijn benadeeld). Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat zij de overeenkomst op goede gronden partieel buitengerechtelijk hebben vernietigd en dat het bedrag van € 65.654,40 (bruto) daarom onverschuldigd aan [gedaagde] is betaald.
4.31.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat van dwaling en/of bedrog geen sprake is. Voor zover de verwijten van Van der Wees c.s. terecht zouden zijn, heeft [gedaagde] aangevoerd dat deze niet afdoen aan de bewezen diensten die aan de vertrekvergoeding ten grondslag hebben gelegen. [gedaagde] heeft benadrukt dat hij zich gedurende een periode van ruim 18 jaar volledig voor Van der Wees c.s. heeft ingezet.
4.32.
Artikel 6:228 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst, die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is, indien - voor zover thans relevant - de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Ingevolge artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling die door (onder meer) bedrog tot stand is gekomen, vernietigbaar. Lid 3 van artikel 3:44 BW bepaalt dat bedrog aanwezig is, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
4.33.
Dat Van der Wees c.s. bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst zijn uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken met betrekking tot de bewezen diensten waarop de vertrekvergoeding is gebaseerd, is onvoldoende gesteld en evenmin gebleken. Dat, zoals blijkt uit het voorgaande, een deel van de verwijten van Van der Wees c.s. slaagt, betekent niet althans niet zonder meer dat de bewezen diensten waarop de vertrekvergoeding is gebaseerd ongedaan zijn gemaakt of niet langer bestaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verwijten slechts voor een beperkt deel gegrond zijn. Van jarenlange oplichting, diefstal, fraude of verduistering, zoals door Van der Wees c.s. betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Daar waar - naar het oordeel van de rechtbank - sprake is van een ernstig verwijt aan [gedaagde] als bestuurder, is dit niet van dien aard, dat dit de conclusie rechtvaardigt dat Van der Wees c.s. bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst zouden kunnen hebben gedwaald. Het moet er voor worden gehouden dat deze vergoeding is ingegeven door de duur van het dienstverband en hetgeen [gedaagde] onmiskenbaar heeft betekend voor het Van der Wees-concern. De stelling van Van der Wees c.s. dat [gedaagde] niet heeft bijgedragen aan de goede resultaten en een onderneming heeft achtergelaten die er beroerd voorstaat wordt gepasseerd, nu dit - indien al juist - ook ten tijde van het vertrek van [gedaagde] bekend moet zijn geweest en dit standpunt aldus onverenigbaar is met de toekenning van de vertrekvergoeding aan [gedaagde] . Het beroep op dwaling kan dan ook niet slagen. Dat geldt eveneens voor het beroep op bedrog. Dat [gedaagde] Van der Wees c.s. tot het toekennen van de vertrekvergoeding heeft bewogen door te zwijgen over de verwijten die zijn komen vast te staan, is onvoldoende gesteld en ook niet gebleken. Het voorgaande brengt mee dat de vaststellingsovereenkomst niet op goede gronden buitengerechtelijk is vernietigd en dat er dus ook geen grond is voor terugbetaling van de vertrekvergoeding.
Conclusie
4.34.
Conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van:
  • € 16.908,08 aan Van der Wees Wegtransporten met betrekking tot de brandstofkosten;
  • € 12.763,75 aan Van der Wees Dordrecht met betrekking tot de Porsche 924;
  • € 8.476,00 aan Van der Wees Groep met betrekking tot de zonnepanelen;
  • € 3.526,00 aan Van der Wees Wegtransporten met betrekking tot het vlonderhout;
  • € 1.740,00 aan Van der Wees Groep, indien de fiets niet tijdig wordt geretourneerd als hierna onder 5.5 bedoeld en
  • € 3.575,00 aan Van der Wees Dordrecht, indien de lamp niet tijdig wordt geretourneerd als hierna onder 5.7 bedoeld.
4.35.
De gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar, nu geen sprake is van vertraging in de voldoening van een geldsom op grond van een handelsovereenkomst. Aangenomen dient te worden dat Van der Wees c.s. tevens aanspraak maken op het mindere, te weten de wettelijke rente. Deze zal op grond van artikel 6:119 BW worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld. Daarbij wordt uitgegaan van de ingangsdatums van de rente zoals vermeld in de toewijsbare onderdelen van de vordering, nu deze onweersproken en op de wet gegrond zijn.
4.36.
Voor zover de gevorderde verklaring voor recht (als weergegeven onder 3.1 sub 1) ziet op het door de geldvorderingen bestreken handelen, valt - zonder toelichting, die ontbreekt - niet in te zien wat het belang van Van der Wees c.s. is bij die vordering. Voor zover die vordering ziet op ander handelen van [gedaagde] mist zij een voldoende toelichting en onderbouwing. Deze vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.37.
De gevorderde beslagkosten zijn, gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv en op de beslissing in reconventie, toewijsbaar. De gevorderde “kosten van de noodzakelijk ingeschakelde partijen zoals de slotenmaker, de sleepwagen en het bergingsbedrijf” zijn als niet nader gespecificeerd en onderbouwd niet toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 1.609,82 voor verschotten (€ 626,00 aan griffierecht en € 983,82 aan explootkosten) en € 1.074,00 voor salaris advocaat (1 rekest x tarief € 1.074,00).
4.38.
Nu een deel van de vorderingen toewijsbaar is, volgt de rechtbank [gedaagde] niet in zijn stelling dat de procedure nodeloos is veroorzaakt. De rechtbank ziet, aangezien partijen over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, wel aanleiding om de kosten van de procedure in conventie te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in (deels voorwaardelijke) reconventie
4.39.
De onder 3.5 sub 1) weergegeven vordering tot opheffing van de gelegde beslagen is ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen in conventie worden afgewezen, dan wel voor een beperkt deel worden toegewezen. Voor zover is voldaan aan de voorwaarde dat de vorderingen in conventie voor een beperkt deel zijn toegewezen, wordt het volgende overwogen.
4.40.
Gelet op artikel 705 Rv kan de opheffing van een beslag worden uitgesproken i) bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, ii) indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht; of iii) van het onnodige van het ontslag blijkt; of iv) zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Kennelijk heeft [eiser] met zijn vordering het oog op de onder ii) bedoelde opheffingsgrond. Nu de vorderingen van Van der Wees c.s. in conventie deels toewijsbaar zijn geacht, doet deze opheffingsgrond zich echter niet voor. Voor toewijzing van deze vordering bestaat daarom geen grond.
4.41.
Onder 3.5 sub 2) heeft [eiser] opheffing van de sequestratie van de Aston Martin en teruggave van deze auto gevorderd. Volgens [eiser] staan de beslagen niet in verhouding tot het toewijsbare bedrag en had gekozen moeten worden voor het minst bezwarende beslag, te weten het beslag op zijn woning. [eiser] heeft aangevoerd dat de woning voldoende overwaarde heeft. Van der Wees c.s. hebben de vordering betwist. Zij hebben aangevoerd dat het beslag onder ING doel heeft getroffen voor een bedrag van € 21.923,00 en dat de overwaarde van de woning van [eiser] onbekend is. De rechtbank is van oordeel dat, nu elke nadere toelichting van [eiser] over de (vermoedelijke) hoogte van de overwaarde van zijn woning ontbreekt, niet kan worden vastgesteld dat deze overwaarde - in samenhang met het beslag onder ING - voldoende is om het volledige toegewezen bedrag in conventie te kunnen voldoen. Voor opheffing van het beslag op de Aston Martin ziet de rechtbank daarom thans geen aanleiding.
4.42.
[eiser] heeft voorts vergoeding van de kosten van de huur van een vervangende oldtimer gevorderd. Daartoe heeft [eiser] aangevoerd dat hem ten onrechte het genot van de Aston Martin is ontnomen en dat hij zich daarom genoodzaakt heeft gezien een vergelijkbare auto te huren. De kosten daarvan bedragen € 5.000,00 per week, aldus [eiser] . Volgens Van der Wees c.s. moet ook deze vordering worden afgewezen. Nu, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, het beslag op de Aston Martin niet ten onrechte is gelegd, deelt de rechtbank dit standpunt van Van der Wees c.s. Het beslag is niet onrechtmatig en er is daarom geen grond voor toewijzing van deze vordering.
4.43.
Ten slotte vordert [eiser] vergoeding van de schade die “hoogstwaarschijnlijk” aan de Aston Martin is veroorzaakt door onzorgvuldig handelen bij de sequestratie. Met Van der Wees c.s. is de rechtbank van oordeel dat ook deze vordering niet kan worden toegewezen. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure, zoals gevorderd door [eiser] , is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Daarvan is in dit geval echter geen sprake. Van der Wees c.s. hebben in dit kader aangevoerd dat de Aston Martin bij [eiser] thuis is opgehaald door een gespecialiseerd bergingsbedrijf. Volgens Van der Wees c.s. is de auto gestart, voorzichtig naar buiten gereden en op een oplegger geplaatst en gezekerd. Vervolgens is de Aston Martin naar de locatie van de bewaarder overgebracht en daar in een beveiligde autogarage geparkeerd, aldus Van der Wees c.s. Gelet op deze stellingen is de mogelijkheid van schade aan de Aston Martin thans niet aannemelijk. De enkele, niet onderbouwde, stelling van [eiser] dat het vanuit stilstand op de hellingshoek (vanuit de garage) optrekken van de Aston Martin met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid schade heeft toegebracht aan de mechanische racekoppeling, is niet voldoende om dat anders te maken.
4.44.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering in reconventie zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie. De kosten aan de zijde van Van der Wees c.s. worden vastgesteld op € 1.074,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 1.074,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Van der Wees Wegtransporten te betalen een bedrag van € 16.908,08 (zestienduizend negenhonderdacht euro en acht eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 januari van elk jaar volgend op het jaar dat de betreffende (brandstof)kosten zijn gemaakt tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Van der Wees Dordrecht te betalen een bedrag van € 12.763,75 (twaalfduizend zevenhonderddrieënzestig euro en vijfenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 31 januari 2018 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Van der Wees Groep te betalen een bedrag van € 8.476,00 (achtduizend vierhonderdzesenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan Van der Wees Wegtransporten te betalen een bedrag van € 3.526,00 (drieduizend vijfhonderdzesentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 september 2017 tot aan de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis de fiets van Van der Wees Groep te retourneren aan Van der Wees Groep,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] , indien en voor zover hij niet aan de hiervoor onder 5.5 bedoelde veroordeling heeft voldaan, om aan Van der Wees Groep te betalen een bedrag van € 1.740,00 (eenduizend zevenhonderdveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis de lamp van Van der Wees Dordrecht te retourneren aan Van der Wees Dordrecht,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] , indien en voor zover hij niet aan de hiervoor onder 5.7 bedoelde veroordeling heeft voldaan, om aan Van der Wees Dordrecht te betalen een bedrag van € 3.575,00 (drieduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.683,82,
5.10.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.13.
wijst de vorderingen af,
5.14.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Van der Wees c.s. tot op heden vastgesteld op € 1.074,00,
5.15.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. van der Hoeven en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter mr. C. Bouwman op 26 juni 2019.
1977/39