ECLI:NL:RBROT:2019:5419

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
573665 / HA RK 19-516
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 juni 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, die gedetineerd was. Het verzoek was gericht tegen mr. G.M. Munnichs, de rechter die de strafzaak tegen de verzoeker behandelde. De verzoeker had de wraking aangevoerd naar aanleiding van de afwijzing van zijn verzoek om een getuige te horen tijdens de zitting op 8 mei 2019. De verzoeker stelde dat deze afwijzing onbegrijpelijk was en dat dit leidde tot een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing van het getuigenverzoek een tussenbeslissing was, die op zichzelf geen grond voor wraking kon opleveren. De rechtbank stelde vast dat er geen aanwijzingen waren dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over de schuld of onschuld van de verzoeker. De rechter had de afwijzing van het getuigenverzoek gemotiveerd door te stellen dat het niet aannemelijk was dat de getuige binnen afzienbare tijd kon verschijnen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat het verzoek tot wraking ongegrond was.

De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter mr. A.A. Kalk en de rechters mr. R.R. Roukema en mr. E.A. Vroom. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier mr. F.M.H. van Mullekom.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 573665 / HA RK 19-516
Beslissing van 7 juni 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker],
thans gedetineerd in [naam P.I.] ,
verzoeker,
advocaat mr. G.N. Weski,
strekkende tot wraking van:
mr. G.M. Munnichs, rechter in de rechtbank Rotterdam, team straf 3 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 8 mei 2019 is door de rechter behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak. Die procedure draagt als parketnummer 10/751058-17.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, de rechter en de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 21 mei 2019.
De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft per e-mail van 13 mei 2019 zijn standpunt ten aanzien van het verzoek gegeven.
Ter zitting van 24 mei 2019, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen de verzoeker en zijn raadsman. De raadsman van verzoeker heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Op de zitting van 8 mei 2019 heeft de politierechter het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuige [naam getuige] afgewezen. Deze afwijzing is dusdanig onbegrijpelijk dat er bij de verzoeker een gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid bij de rechter is ontstaan.
Verzoeker wordt in de betreffende strafzaak vervolgd voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in zijn woning op 7 oktober 2014. Hij heeft hierover in eerste instantie om begrijpelijke redenen geen inhoudelijke verklaring over afgelegd en later ook niet kunnen afleggen, ondanks een verzoek van de verdediging aan de officier van justitie om die gelegenheid te bieden. Hij ontkent thans dat het vuurwapen en de munitie van hem zijn en dat hij wist dat deze in zijn woning aanwezig waren. Hij stelt dat [naam getuige] , die in de voorafgaande periode in de woning van verzoeker verbleef, deze goederen in de woning heeft achtergelaten. Het is daarom in het belang van de verdediging om genoemde [naam getuige] als getuige te horen. De afwijzing van het verzoek door de rechter doet geen recht aan het verdedigingsbelang. Bovendien is de rechter, zo blijkt uit zijn motivering van de afwijzing van het verzoek, vooruitgelopen op de mogelijkheid of de getuige op afzienbare termijn kan worden gehoord.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Ten eerste volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat een procesbeslissing als de onderhavige in beginsel geen grond voor wraking kan opleveren. Het getuigenverzoek is daarnaast getoetst aan de eisen die wet en jurisprudentie daaraan stellen. Aan de afwijzing van het verzoek is in dit kader ten grondslag gelegd dat de verzoeker eerder, bij zijn verhoor op 20 oktober 2014, geen melding heeft gemaakt van het feit dat iemand anders gedurende enkele maanden in zijn woning had verbleven. Bovendien is overwogen dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden getraceerd en gehoord, omdat niet vast staat dat de getuige nog steeds woont op het door verzoeker opgegeven en bij hem uit 2014 bekende adres in Turkije. Uit de afwijzing van het verzoek en de motivering daarvan blijkt niet van een oordeel over de schuld of onschuld van de verzoeker.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
De wrakingskamer stelt voorop dat een voor een partij onwelgevallige (tussen)beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
Ook kan dat anders zijn indien de motivering van de aangevochten beslissing erop duidt dat de rechter zijn beslissing (mede) heeft gebaseerd op (betwiste doch) door hem reeds vastgestelde feiten of op een reeds gevormd oordeel omtrent vragen die eerst bij eindbeslissing aan de orde dienen te komen. Dan immers is een (al dan niet begrijpelijke) beslissing kennelijk ingegeven door vooringenomenheid, althans kan de vrees daarvoor dan objectief gerechtvaardigd zijn.
Voorgaand toetsingskader volgt uit vaste rechtspraak en is door de Hoge Raad nog eens bevestigd in zijn arrest van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.3
De wrakingskamer is van oordeel dat een en ander niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
De afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige is bij uitstek een tussenbeslissing die op zichzelf geen grond voor wraking kan opleveren. Voorts blijkt noch uit (de begrijpelijkheid van) de beslissing op zichzelf noch uit de motivering daarvan, dat de politierechter zich reeds een oordeel heeft gevormd omtrent vragen die eerst bij eindbeslissing aan de orde dienen te komen.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechter de verzoeker over het getuigenverzoek heeft gehoord. Uiteindelijk heeft de rechter aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat hij het niet aannemelijk acht dat de getuige binnen afzienbare tijd op zitting zou verschijnen. Uit de toepassing van dit wettelijk aan de rechter toegekende criterium om af te zien van het oproepen van een getuige blijkt geenszins van enige (schijn van) vooringenomenheid.
3.4
Het verzoek is daarom ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. G.M. Munnichs.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A. Kalk, voorzitter, mr. R.R. Roukema en mr. E.A. Vroom, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2019 in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-