ECLI:NL:RBROT:2019:533

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
18_2431_V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake besluit van de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Opposant had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 7 september 2018, waarin zijn beroep tegen een besluit van de gemeente Rotterdam niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. Het bestreden besluit, dat op 19 maart 2018 zou zijn verzonden, betrof de ongegrondverklaring van het bezwaar van opposant tegen een eerder besluit van 15 november 2017. Opposant stelde dat hij het bestreden besluit niet had ontvangen en dat de termijn voor het indienen van beroep pas op 1 mei 2018 was aangevangen, toen het besluit via e-mail werd bekendgemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de gemeente Rotterdam, niet langer volhield dat het bestreden besluit op de juiste wijze was verzonden. Dit leidde tot de conclusie dat er geen reden was om te twijfelen aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. De verzetrechter oordeelde dat de eerdere uitspraak niet terecht zonder zitting was afgedaan, omdat er argumenten waren die in verzet naar voren waren gebracht en die ook in een eerdere zitting hadden kunnen worden aangevoerd. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 7 september 2018 verviel en het onderzoek in de stand waarin het zich bevond werd voortgezet.

De uitspraak werd gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, in aanwezigheid van griffier C.W. Steenkist. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/2431
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2019 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[Naam], te [Plaats], opposant,

gemachtigde: mr. B.W.N. van den Oever,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 7 september 2018 in het geding tussen opposant en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: verweerder) over het besluit van 19 maart 2018.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 19 maart 2018 (het bestreden besluit) het bezwaar van opposant tegen het besluit van 15 november 2017 ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 29 mei 2018 desgevraagd aan de rechtbank meegedeeld dat het bestreden besluit op 19 maart 2018 is verzonden naar het bekend zijnde adres van opposants gemachtigde, hetgeen is geregistreerd in het registratiesysteem Octopus ten bewijze waarvan printscreens zijn overgelegd.
De rechtbank heeft op 7 september 2018 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep wegens te late indiening daarvan niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 21 december 2018. Opposantes gemachtigde was aanwezig.
De rechtbank heeft op grond van het verhandelde ter zitting de behandeling van het verzet geschorst en bepaald dat nadere zitting zal worden gepland, waarbij verweerder zal worden opgeroepen. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd, respectievelijk opgeroepen, voor een op 29 januari 2019 te houden verzetzitting.
Verweerder heeft bij brief van 15 januari 2019 aan de rechtbank meegedeeld dat zij terugkomt van haar standpunt dat de verzending van het bestreden besluit aannemelijk is gemaakt. Verweerder bestrijdt niet het laten vervallen van de uitspraak van de rechtbank van 7 september 2018 en de voortzetting van het onderzoek in de stand waarin het zich bevond.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de zitting van 29 januari 2019 komt te vervallen en partijen hierover ingelicht.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 7 september 2018 het beroep van opposant terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op het beroep werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissing. Zo ja, dan is het verzet gegrond en komt de uitspraak waartegen het verzet is gericht te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat opposant het beroepschrift tegen het bestreden besluit niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb gestelde beroepstermijn, die liep van 20 maart 2018 tot 1 mei 2018, heeft ingediend, zodat sprake is van een termijnoverschrijding. De rechtbank heeft tevens overwogen dat verweerder met de door haar overgelegde schermafdrukken van het postregistratiesysteem Octopus aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit op 19 maart 2018 naar het juiste adres van opposants gemachtigde is verzonden. Opposant heeft, aldus de rechtbank, geen gronden heeft aangevoerd op grond waarvan de ontvangst van het bestreden besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld, terwijl van een verschoonbare termijnoverschrijding niet is gebleken.
3. In verzet heeft opposant aangevoerd dat hij het bestreden besluit niet per post heeft ontvangen en dat dit besluit eerst op 1 mei 2018 via de e-mail door verweerder bekend is gemaakt, zodat de beroepstermijn eerst op 2 mei 2018 is aangevangen. Ten aanzien van het verzendregistratiesysteem Octopus dat verweerder gebruikt heeft opposant gesteld dat uit de door verweerder overgelegde printscreens van beweerdelijk Octopus niet valt af te leiden of het besluit daadwerkelijk is verzonden en naar welk adres het besluit is verstuurd. Uit de uitdraai blijkt evenmin dat dit een screen van het systeem Octopus betreft en dat dit aan verweerder toebehoort. Bovendien wijkt het zaaknummer dat op de uitdraai staat vermeld (01487) af van zijn zaaknummer (15302), aldus opposant.
4. De verzetrechter stelt vast dat verweerder niet langer vasthoudt aan het standpunt dat aannemelijk is gemaakt dat het bestreden besluit op 19 maart 2018 aan opposant is verzonden. Hierbij heeft verweerder de ontwikkeling in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met betrekking tot Octopus in aanmerking (o.a. de uitspraak van 21 november 2018 met zaaknummer 201705439/1/A1).
5. De verzetrechter ziet in hetgeen in verzet door partijen is aangevoerd voldoende grond voor het oordeel dat over de uitspraak op het beroep in redelijkheid geen twijfel mogelijk was. Het beroep kon daarom niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb worden afgedaan.
6. Het verzet is daarom gegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van
C.W. Steenkist, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.