ECLI:NL:RBROT:2019:5586

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
10/254088-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing op de openbare weg met geweld en bedreiging

Op 18 juni 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 december 2018 in Dordrecht een echtpaar met geweld en bedreiging heeft afgeperst om hun auto, een Toyota Aygo, af te nemen. De verdachte heeft de slachtoffers gedwongen om de auto af te geven door hen te bedreigen en met geweld te handelen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks kleine inconsistenties, en heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een klinische opname voor behandeling van zijn psychische problematiek. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de recidive van de verdachte en zijn psychische kwetsbaarheid, wat heeft geleid tot een deels voorwaardelijke straf. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen voor immateriële schade, die door de verdachte moeten worden vergoed. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 400,00 aan de eerste benadeelde partij en € 200,00 aan de tweede benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/254088-18
Datum uitspraak: 18 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Den Haag, Pompstationsweg 32 te ’s-Gravenhage,
raadsvrouw mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met dien verstande dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onderdeel:
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal melden bij Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit een klinische opname inhoudt.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging

Aangevoerd is dat de verdachte van afpersing dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte aangeefster en haar echtgenoot niet met (verbaal) geweld heeft gedwongen om de auto af te geven en zijn oogmerk daarop ook niet was gericht. De verdachte was in paniek, omdat zijn neef in het ziekenhuis was opgenomen en hij wilde slechts een lift naar Rotterdam. De verdachte heeft zich hooguit schuldig gemaakt aan een “kale” diefstal. Immers, op het moment dat aangeefster aan kwam rijden is de verdachte slechts richting haar auto gelopen en heeft hij met zijn armen gezwaaid. Daarop is aangeefster doorgereden en heeft zij haar echtgenoot gebeld. Toen aangeefster voor de tweede keer wilde gaan parkeren, liep de verdachte daar weliswaar nog rond, maar hij ontkent dat hij achter de auto is aangerend. Ook ontkent de verdachte dat hij tegen het raam van de auto heeft gebonkt, dat hij tegen aangeefster heeft geschreeuwd, dat hij het bestuurdersportier open trok, dat hij aan de jas van aangeefster heeft getrokken en dat hij haar echtgenoot heeft geduwd. Voor zowel het fysieke als verbale geweld is ook geen steunbewijs te vinden. Bovendien hebben aangeefster en haar echtgenoot op essentiële punten verschillend verklaard.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte bevond zich op 11 december 2018, omstreeks 01.15 uur, aan de [straatnaam] te Dordrecht. Op het moment dat aangeefster met haar auto genoemde straat in kwam rijden om bij haar woning te parkeren, is de verdachte met zwaaiende armbewegingen richting de auto gerend. Daarop is aangeefster doorgereden en heeft zij haar echtgenoot gebeld. Toen aangeefster voor de tweede keer bij haar woning wilde parkeren, liep de verdachte daar nog steeds rond en stond haar echtgenoot inmiddels buiten. Aangeefster heeft zich door het handelen van de verdachte genoodzaakt gevoeld om de auto tot stilstand te brengen. Vervolgens heeft haar echtgenoot gezegd dat zij uit de auto moest stappen. Nadat aangeefster uit de auto was gestapt, is de verdachte met de auto weggereden in de richting van de oprit van de N-3. Door verbalisanten, die achter de verdachte reden, is gezien dat de verdachte een schrikblok raakte waarna de auto even later tot stilstand kwam. De verdachte is daarop uit de auto gestapt en weggerend, maar werd door de verbalisanten aangehouden.
De vraag die moet worden beantwoord is of de verdachte handelingen heeft verricht, waardoor hij aangeefster en haar echtgenoot heeft gedwongen de auto aan hem af te geven.
Daartoe wordt als volgt overwogen.
De door de verdediging gestelde inconsistenties in de verklaringen van aangeefster en haar echtgenoot, over het door de verdachte gebruikte (verbale) geweld, zijn van ondergeschikte aard. Deze inconsistenties zien niet op aspecten van de verklaringen die dragend zijn voor het bewijs. Bij dit oordeel wordt de omstandigheid betrokken dat de door beiden afgelegde verklaringen als geheel moeten worden bezien en niet gereduceerd dienen te worden tot losse elementen welke tot in detail vergeleken moeten en kunnen worden. Daarnaast geldt dat het inherent is aan het afleggen van verklaringen door twee personen dat er kleine verschillen in die verklaringen kunnen zitten. Bovendien geldt voor deze kleine verschillen dat deze verklaarbaar kunnen zijn door de panieksituatie waarin aangeefster en haar echtgenoot zich op dat moment (midden in de nacht) bevonden.
Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat beide verklaringen in essentie met elkaar overeenstemmen, betrouwbaar zijn en dus bruikbaar zijn voor het bewijs.
Op grond van die twee verklaringen is het ten laste gelegde in alle onderdelen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij dat naar vaste rechtspraak het bewijsminimum geldt voor de tenlastelegging als geheel en niet ten aanzien van ieder onderdeel afzonderlijk.
Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde handelingen van de verdachte er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op waren gericht om met geweld en bedreiging met geweld aangeefster en haar echtgenoot te dwingen de auto aan hem af te geven, waarmee tevens het oogmerk daartoe is bewezen.
Conclusie
Het door de verdediging gevoerde verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 11 december 2018 te Dordrecht, op of aan de openbare weg, te weten de [straatnaam] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto merk/type: Toyota/Aygo, kenteken: [kentekennummer] ,
toebehorende aan ' [naam bedrijf 1] ' en/of ' [naam bedrijf 2] ' , door
- voor voornoemde personenauto te gaan staan, waarin die [naam slachtoffer 1]
zich als bestuurder bevond, en
- ( daarbij) (met kracht) tegen een raam van deze personenauto te
stompen en
- ( daarbij) (met kracht) te trekken aan het bestuurdersportier van
deze personenauto en
- deze personenauto te achtervolgen, terwijl die [naam slachtoffer 1]
daarmee wegreed en
- ( met kracht) te trekken aan de jas van die
[naam slachtoffer 1] terwijl zij op de bestuurdersstoel van deze auto zat
en- (met kracht) te duwen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en
- ( daarbij) aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] dreigend en
schreeuwend de woorden toe te voegen: "Ik wil de auto" en "Ik ga
naar Rotterdam" en "Je moet mij naar Rotterdam brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
afpersing op de openbare weg
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft ’s-nachts op straat een echtpaar met geweld en met bedreiging van geweld een auto afhandig gemaakt.
Dit is een ernstig feit, dat voor de slachtoffers een angstige ervaring is geweest. De verdachte heeft door zijn handelen geen enkel respect getoond voor andermans spullen en heeft zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 februari 2019 gezien dat de verdachte meerdere malen eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensmisdrijven.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 mei 2019. Uit dit rapport volgt - kort samengevat en voor zover relevant - dat de reclassering een klinische opname met als doel een goede doorstroming naar begeleid wonen geïndiceerd acht, omdat de verdachte psychisch kwetsbaar is en de kans op recidive hoog is.
Geadviseerd wordt om, in het geval van een bewezen verklaring, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • opname in een zorginstelling;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Toerekenbaarheid
Ter beoordeling van de toerekenbaarheid van de verdachte, heeft de rechtbank twee pro justitia rapporten ontvangen. Het betreft een rapport van psychiater drs. A. Banaei Kashani, gedateerd 31 mei 2019, en een rapport van GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog drs. M.H. Keppel, gedateerd 28 mei 2019.
Uit voormelde rapporten komt - kort samengevat en voor zover relevant - naar voren dat bij de verdachte, ook ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde strafbare feit, sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Daardoor is hij kwetsbaar, overziet hij situaties onvoldoende en beschikt hij onvoldoende over adequate coping.
Geadviseerd wordt om de verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt als matig-hoog beoordeeld als zich een soortgelijke situatie voordoet als het onderhavige ten laste gelegde. De verdachte is een cognitief beperkte, beïnvloedbare en impulsieve man met een kwetsbaarheid voor psychosen, die snel kan ontregelen bij spanning en stress. Daarom is het van belang dat de verdachte medicatie blijft gebruiken. Om de kans op recidive te verkleinen, is behandeling en begeleiding noodzakelijk.
Het is het meest aangewezen om met een klinische behandeling te starten voor de duur van ongeveer een half jaar, gericht op zijn psychotische kwetsbaarheid en adequate coping, zodat de verdachte meer inzicht in en controle kan krijgen over zijn emoties en gedrag. Hierdoor kan een resocialisatietraject beter worden ingezet en zal dit een grotere kans van slagen hebben. Vanuit de kliniek moet worden toegewerkt naar een begeleide woonvorm, dagbesteding, hulp bij financiële zaken en een nazorgtraject, bij voorkeur door een FACT-team. Wat betreft de klinische opname zou gedacht kunnen worden aan een instelling als FPA de Mare in Halsteren, De Wier-plus in Den Dolder of Delta/Antes te
Poortugaal (SGLVG).
Geadviseerd wordt bovengenoemde behandeling en begeleiding op te leggen in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, met daaraan gekoppeld een reclasseringstoezicht.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het bewezen verklaarde strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van langere duur.
De rechtbank heeft bij het bepalen daarvan de in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor straatroof met licht geweld en verbale bedreiging in ogenschouw genomen. Deze oriëntatiepunten voorzien in het geval van recidive in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Ook heeft de rechtbank bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf enerzijds in straf vermeerderende zin rekening gehouden met de recidive van de verdachte en het feit dat hij een kostbaar goed, een personenauto, afhandig heeft gemaakt. Anderzijds heeft de rechtbank in straf verminderende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Nu de reclassering bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op het advies van de psycholoog en de psychiater zal de rechtbank de duur van de klinische opname bepalen op ten hoogste 6 maanden.
Slotsom
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd
[naam benadeelde 1]en
[naam benadeelde 2]ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partijen vorderen ieder een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de beide vorderingen toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,00.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat beide vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd, aangezien doktersverklaringen ontbreken en het overigens ook niet aannemelijk is dat de benadeelde partijen een post traumatische stressstoornis hebben opgelopen. Zij acht een bedrag van € 1.000,00 per persoon disproportioneel in vergelijking met het bedrag dat slachtoffers van mishandeling doorgaans ontvangen. De raadsvrouw acht wel aannemelijk dat de benadeelde partijen door het gebeurde zijn geschrokken en daarom vindt zij een bedrag van € 100,00 of € 200,00 per persoon redelijk.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 400,00 voor de benadeelde partij [naam benadeelde 1] en op € 200,00 voor de benadeelde partij [naam benadeelde 2] .
De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vorderingen thans ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vorderingen en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vorderingen kan dus slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 11 december 2018 (pleegdatum).
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 400,00 en aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding van € 200,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn psychische problematiek klinisch laten opnemen in een door het NIFP te indiceren instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling worden gegeven, gedurende een termijn van maximaal 6 maanden , of zoveel korter als de (geneesheer-)directeur van die instelling verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich na zijn klinische opname onder ambulante behandeling stellen `bij De Waag of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
het innemen van medicijnen kan onderdeel vormen van de hiervoor onder 2. en 3. genoemde behandelingen
de veroordeelde zal na zijn klinische opname verblijven in een instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende zijn verblijf in die instelling ;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]een bedrag van
€ 400,00 (zegge: vierhonderd euro)aan immateriële schade en aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]een bedrag van
€ 200,00 (zegge: tweehonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 11 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vorderingen; bepaalt dat die delen van de vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen
€ 400,00(hoofdsom,
zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 400,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
8 (acht) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen
€ 200,00(hoofdsom,
zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 200,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 (vier) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juni 2019.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 11 december 2018 te Dordrecht, op of aan de openbare weg, te weten de [straatnaam] , althans een openbare weg,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en/of
[naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van
een (personen)auto (merk/type: Toyota/Aygo, kenteken: [kentekennummer] ),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een derde, te weten aan ' [naam bedrijf 1] ' en/of ' [naam bedrijf 2] ' toebehoorde,
door
- voor voornoemde (personen)auto te gaan staan, waarin die [naam slachtoffer 1]
zich als bestuurder bevond, althans de doorgang/voortgang van/aan deze
(personen)auto te versperren en/of
- ( daarbij) (met kracht) op/tegen een ruit/raam van deze (personen)auto te
slaan/stompen en/of
- ( daarbij) (met kracht) te rukken/trekken aan het (bestuurders)portier van
deze (personen)auto en/of
- deze (personen)auto te (achter)volgen, terwijl die [naam slachtoffer 1]
daarmee wegreed en/of
- ( met kracht) te trekken/rukken aan de jas, althans de kleding, van die
[naam slachtoffer 1] (terwijl zij op de bestuurdersstoel van deze auto zat)
en/of
- ( met kracht) te duwen tegen (het lichaam van) die [naam slachtoffer 2] en/of
- ( daarbij) aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] (dreigend)
(schreeuwend) de woorden toe te voegen: "Ik wil de auto" en/of "Ik ga
naar Rotterdam" en/of "Je moet mij naar Rotterdam brengen", althans
woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
(Artikel art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)